Khabouris codex
Het evangelie naar Luka.
1:1- 1:5
1:1 – ܡܛܠ ܕܣܓܝܐܐ ܨܒܘ ܕܢܟܬܒܘܢ ܬܫܥܝܬܐ ܕܣܘܥܪܢܐ ܐܝܠܝܢ ܕܚܢܢ ܡܦܣܝܢ ܚܢܢ ܒܗܘܢ ܀
1.1 WANT velen hebben gewild om de verslagen op te tekenen van die gebeurtenissen van welke wij overtuigd zijn, volgens datgene dat zij aan ons hebben overgeleverd,
1:2 – ܐܝܟ ܡܕܡ ܕܐܫܠܡܘ ܠܢ ܗܢܘܢ ܕܡܢ ܩܕܝܡ ܗܘܘ ܚܙܝܐ ܘܡܫܡܫܢܐ ܕܝܠܗ ܕܡܠܬܐ ܀
1.2 zij die vanaf het begin ooggetuigen waren en bedienaars van het woord;
1:3 – ܐܬܚܙܝ ܐܦ ܠܝ ܡܛܠ ܕܩܪܝܒ ܗܘܝܬ ܝܨܝܦܐܝܬ ܠܟܠܗܘܢ ܕܟܠ ܡܕܡ ܒܛܟܣܗ ܐܟܬܘܒ ܠܟ ܢܨܝܚܐ ܬܐܘܦܝܠܐ ܀
1.3 hij verscheen ook tot mij, opdat nauw nabij zijnde tot dit alles, ik elk ding voor u zou optekenen in zijn volgorde, doorluchtige Theophile,
1:4 – ܕܬܕܥ ܫܪܪܐ ܕܡܠܐ ܕܐܬܬܠܡܕܬ ܠܗܝܢ ܀
1.4 zodat gij de waarheid moogt weten van de woorden waarmee gij werd onderwezen.
1:5-25
1:5 – ܗܘܐ ܒܝܘܡܬܗ ܕܗܪܘܕܣ ܡܠܟܐ ܕܝܗܘܕܐ ܟܗܢܐ ܚܕ ܕܫܡܗ ܗܘܐ ܙܟܪܝܐ ܡܢ ܬܫܡܫܬܐ ܕܒܝܬ ܐܒܝܐ ܘܐܢܬܬܗ ܡܢ ܒܢܬܗ ܕܐܗܪܘܢ ܫܡܗ ܗܘܐ ܐܠܝܫܒܥ ܀
1.5 ER was in de dagen van Herodes, koning van de Jihudoyee, een bepaald priester wiens naam Zakaria was, van de dienst van het huis van Abia, en zijn vrouw was van de dochters van Aharun; haar naam was Elishaba.
1:6 – ܬܪܝܗܘܢ ܕܝܢ ܙܕܝܩܝܢ ܗܘܘ ܩܕܡ ܐܠܗܐ ܘܡܗܠܟܝܢ ܒܟܠܗܘܢ ܦܘܩܕܢܘܗܝ ܘܒܟܐܢܘܬܗ ܕܡܪܝܐ ܕܠܐ ܥܕܠܝ ܀
1.6 En ze waren beiden rechtvaardig voor Aloha, en wandelden in al zijn geboden, en in de gerechtigheid van de heer, onberispelijk.
1:7 – ܒܪܐ ܕܝܢ ܠܝܬ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܡܛܠ ܕܐܠܝܫܒܥ ܥܩܪܬܐ ܗܘܬ ܘܬܪܝܗܘܢ ܣܓܝܐܝ ܒܝܘܡܬܗܘܢ ܗܘܘ ܀
1.7 Maar ze hadden geen zoon omdat Elishaba onvruchtbaar was, en beide waren veel in hun dagen geworden.
1:8 – ܗܘܐ ܗܘܐ ܕܝܢ ܟܕ ܡܟܗܢ ܗܘܐ ܒܛܟܣܐ ܕܬܫܡܫܬܗ ܩܕܡ ܐܠܗܐ ܀
1.8 Maar het was terwijl hij waarnemend-als-priester was in de uitoefening van zijn bediening voor Aloha,
1:9 – ܒܥܝܕܐ ܕܟܗܢܘܬܐ ܡܛܝܗܝ ܕܢܣܝܡ ܒܣܡܐ ܘܥܠ ܠܗܝܟܠܗ ܕܡܪܝܐ ܀
1.9 naar de gewoonte van het priesterschap kwam hij om wierook te plaatsen, en ging in tot de tempel van de heer.
1:10 – ܘܟܠܗ ܟܢܫܐ ܕܥܡܐ ܡܨܠܐ ܗܘܐ ܠܒܪ ܒܥܕܢܐ ܕܒܣܡܐ ܀
1.10 En geheel de bijeenkomst van het volk was buiten aan het bidden op het moment van de bewieroking.
1:11 – ܘܐܬܚܙܝ ܠܗ ܠܙܟܪܝܐ ܡܠܐܟܐ ܕܡܪܝܐ ܕܩܐܡ ܡܢ ܝܡܝܢܐ ܕܡܕܒܚܐ ܕܒܣܡܐ ܀
1.11 En er verscheen tot hem, tot Zakaria, de engel des heren, staande aan de rechterzijde van het altaar des reukoffers.
1:12 – ܘܐܫܬܓܫ ܙܟܪܝܐ ܟܕ ܚܙܝܗܝ ܘܕܚܠܬܐ ܢܦܠܬ ܥܠܘܗܝ ܀
1.12 En Zakaria beefde toen hij hem zag, en vrees viel op hem.
1:13 – ܘܐܡܪ ܠܗ ܡܠܐܟܐ ܠܐ ܬܕܚܠ ܙܟܪܝܐ ܡܛܠ ܕܐܫܬܡܥܬ ܨܠܘܬܟ ܘܐܢܬܬܟ ܐܠܝܫܒܥ ܬܐܠܕ ܠܟ ܒܪܐ ܘܬܩܪܐ
ܫܡܗ ܝܘܚܢܢ ܀
1.13 En de engel zei tot hem, vrees niet, Zakaria, want uw gebed is gehoord, en uw vrouw Elishaba zal u een zoon dragen, en gij zult zijn naam noemen Yu’hanon.
1:14 – ܘܬܗܘܐ ܠܟ ܚܕܘܬܐ ܘܪܘܙܐ ܘܣܓܝܐܐ ܢܚܕܘܢ ܒܡܘܠܕܗ ܀
1.14 En tot u zal vreugde zijn en blijdschap, en velen zullen zich verheugen in zijn geboorte:
1:15 – ܢܗܘܐ ܓܝܪ ܪܒ ܩܕܡ ܡܪܝܐ ܘܚܡܪܐ ܘܫܟܪܐ ܠܐ ܢܫܬܐ ܘܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܢܬܡܠܐ ܥܕ ܗܘ ܒܟܪܣܐ ܕܐܡܗ ܀
1.15 want hij zal groot zijn voor het aangezicht des heren, en wijn en sterke drank zal hij niet drinken, en met de geest van heiligheid zal hij worden gevuld, vanuit de baarmoeder van zijn moeder.
1:16 – ܘܣܓܝܐܐ ܡܢ ܒܢܝ ܝܣܪܝܠ ܢܦܢܐ ܠܘܬ ܡܪܝܐ ܐܠܗܗܘܢ ܀ (analyze)
1.16 En vele van de zonen van Isroel zal hij omkeren tot de heer hun Aloha.
1:17 – ܘܗܘ ܢܐܙܠ ܩܕܡܘܗܝ ܒܪܘܚܐ ܘܒܚܝܠܐ ܕܐܠܝܐ ܢܒܝܐ ܕܢܦܢܐ ܠܒܐ ܕܐܒܗܐ ܥܠ ܒܢܝܐ ܘܠܐܝܠܝܢ ܕܠܐ ܡܬܛܦܝܣܝܢ ܠܝܕܥܬܐ ܕܟܐܢܐ ܘܢܛܝܒ ܠܡܪܝܐ ܥܡܐ ܓܡܝܪܐ ܀
1.17 En hij zal hem voorgaan in de geest en de kracht van Elia de profeet, om de harten van de vaders om te draaien tot de kinderen, en degenen die niet geloven tot de kennis van de rechtvaardige, en om een perfect volk voor te bereiden voor de heer.
1:18 – ܘܐܡܪ ܙܟܪܝܐ ܠܡܠܐܟܐ ܐܝܟܢܐ ܐܕܥ ܗܕܐ ܐܢܐ ܓܝܪ ܐܝܬܝ ܣܒܐ ܘܐܢܬܬܝ ܣܓܝܐܬ ܒܝܘܡܬܗ ܗܝ ܀
1.18 En Zakaria zei tot de engel, hoe zal ik dit verstaan? Want ik ben oud, en mijn vrouw is veel in haar dagen.
1:19 – ܘܥܢܐ ܡܠܐܟܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܢܐ ܐܢܐ ܓܒܪܝܐܝܠ ܕܩܐܡ ܐܢܐ ܩܕܡ ܐܠܗܐ ܘܐܫܬܠܚܬ ܕܐܡܠܠ ܥܡܟ ܘܐܣܒܪܟ ܗܠܝܢ ܀
1.19 En de engel antwoordde en zei tot hem, ik ben Gabriel, ik sta voor Aloha, en ik ben gezonden om met u te spreken en om om tot u deze dingen aan te kondigen.
1:20 – ܡܟܝܠ ܬܗܘܐ ܫܬܝܩ ܘܠܐ ܬܫܟܚ ܠܡܡܠܠܘ ܥܕܡܐ ܠܝܘܡܐ ܕܗܠܝܢ ܢܗܘܝܢ ܥܠ ܕܠܐ ܗܝܡܢܬ ܠܡܠܝ ܗܠܝܢ ܕܡܬܡܠܝܢ ܒܙܒܢܗܝܢ ܀
1.20 Van nu af zult gij stom zijn, en zult niet bij machte zijn om te spreken, tot de dag wanneer deze dingen zullen gebeuren, omdat gij deze woorden niet hebt geloofd, welke moeten worden vervuld op hun tijd.
1:21 – ܥܡܐ ܕܝܢ ܩܐܡ ܗܘܐ ܘܡܣܟܐ ܠܙܟܪܝܐ ܘܬܡܝܗܝܢ ܗܘܘ ܥܠ ܬܘܚܪܬܗ ܕܒܗܝܟܠܐ ܀
1.21 Maar het volk stond, en verwachte Zakaria. En zij waren verwonderd over zijn vertraging in de tempel.
1:22 – ܟܕ ܢܦܩ ܕܝܢ ܙܟܪܝܐ ܠܐ ܡܫܟܚ ܗܘܐ ܕܢܡܠܠ ܥܡܗܘܢ ܘܐܣܬܟܠܘ ܕܚܙܘܐ ܚܙܐ ܒܗܝܟܠܐ ܘܗܘ ܡܪܡܙ ܪܡܙ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܘܩܘܝ ܟܕ ܚܪܫ ܀
1.22 Maar toen Zakaria tevoorschijn was gekomen, kon hij niet tot hen spreken; en hij deed hen begrijpen dat hij een visioen had gezien in de tempel, en wenkende deed hij een teken tot hen, maar bleef stom.
1:23 – ܘܟܕ ܐܬܡܠܝܘ ܝܘܡܬܐ ܕܬܫܡܫܬܗ ܐܙܠ ܠܒܝܬܗ ܀
1.23 En wanneer de dagen van zijn bediening waren vervuld, kwam hij tot zijn huis.
1:24 – ܘܗܘܐ ܡܢ ܒܬܪ ܝܘܡܬܐ ܗܢܘܢ ܒܛܢܬ ܐܠܝܫܒܥ ܐܢܬܬܗ ܘܡܛܫܝܐ ܗܘܬ ܢܦܫܗ ܝܪܚܐ ܚܡܫܐ ܘܐܡܪܐ ܗܘܬ ܀
1.24 En het was na deze dagen, Elishaba, zijn vrouw werd zwanger, en zij zonderde zichzelf vijf maanden af.
1:25 – ܕܗܠܝܢ ܥܒܕ ܠܝ ܡܪܝܐ ܒܝܘܡܬܐ ܕܚܪ ܒܝ ܠܡܣܒ ܚܣܕܝ ܕܒܝܬ ܒܢܝܢܫܐ ܀
1.25 En zij zei, deze dingen heeft de heer voor mij gedaan in de dagen van mijn verlatenheid, mijn schande wegnemende van onder de kinderen der mensen.
1:26-38
1:26 – ܒܝܪܚܐ ܕܝܢ ܕܫܬܐ ܐܫܬܠܚ ܓܒܪܝܐܝܠ ܡܠܐܟܐ ܡܢ ܠܘܬ ܐܠܗܐ ܠܓܠܝܠܐ ܠܡܕܝܢܬܐ ܕܫܡܗ ܢܨܪܬ ܀
1.26 MAAR in de zesde maand, Gabriel de engel werd gezonden van voor Aloha tot Galila, tot een stad wiens naam Natsrath is,
1:27 – ܠܘܬ ܒܬܘܠܬܐ ܕܡܟܝܪܐ ܠܓܒܪܐ ܕܫܡܗ ܝܘܣܦ ܡܢ ܒܝܬܗ ܕܕܘܝܕ ܘܫܡܗ ܠܒܬܘܠܬܐ ܡܪܝܡ ܀
1.27 tot een maagd, tot een man aangehangen, wiens naam Jauseph was, van het huis van David, en de naam van de maagd was Mariam.
1:28 – ܘܥܠ ܠܘܬܗ ܡܠܐܟܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܫܠܡ ܠܟܝ ܡܠܝܬ ܛܝܒܘܬܐ ܡܪܢ ܥܡܟܝ ܒܪܝܟܬ ܒܢܫܐ ܀
1.28 En de engel kwam tot haar, en zei tot haar, vrede tot u, vol van genade! Onze heer is met u, gij gezegende onder vrouwen!
1:29 – ܗܝ ܕܝܢ ܟܕ ܚܙܬ ܐܬܪܗܒܬ ܒܡܠܬܗ ܘܡܬܚܫܒܐ ܗܘܬ ܕܡܢܐ ܫܠܡܐ ܗܢܐ ܀
1.29 Maar zij, toen ze zag, was verontrust over zijn woorden, en redeneerde wat deze begroeting kon betekenen.
1:30 – ܘܐܡܪ ܠܗ ܡܠܐܟܐ ܠܐ ܬܕܚܠܝܢ ܡܪܝܡ ܐܫܟܚܬܝ ܓܝܪ ܛܝܒܘܬܐ ܠܘܬ ܐܠܗܐ ܀
1.30 En de engel zei tot haar, vrees niet, Mariam, want gij hebt genade gevonden bij Aloha.
1:31 – ܗܐ ܓܝܪ ܬܩܒܠܝܢ ܒܛܢܐ ܘܬܐܠܕܝܢ ܒܪܐ ܘܬܩܪܝܢ ܫܡܗ ܝܫܘܥ ܀
1.31 Want, zie! gij zult zwanger worden, en zult een zoon voortbrengen, en gij zult zijn naam Jeshu noemen.
1:32 – ܗܢܐ ܢܗܘܐ ܪܒ ܘܒܪܗ ܕܥܠܝܐ ܢܬܩܪܐ ܘܢܬܠ ܠܗ ܡܪܝܐ ܐܠܗܐ ܟܘܪܣܝܗ ܕܕܘܝܕ ܐܒܘܗܝ ܀
1.32 Hij zal groot zijn, en de zoon van de allerhoogste zal hij worden genoemd, en Aloha de heer zal hem de troon van zijn vader David geven.
1:33 – ܘܢܡܠܟ ܥܠ ܒܝܬܗ ܕܝܥܩܘܒ ܠܥܠܡ ܘܠܡܠܟܘܬܗ ܣܘܦ ܠܐ ܢܗܘܐ ܀
1.33 En hij zal regeren over het huis van Jakub, voor eeuwig, en aan zijn koninkrijk zal er geen einde zijn.
1:34 – ܐܡܪܐ ܡܪܝܡ ܠܡܠܐܟܐ ܐܝܟܢܐ ܬܗܘܐ ܗܕܐ ܕܓܒܪܐ ܠܐ ܚܟܝܡ ܠܝ ܀
1.34 En Mariam zei tot de engel, hoe zal dit zijn? omdat tot mij geen man bekend is.
1:35 – ܥܢܐ ܡܠܐܟܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܬܐܬܐ ܘܚܝܠܗ ܕܥܠܝܐ ܢܓܢ ܥܠܝܟܝ ܡܛܠ ܗܢܐ ܗܘ ܕܡܬܝܠܕ ܡܢܟܝ ܩܕܝܫܐ ܗܘ ܘܒܪܗ ܕܐܠܗܐ ܢܬܩܪܐ ܀
1.35 De engel antwoordde en zei tot haar, de geest van heiligheid zal komen, en de kracht van de allerhoogste zal u overschaduwen; en vanwege dit, hij die zal worden geboren uit u, is de heilige, en zal de zoon van Aloha worden genoemd.
1:36 – ܘܗܐ ܐܠܝܫܒܥ ܐܚܝܢܬܟܝ ܐܦ ܗܝ ܒܛܢܐ ܒܪܐ ܒܣܝܒܘܬܗ ܘܗܢܐ ܝܪܚܐ ܕܫܬܐ ܠܗ ܠܗܝ ܕܡܬܩܪܝܐ ܥܩܪܬܐ ܀
1.36 En zie! Elishaba uw bloedverwante, zij draagt ook een zoon op haar oudere leeftijd, en dit is de zesde maand tot haar, tot haar die de onvruchtbare werd genoemd.
1:37 – ܡܛܠ ܕܠܐ ܥܛܠ ܠܐܠܗܐ ܡܕܡ ܀
1.37 Want voor Aloha is niets moeilijk.
1:38 – ܐܡܪܐ ܡܪܝܡ ܗܐ ܐܢܐ ܐܡܬܗ ܕܡܪܝܐ ܢܗܘܐ ܠܝ ܐܝܟ ܡܠܬܟ ܘܐܙܠ ܡܠܐܟܐ ܡܢ ܠܘܬܗ ܀
1.38 En Mariam zei, Zie! ik ben de dienstmaagd van de heer, tot mij zal het zijn gelijk gij hebt gezegd. En de engel ging van haar.
1.39-56
1:39 – ܩܡܬ ܕܝܢ ܡܪܝܡ ܒܗܘܢ ܒܝܘܡܬܐ ܗܢܘܢ ܘܐܙܠܬ ܒܛܝܠܐܝܬ ܠܛܘܪܐ ܠܡܕܝܢܬܐ ܕܝܗܘܕ ܀
1.39 EN Mariam stond op in die dagen, en ging met haast tot het bergland, tot een stad van Jehud;
1:40 – ܘܥܠܬ ܠܒܝܬܗ ܕܙܟܪܝܐ ܘܫܐܠܬ ܫܠܡܗ ܕܐܠܝܫܒܥ ܀
1.40 en ze ging in tot het huis van Zakaria, en vroeg om de vrede van Elishaba.
1:41 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܫܡܥܬ ܐܠܝܫܒܥ ܫܠܡܗ ܕܡܪܝܡ ܕܨ ܥܘܠܐ ܒܟܪܣܗ ܘܐܬܡܠܝܬ ܐܠܝܫܒܥ ܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܀
1.41 En het was toen Elishaba de vredeaanhef hoorde van Mariam, dat het kind in haar moederschoot opsprong. En ze werd gevuld met de geest van heiligheid;
1:42 – ܘܩܥܬ ܒܩܠܐ ܪܡܐ ܘܐܡܪܬ ܠܡܪܝܡ ܡܒܪܟܬܐ ܐܢܬܝ ܒܢܫܐ ܘܡܒܪܟ ܗܘ ܦܐܪܐ ܕܒܟܪܣܟܝ ܀
1.42 en ze riep met een luide stem, en zei tot Mariam, gezegend zijt gij onder vrouwen, en gezegend is de vrucht van uw moederschoot!
1:43 – ܐܝܡܟܐ ܠܝ ܗܕܐ ܕܐܡܗ ܕܡܪܝ ܬܐܬܐ ܠܘܬܝ ܀
1.43 Vanwaar komt dit tot mij, dat de moeder van mijn heer tot mij zou komen?
1:44 – ܗܐ ܓܝܪ ܟܕ ܢܦܠ ܩܠܐ ܕܫܠܡܟܝ ܒܐܕܢܝ ܒܚܕܘܬܐ ܪܒܬܐ ܕܨ ܥܘܠܐ ܒܟܪܣܝ ܀
1.44 Want, zie! toen de stem van uw begroeting in mijn oren kwam, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.
1:45 – ܘܛܘܒܝܗ ܠܐܝܕܐ ܕܗܝܡܢܬ ܕܗܘܐ ܫܘܠܡܐ ܠܐܝܠܝܢ ܕܐܬܡܠܠ ܥܡܗ ܡܢ ܠܘܬ ܡܪܝܐ ܀
1.45 En gelukkig is zij die heeft geloofd, want er zal een vervulling zijn van deze dingen die gesproken zijn tot haar door de heer.
1:46 – ܘܐܡܪܬ ܡܪܝܡ ܡܘܪܒܐ ܢܦܫܝ ܠܡܪܝܐ ܀
1.46 En Mariam zei: mijn ziel maakt groot de heer,
1:47 – ܘܚܕܝܬ ܪܘܚܝ ܒܐܠܗܐ ܡܚܝܢܝ ܀
1.47 en mijn geest verheugd zich in Aloha mijn redder,
1:48 – ܕܚܪ ܒܡܘܟܟܐ ܕܐܡܬܗ ܗܐ ܓܝܪ ܡܢ ܗܫܐ ܛܘܒܐ ܢܬܠܢ ܠܝ ܫܪܒܬܐ ܟܠܗܝܢ ܀
1.48 die op de nederigheid heeft gezien van zijn dienstmaagd: want, zie! van nu af zullen alle generaties mij gelukkig prijzen.
1:49 – ܕܥܒܕ ܠܘܬܝ ܪܘܪܒܬܐ ܗܘ ܕܚܝܠܬܢ ܘܩܕܝܫ ܫܡܗ ܀
1.49 Want hij heeft voor mij grote dingen gedaan, hij die machtig is, en heilig is zijn naam.
1:50 – ܘܚܢܢܗ ܠܕܪܐ ܘܫܪܒܬܐ ܥܠ ܐܝܠܝܢ ܕܕܚܠܝܢ ܠܗ ܀
1.50 En zijn genade is voor tijden en generaties op degenen die hem vrezen.
1:51 – ܥܒܕ ܙܟܘܬܐ ܒܕܪܥܗ ܘܒܕܪ ܚܬܝܪܝ ܒܬܪܥܝܬܐ ܕܠܒܗܘܢ ܀
1.51 Hij heeft overwinning gewrocht met zijn arm; hij heeft hen die trots zijn verstrooid in de gedachten van hun harten.
1:52 – ܣܚܦ ܬܩܝܦܐ ܡܢ ܟܘܪܣܘܬܐ ܘܐܪܝܡ ܡܟܝܟܐ ܀
1.52 Hij heeft hen die machtig zijn omvergeworpen van hun tronen, en heeft hen die nederig zijn verheven.
1:53 – ܟܦܢܐ ܣܒܥ ܛܒܬܐ ܘܥܬܝܪܐ ܫܪܐ ܣܦܝܩܐܝܬ ܀
1.53 De hongeren heeft hij voldaan met goede dingen; en de rijke heeft hij leeg weggestuurd.
1:54 – ܥܕܪ ܠܝܣܪܝܠ ܥܒܕܗ ܘܐܬܕܟܪ ܚܢܢܗ ܀
1.54 Hij heeft zijn dienaar Isroel geholpen, en heeft zich zijn genade herinnerd;
1:55 – ܐܝܟ ܕܡܠܠ ܥܡ ܐܒܗܝܢ ܥܡ ܐܒܪܗܡ ܘܥܡ ܙܪܥܗ ܠܥܠܡ ܀
1.55 toen hij sprak met onze vaderen, met Abraham en met zijn zaad, voor altijd.
1:56 – ܩܘܝܬ ܕܝܢ ܡܪܝܡ ܠܘܬ ܐܠܝܫܒܥ ܐܝܟ ܝܪܚܐ ܬܠܬܐ ܘܗܦܟܬ ܠܒܝܬܗ ܀
1.56 En Mariam verbleef drie maanden met Elishaba, en keerde naar haar huis terug.
1:57- 80
1:57 – ܐܠܝܫܒܥ ܕܝܢ ܗܘܐ ܗܘܐ ܠܗ ܙܒܢܐ ܕܬܐܠܕ ܘܝܠܕܬ ܒܪܐ ܀
1.57 MAAR tot Elishaba was de tijd gekomen dat zij geboorte moest geven, en zij gaf geboorte aan een zoon.
1:58 – ܘܫܡܥܘ ܫܒܒܝܗ ܘܒܢܝ ܛܘܗܡܗ ܕܐܣܓܝ ܐܠܗܐ ܚܢܢܗ ܠܘܬܗ ܘܚܕܝܢ ܗܘܘ ܥܡܗ ܀
1.58 En haar buren en de zonen van haar familie hoorden dat Aloha zijn genade had vergroot aan haar; en zij verheugden zich met haar.
1:59 – ܘܗܘܐ ܠܝܘܡܐ ܕܬܡܢܝܐ ܘܐܬܘ ܠܡܓܙܪܗ ܠܛܠܝܐ ܘܩܪܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܒܫܡܐ ܕܐܒܘܗܝ ܙܟܪܝܐ ܀
1.59 En het was de achtste dag, en ze kwamen om het kind te besnijden; en ze noemden hem bij de naam van zijn vader, Zakaria.
1:60 – ܘܥܢܬ ܐܡܗ ܘܐܡܪܐ ܠܗܘܢ ܠܐ ܗܟܢܐ ܐܠܐ ܢܬܩܪܐ ܝܘܚܢܢ ܀
1.60 Maar zijn moeder antwoordde en zei tot hen, niet zo; maar hij zal Yu’hanon genoemd worden.
1:61 – ܘܐܡܪܘ ܠܗ ܕܠܝܬ ܐܢܫ ܒܫܪܒܬܟܝ ܕܡܬܩܪܐ ܒܫܡܐ ܗܢܐ ܀
1.61 Maar zij zeiden tot haar, niemand in uw familie word bij deze naam genoemd.
1:62 – ܘܪܡܙܘ ܠܐܒܘܗܝ ܕܐܝܟܢܐ ܨܒܐ ܕܢܫܡܝܘܗܝ ܀
1.62 En ze deden een teken aan zijn vader -om te laten zien – hoe hij wilde dat zij hem zouden noemen.
1:63 – ܘܫܐܠ ܦܢܩܝܬܐ ܘܟܬܒ ܘܐܡܪ ܝܘܚܢܢ ܗܘ ܫܡܗ ܘܐܬܕܡܪ ܟܠ ܐܢܫ ܀
1.63 En hij verzocht een tablet, en schreef, en zei, Yu’hanon is zijn naam. En elkeen verwonderde zich.
1:64 – ܘܡܚܕܐ ܐܬܦܬܚ ܦܘܡܗ ܘܠܫܢܗ ܘܡܠܠ ܘܒܪܟ ܠܐܠܗܐ ܀
1.64 En onmiddellijk werd zijn mond en zijn tong geopend, en hij sprak, en zegende Aloha.
1:65 – ܘܗܘܬ ܕܚܠܬܐ ܥܠ ܟܠܗܘܢ ܫܒܒܝܗܘܢ ܘܒܟܠܗ ܛܘܪܐ ܕܝܗܘܕ ܗܠܝܢ ܡܬܡܠܠܢ ܗܘܝ ܀
1.65 En er was vrees op allen rondom hen; en in geheel het heuvel land van Jehud werden deze dingen gesproken.
1:66 – ܘܟܠܗܘܢ ܕܫܡܥܘ ܡܬܚܫܒܝܢ ܗܘܘ ܒܠܒܗܘܢ ܘܐܡܪܝܢ ܡܢܐ ܟܝ ܢܗܘܐ ܛܠܝܐ ܗܢܐ ܘܐܝܕܗ ܕܡܪܝܐ ܐܝܬ ܗܘܬ ܥܡܗ ܀
1.66 En allen die hoorden overlegden in hun harten; en zeiden, wat zal dit kind zijn? En de hand van de heer was met hem.
1:67 – ܘܐܬܡܠܝ ܙܟܪܝܐ ܐܒܘܗܝ ܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܘܐܬܢܒܝ ܘܐܡܪ ܀
1.67 En Zakaria zijn vader was gevuld met de geest van heiligheid, en hij profeteerde, en zei:
1:68 – ܡܒܪܟ ܗܘ ܡܪܝܐ ܐܠܗܗ ܕܝܣܪܝܠ ܕܣܥܪ ܥܡܗ ܘܥܒܕ ܠܗ ܦܘܪܩܢܐ ܀
1.68 gezegend is de heer, de Aloha van Israël; want hij heeft zijn volk bezocht, en gewrocht voor hen verlossing,
1:69 – ܘܐܩܝܡ ܠܢ ܩܪܢܐ ܕܦܘܪܩܢܐ ܒܒܝܬܗ ܕܕܘܝܕ ܥܒܕܗ ܀
1.69 En heeft voor ons de hoorn van verlossing op doen rijzen in het huis van David zijn dienstknecht;
1:70 – ܐܝܟ ܕܡܠܠ ܒܦܘܡܐ ܕܢܒܝܘܗܝ ܩܕܝܫܐ ܕܡܢ ܥܠܡ ܀
1.70 toen hij sprak door de mond van zijn heilige profeten, die vanouds zijn geweest,
1:71 – ܕܢܦܪܩܢ ܡܢ ܒܥܠܕܒܒܝܢ ܘܡܢ ܐܝܕܐ ܕܟܠܗܘܢ ܣܢܐܝܢ ܀
1.71 zodat we verlost zouden worden van onze tegenstanders, en uit de hand van allen die ons haten;
1:72 – ܘܥܒܕ ܚܢܢܗ ܥܡ ܐܒܗܝܢ ܘܥܗܕ ܠܕܝܬܝܩܘܗܝ ܩܕܝܫܬܐ ܀
1.72 om zijn genade te tonen met onze vaderen, en om zich zijn heilig verbond te herinneren;
1:73 – ܘܡܘܡܬܐ ܕܝܡܐ ܠܐܒܪܗܡ ܐܒܘܢ ܕܢܬܠ ܠܢ ܀
1.73 de eed die hij zwoer aan Abraham onze vader,
1:74 – ܕܢܬܦܪܩ ܡܢ ܐܝܕܐ ܕܒܥܠܕܒܒܝܢ ܘܕܠܐ ܕܚܠܐ ܢܦܠܘܚ ܩܕܡܘܗܝ ܀
1.74 dat hij tot ons zou verlenen, dat wij, verlost zijnde van de hand van onze tegenstanders, zonder angst zouden dienen voor hem
1:75 – ܟܠܗܘܢ ܝܘܡܬܢ ܒܟܐܢܘܬܐ ܘܒܙܕܝܩܘܬܐ ܀
1.75 al onze dagen in gerechtigheid.
1:76 – ܘܐܢܬ ܛܠܝܐ ܢܒܝܗ ܕܥܠܝܐ ܬܬܩܪܐ ܬܐܙܠ ܓܝܪ ܩܕܡ ܦܪܨܘܦܗ ܕܡܪܝܐ ܕܬܛܝܒ ܐܘܪܚܗ ܀
1.76 En gij, kind, de profeet van de Allerhoogste zult gij worden genoemd; want gij zult voor het aangezicht des heren gaan, en gij zult zijn weg bereiden;
1:77 – ܕܢܬܠ ܡܕܥܐ ܕܚܝܐ ܠܥܡܗ ܒܫܘܒܩܢܐ ܕܚܛܗܝܗܘܢ ܀
1.77 om kennis van redding te geven tot zijn volk in de vergeving van hun zonden,
1:78 – ܒܪܚܡܐ ܕܚܢܢܐ ܕܐܠܗܢ ܕܒܗܘܢ ܢܣܥܪܢ ܕܢܚܐ ܡܢ ܪܘܡܐ ܀
1.78 door het mededogen van de genade van onze Aloha; waarbij de ochtendpracht ons zal bezoeken van uit den hoge,
1:79 – ܠܡܢܗܪܘ ܠܐܝܠܝܢ ܕܒܚܫܘܟܐ ܘܒܛܠܠܐ ܕܡܘܬܐ ܝܬܒܝܢ ܕܢܬܪܘܨ ܪܓܠܝܢ ܒܐܘܪܚܐ ܕܫܠܡܐ ܀
1.79 om degenen te verlichten die in duisternis en de schaduw zitten. En om onze voeten te leiden op de weg van vrede.
1:80 – ܛܠܝܐ ܕܝܢ ܪܒܐ ܗܘܐ ܘܡܬܚܝܠ ܒܪܘܚܐ ܘܒܚܘܪܒܐ ܐܝܬܘܗܝ ܗܘܐ ܥܕܡܐ ܠܝܘܡܐ ܕܬܚܘܝܬܗ ܕܠܘܬ ܝܣܪܝܠ ܀
1.80 En het kind groeide op, en werd heel sterk in de geest, en hij was in de woestijn tot de dag van zijn verschijning in Isroel.
2:1-20
2:1 – ܗܘܐ ܕܝܢ ܒܝܘܡܬܐ ܗܢܘܢ ܘܢܦܩ ܦܘܩܕܢܐ ܡܢ ܐܓܘܣܛܘܣ ܩܣܪ ܕܢܬܟܬܒ ܟܠܗ ܥܡܐ ܕܐܘܚܕܢܗ ܀
2.1 NU was het in die dagen dat er een mandaat uitging van Augustus Caesar om het volk in zijn rijk te registreren.
2:2 – ܗܕܐ ܡܟܬܒܢܘܬܐ ܩܕܡܝܬܐ ܗܘܬ ܒܗܓܡܘܢܘܬܐ ܕܩܘܪܝܢܘܣ ܒܣܘܪܝܐ ܀
2.2 Deze registratie werd voor het eerst gedaan onder de regering van Qurinos in Suria.
2:3 – ܘܐܙܠ ܗܘܐ ܟܠ ܐܢܫ ܕܢܬܟܬܒ ܒܡܕܝܢܬܗ ܀
2.3 En elk mens ging om te worden geregistreerd in zijn stad.
2:4 – ܣܠܩ ܗܘܐ ܕܝܢ ܘܐܦ ܝܘܣܦ ܡܢ ܢܨܪܬ ܡܕܝܢܬܐ ܕܓܠܝܠܐ ܠܝܗܘܕ ܠܡܕܝܢܬܗ ܕܕܘܝܕ ܕܡܬܩܪܝܐ ܒܝܬ ܠܚܡ ܡܛܠ ܕܐܝܬܘܗܝ ܗܘܐ ܡܢ ܒܝܬܗ ܘܡܢ ܫܪܒܬܗ ܕܕܘܝܕ ܀
2.4 En Jauseph ging ook op vanuit Natsrath van Galila, Tot Jehud, naar de stad van David, die Beth-lechem is genaamd, omdat hij van het huis was en van de familie van David,
2:5 – ܥܡ ܡܪܝܡ ܡܟܝܪܬܗ ܟܕ ܒܛܢܐ ܕܬܡܢ ܢܬܟܬܒ ܀
2.5 met Mariam zijn ondertrouwde vrouw terwijl zwanger, om er te worden geregistreerd.
2:6 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܬܡܢ ܐܢܘܢ ܐܬܡܠܝܘ ܝܘܡܬܗ ܕܬܐܠܕ ܀
2.6 En het was terwijl ze daar waren, dat de dagen werden vervuld dat zij geboorte zou geven:
2:7 – ܘܝܠܕܬ ܒܪܗ ܒܘܟܪܐ ܘܟܪܟܬܗ ܒܥܙܪܘܪܐ ܘܐܪܡܝܬܗ ܒܐܘܪܝܐ ܡܛܠ ܕܠܝܬ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܕܘܟܬܐ ܐܝܟܐ ܕܫܪܝܢ ܗܘܘ ܀
2.7 en ze bracht haar zoon voort, de eerstgeborene, en wikkelde hem in zwachtels, en legde hem in de kribbe; omdat er geen plaats voor hen was waar ze verbleven.
2:8 – ܪܥܘܬܐ ܕܝܢ ܐܝܬ ܗܘܘ ܒܗ ܒܐܬܪܐ ܕܫܪܝܢ ܗܘܘ ܬܡܢ ܘܢܛܪܝܢ ܡܛܪܬܐ ܕܠܠܝܐ ܥܠ ܡܪܥܝܬܗܘܢ ܀
2.8 Maar er waren herders in het land die daar verbleven, en de wacht hielden bij nachte over hun kudden.
2:9 – ܘܗܐ ܡܠܐܟܐ ܕܐܠܗܐ ܐܬܐ ܠܘܬܗܘܢ ܘܬܫܒܘܚܬܗ ܕܡܪܝܐ ܐܢܗܪܬ ܥܠܝܗܘܢ ܘܕܚܠܘ ܕܚܠܬܐ ܪܒܬܐ ܀
2.9 En, zie! de engel van Aloha kwam tot hen, en de heerlijkheid van de heer scheen op hen; en zij vreesden met grote vrees.
2:10 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܠܐܟܐ ܠܐ ܬܕܚܠܘܢ ܗܐ ܓܝܪ ܡܣܒܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܚܕܘܬܐ ܪܒܬܐ ܕܬܗܘܐ ܠܟܠܗ ܥܠܡܐ ܀
2.10 En de engel zei tot hen, vrees niet; want, zie! ik kondig u grootte blijdschap aan, die tot alle mensen zal zijn:
2:11 – ܐܬܝܠܕ ܠܟܘܢ ܓܝܪ ܝܘܡܢܐ ܦܪܘܩܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܡܪܝܐ ܡܫܝܚܐ ܒܡܕܝܢܬܗ ܕܕܘܝܕ ܀
2.11 want vandaag is voor u de verlosser geboren, die de heer de meshiha is, in de stad van David.
2:12 – ܘܗܕܐ ܠܟܘܢ ܐܬܐ ܡܫܟܚܝܢ ܐܢܬܘܢ ܥܘܠܐ ܕܟܪܝܟ ܒܥܙܪܘܪܐ ܘܣܝܡ ܒܐܘܪܝܐ ܀
2.12 En dit is het teken voor u, gij zult de zuigeling vinden gewikkeld in zwachtels, en in een kribbe gelegd.
2:13 – ܘܡܢ ܫܠܝ ܐܬܚܙܝܘ ܥܡ ܡܠܐܟܐ ܚܝܠܘܬܐ ܣܓܝܐܐ ܕܫܡܝܐ ܟܕ ܡܫܒܚܝܢ ܠܐܠܗܐ ܘܐܡܪܝܢ ܀
2.13 En onmiddellijk werden er vele machten van de hemel gezien met de engel, die Aloha verheerlijkten,
2:14 – ܬܫܒܘܚܬܐ ܠܐܠܗܐ ܒܡܪܘܡܐ ܘܥܠ ܐܪܥܐ ܫܠܡܐ ܘܣܒܪܐ ܛܒܐ ܠܒܢܝܢܫܐ ܀
2.14 en zeiden, glorie tot Aloha in de hoogten, en op aarde vrede en goede hoop voor de zonen der mensen.
2:15 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܐܙܠܘ ܡܢ ܠܘܬܗܘܢ ܡܠܐܟܐ ܠܫܡܝܐ ܡܠܠܘ ܪܥܘܬܐ ܚܕ ܥܡ ܚܕ ܘܐܡܪܝܢ ܢܪܕܐ ܥܕܡܐ ܠܒܝܬ ܠܚܡ ܘܢܚܙܐ ܠܡܠܬܐ ܗܕܐ ܕܗܘܬ ܐܝܟ ܕܡܪܝܐ ܐܘܕܥ ܠܢ ܀
2.15 En wanneer de engelen van hen waren weggegaan tot in de hemel, spraken de herders de ene tot de ander, en zeiden, laat ons tot Beth-lechem gaan, om deze kwestie te zien die de heer aan ons bekend heeft gemaakt.
2:16 – ܘܐܬܘ ܡܣܪܗܒܐܝܬ ܘܐܫܟܚܘ ܠܡܪܝܡ ܘܠܝܘܣܦ ܘܠܥܘܠܐ ܕܣܝܡ ܒܐܘܪܝܐ ܀
2.16 En ze kwamen met spoed, en vonden Mariam, en Jauseph, en de zuigeling die was gelegd in de kribbe;
2:17 – ܘܟܕ ܚܙܘ ܐܘܕܥܘ ܠܡܠܬܐ ܕܐܬܡܠܠܬ ܥܡܗܘܢ ܥܠܘܗܝ ܥܠ ܛܠܝܐ ܀
2.17 en toen zij dat zagen, maakten zij het woord bekend die tot hen gesproken was geweest betreffende het kind.
2:18 – ܘܟܠܗܘܢ ܕܫܡܥܘ ܐܬܕܡܪܘ ܥܠ ܐܝܠܝܢ ܕܐܬܡܠܠ ܠܗܘܢ ܡܢ ܪܥܘܬܐ ܀
2.18 En allen die het hoorden verwonderden zich over de dingen, welke aan hen waren verteld door de herders.
2:19 – ܡܪܝܡ ܕܝܢ ܢܛܪܐ ܗܘܬ ܟܠܗܝܢ ܡܠܐ ܗܠܝܢ ܘܡܦܚܡܐ ܒܠܒܗ ܀
2.19 Maar Mariam bewaarde al deze woorden, en overpeinsde ze in haar hart.
2:20 – ܘܗܦܟܘ ܪܥܘܬܐ ܗܢܘܢ ܟܕ ܡܫܒܚܝܢ ܘܡܗܠܠܝܢ ܠܐܠܗܐ ܥܠ ܟܠ ܕܚܙܘ ܘܫܡܥܘ ܐܝܟܢܐ ܕܐܬܡܠܠ ܥܡܗܘܢ ܀
2.20 En de herders keerden terug, Aloha verheerlijkende en prijzende voor alles wat zij hadden gezien en gehoord zoals tot hen gesproken was geweest.
2:21-35
2:21 – ܘܟܕ ܡܠܘ ܬܡܢܝܐ ܝܘܡܝܢ ܕܢܬܓܙܪ ܛܠܝܐ ܐܬܩܪܝ ܫܡܗ ܝܫܘܥ ܕܐܬܩܪܝ ܡܢ ܡܠܐܟܐ ܩܕܡ ܕܢܬܒܛܢ ܒܟܪܣܐ ܀
2.21 EN toen de acht dagen waren voltooid om het kind te besnijden, werd zijn naam Jeshu genoemd, want hij werd zo genoemd door de engel voordat hij werd verwekt in de moeder- schoot.
2:22 – ܘܟܕ ܐܬܡܠܝܘ ܝܘܡܬܐ ܕܬܕܟܝܬܗܘܢ ܐܝܟ ܢܡܘܣܐ ܕܡܘܫܐ ܐܣܩܘܗܝ ܠܐܘܪܫܠܡ ܕܢܩܝܡܘܢܝܗܝ ܩܕܡ ܡܪܝܐ ܀
2.22 En toen voltooid waren, de dagen van hun reiniging volgens de wet van Musha, droegen zij hem op naar Urishlem, opdat zij hem zouden doen staan voor de heer:
2:23 – ܐܝܟ ܕܟܬܝܒ ܒܢܡܘܣܐ ܕܡܪܝܐ ܟܠ ܕܟܪܐ ܦܬܚ ܡܪܒܥܐ ܩܕܝܫܐ ܕܡܪܝܐ ܢܬܩܪܐ ܀
2.23 zoals het geschreven is in de wet van de heer ” dat elke man die de matrix opend de heilige van de heer zal worden genoemd “:
2:24 – ܘܕܢܬܠܘܢ ܕܒܚܬܐ ܐܝܟܢܐ ܕܐܡܝܪ ܒܢܡܘܣܐ ܕܡܪܝܐ ܙܘܓܐ ܕܫܘܦܢܝܢܐ ܐܘ ܬܪܝܢ ܦܪܘܓܐ ܕܝܘܢܐ ܀
2.24 en om het offer te offeren zoals het is gezegd in de wet van de heer, een paar tortelduiven, of anders twee jonge duiven.
2:25 – ܓܒܪܐ ܕܝܢ ܚܕ ܐܝܬ ܗܘܐ ܒܐܘܪܫܠܡ ܫܡܗ ܗܘܐ ܫܡܥܘܢ ܘܓܒܪܐ ܗܢܐ ܟܐܝܢ ܗܘܐ ܘܙܕܝܩ ܘܡܣܟܐ ܗܘܐ ܠܒܘܝܐܗ ܕܝܣܪܝܠ ܘܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܐܝܬ ܗܘܬ ܥܠܘܗܝ ܀
2.25 Maar er was een zeker man in Urishlem, wiens naam Shemun was, en deze man was vroom en rechtvaardig, en hij had gewacht op de troost van Isroel, en de geest van heiligheid was op hem.
2:26 – ܘܐܡܝܪ ܗܘܐ ܠܗ ܡܢ ܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܕܠܐ ܢܚܙܐ ܡܘܬܐ ܥܕܡܐ ܕܢܚܙܐ ܠܡܫܝܚܗ ܕܡܪܝܐ ܀
2.26 En tot hem was door de geest van heiligheid gezegd, dat hij de dood niet zou zien, totdat hij de meshiha had gezien van de heer.
2:27 – ܗܘ ܗܢܐ ܐܬܐ ܗܘܐ ܒܪܘܚܐ ܠܗܝܟܠܐ ܘܟܕ ܡܥܠܝܢ ܠܗ ܐܒܗܘܗܝ ܠܝܫܘܥ ܛܠܝܐ ܕܢܥܒܕܘܢ ܚܠܦܘܗܝ ܐܝܟܢܐ ܕܦܩܝܕ ܒܢܡܘܣܐ ܀
2.27 Zie! deze man kwam in de geest tot de tempel, en toen zijn ouders Jeshu het kind inbrachten, om te doen voor hem zoals het is geboden in de wet,
2:28 – ܩܒܠܗ ܥܠ ܕܪܥܘܗܝ ܘܒܪܟ ܠܐܠܗܐ ܘܐܡܪ ܀
2.28 nam hij hem op zijn armen en zegende Aloha, en zei,
2:29 – ܡܟܝܠ ܫܪܐ ܐܢܬ ܠܗ ܠܥܒܕܟ ܡܪܝ ܐܝܟ ܡܠܬܟ ܒܫܠܡܐ ܀
2.29 ontsla nu uw dienstknecht, mijn heer, volgens uw woord, in vrede;
2:30 – ܕܗܐ ܚܙܝ ܥܝܢܝ ܚܢܢܟ ܀
2.30 want zie! mijn ogen hebben uw genade gezien,
2:31 – ܗܘ ܕܛܝܒܬ ܒܦܪܨܘܦܐ ܕܟܠܗܝܢ ܐܡܘܬܐ ܀
2.31 die gij hebt bereid voor het aangezicht van al de natiën;
2:32 – ܢܘܗܪܐ ܠܓܠܝܢܐ ܕܥܡܡܐ ܘܫܘܒܚܐ ܠܥܡܟ ܝܣܪܝܠ ܀
2.32 een licht voor de openbaring aan de volkeren, en de heerlijkheid aan uw volk Isroel.
2:33 – ܝܘܣܦ ܕܝܢ ܘܐܡܗ ܬܡܝܗܝܢ ܗܘܘ ܥܠ ܐܝܠܝܢ ܕܡܬܡܠܠܢ ܗܘܝܢ ܥܠܘܗܝ ܀
2.33 Maar Jauseph, en zijn moeder, die verbaasden zich over deze woorden welke werden gesproken betreffende hem.
2:34 – ܘܒܪܟ ܐܢܘܢ ܫܡܥܘܢ ܘܐܡܪ ܠܡܪܝܡ ܐܡܗ ܗܐ ܗܢܐ ܣܝܡ ܠܡܦܘܠܬܐ ܘܠܩܝܡܐ ܕܣܓܝܐܐ ܒܝܣܪܝܠ ܘܠܐܬܐ ܕܚܪܝܢܐ ܀
2.34 En Shemun zegende hen, en zei tot Mariam zijn moeder, zie! dit kind is aangesteld voor de ondergang en opstand van velen in Isroel, en voor het teken van strijd.
2:35 – ܘܒܢܦܫܟܝ ܕܝܢ ܕܝܠܟܝ ܬܥܒܪ ܪܘܡܚܐ ܐܝܟ ܕܢܬܓܠܝܢ ܡܚܫܒܬܐ ܕܠܒܘܬܐ ܕܣܓܝܐܐ ܀
2.35 En door uw eigen ziel zal een speer gaan, opdat de redeneringen van de harten van velen zouden worden geopenbaard .
2:36-41
2:36 – ܘܚܢܐ ܕܝܢ ܢܒܝܬܐ ܒܪܬܗ ܕܦܢܘܐܝܠ ܡܢ ܫܒܛܐ ܕܐܫܝܪ ܐܦ ܗܝ ܩܫܝܫܬ ܒܝܘܡܬܗ ܗܘܬ ܘܫܒܥ ܫܢܝܢ ܥܡ ܒܥܠܗ ܚܝܬ ܡܢ ܒܬܘܠܘܬܗ ܀
2.36 NU, Chana de profetes, was de dochter van Phanuel, van de stam van Asher; zij was ook ouder in haar dagen, en ze had vanaf haar maagdelijkheid zeven jaren geleefd met haar echtgenoot.
2:37 – ܘܗܘܬ ܐܪܡܠܬܐ ܐܝܟ ܫܢܝܢ ܬܡܢܐܝܢ ܘܐܪܒܥ ܘܠܐ ܦܪܩܐ ܗܘܬ ܡܢ ܗܝܟܠܐ ܘܒܨܘܡܐ ܘܒܨܠܘܬܐ ܦܠܚܐ ܗܘܬ ܒܐܝܡܡܐ ܘܒܠܠܝܐ ܀
2.37 En zij was een weduwe van ongeveer tachtig en vier jaren, en week niet van de tempel, en met vasten en met gebed aanbad ze in de nacht en in de dag.
2:38 – ܘܐܦ ܗܝ ܩܡܬ ܒܗ ܒܫܥܬܐ ܘܐܘܕܝܬ ܠܡܪܝܐ ܘܡܡܠܠܐ ܗܘܬ ܥܠܘܗܝ ܥܡ ܟܠܢܫ ܕܡܣܟܐ ܗܘܐ ܠܦܘܪܩܢܗ ܕܐܘܪܫܠܡ ܀
2.38 En zij stond ook op in dat uur en beleed de heer, en sprak betreffende hem met allen die de verlossing van Urishlem verwachtten.
2:39 – ܘܟܕ ܫܠܡܘ ܟܠ ܡܕܡ ܐܝܟ ܕܒܢܡܘܣܐ ܕܡܪܝܐ ܗܦܟܘ ܠܓܠܝܠܐ ܠܢܨܪܬ ܡܕܝܢܬܗܘܢ ܀
2.39 En wanneer zij alles hadden vervuld volgens de wet van de heer, keerden zij terug tot Galila, tot Natsrath hun stad.
2:40 – ܛܠܝܐ ܕܝܢ ܪܒܐ ܗܘܐ ܘܡܬܚܝܠ ܒܪܘܚܐ ܘܡܬܡܠܐ ܚܟܡܬܐ ܘܛܝܒܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܐܝܬ ܗܘܬ ܥܠܘܗܝ ܀
2.40 Maar het kind groeide, en werd versterkt in de geest, en werd gevuld met wijsheid; en de genade van Aloha rustte op hem.
2:41 – ܘܐܢܫܘܗܝ ܒܟܠ ܫܢܐ ܐܙܠܝܢ ܗܘܘ ܠܐܘܪܫܠܡ ܒܥܕܥܕܐ ܕܦܨܚܐ ܀
2.41 En zijn familie ging elk jaar tot Urishlem naar het feest van Petscha.
2:42-52
2:42 – ܘܟܕ ܗܘܐ ܒܪ ܫܢܝܢ ܬܪܬܥܣܪܐ ܣܠܩܘ ܐܝܟܢܐ ܕܡܥܕܝܢ ܗܘܘ ܠܥܕܥܕܐ ܀
2.42 EN toen hij een zoon was van twaalf jaar, gingen zij op, zoals zij gewoon waren, naar het festival.
2:43 – ܘܟܕ ܫܠܡܘ ܝܘܡܬܐ ܗܦܟܘ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܛܠܝܐ ܦܫ ܠܗ ܒܐܘܪܫܠܡ ܘܝܘܣܦ ܘܐܡܗ ܠܐ ܝܕܥܘ ܀
2.43 En wanneer de dagen waren vervuld, keerden zij terug. Maar Jeshu, het kind, bleef in Urishlem, en Jauseph en zijn moeder wisten het niet.
2:44 – ܣܒܪܝܢ ܗܘܘ ܓܝܪ ܕܥܡ ܒܢܝ ܠܘܝܬܗܘܢ ܗܘ ܘܟܕ ܐܬܘ ܡܪܕܐ ܝܘܡܐ ܚܕ ܒܥܐܘܗܝ ܠܘܬ ܐܢܫܘܬܗܘܢ ܘܠܘܬ ܡܢ ܕܝܕܥ ܠܗܘܢ ܀
2.44 Want zij dachten dat hij bij de zonen van het gezelschap was; en toen zij de reis van één dag waren gegaan, zochten zij hem bij de mannen en bij allen die hem kenden.
2:45 – ܘܠܐ ܐܫܟܚܘܗܝ ܘܗܦܟܘ ܠܗܘܢ ܬܘܒ ܠܐܘܪܫܠܡ ܘܒܥܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܀
2.45 En zij vonden hem niet: en zij keerden terug tot Urishlem, en zochten hem.
2:46 – ܘܡܢ ܒܬܪ ܬܠܬܐ ܝܘܡܝܢ ܐܫܟܚܘܗܝ ܒܗܝܟܠܐ ܟܕ ܝܬܒ ܡܨܥܬ ܡܠܦܢܐ ܘܫܡܥ ܡܢܗܘܢ ܘܡܫܐܠ ܠܗܘܢ ܀
2.46 En na drie dagen vonden zij hem in de tempel, zittende in het midden van de Malphonee (leraars), hen aanhorende en hen bevragende.
2:47 – ܘܬܡܝܗܝܢ ܗܘܘ ܟܠܗܘܢ ܐܝܠܝܢ ܕܫܡܥܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܒܚܟܡܬܗ ܘܒܦܬܓܡܘܗܝ ܀
2.47 En allen van hen waren verbaasd, toen ze hem hoorden, van zijn wijsheid en van zijn antwoorden.
2:48 – ܘܟܕ ܚܙܐܘܗܝ ܬܡܗܘ ܘܐܡܪܬ ܠܗ ܐܡܗ ܒܪܝ ܠܡܢܐ ܥܒܕܬ ܠܢ ܗܟܢܐ ܕܗܐ ܐܢܐ ܘܐܒܘܟ ܒܛܘܪܦܐ ܣܓܝܐܐ ܒܥܝܢ ܗܘܝܢ ܠܟ ܀
2.48 En toen zij hem zagen, verbaasden zij zich; en zijn moeder zei tot hem, mijn zoon, waarom hebt gij met ons aldus gedaan? want, zie! ik en uw vader hebben u gezocht met grote bezorgdheid.
2:49 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢܐ ܒܥܝܢ ܗܘܝܬܘܢ ܠܝ ܠܐ ܝܕܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܒܝܬ ܐܒܝ ܘܠܐ ܠܝ ܕܐܗܘܐ ܀
2.49 Hij zei tot hen, waarom hebt gij mij elders gezocht? Wist gij niet dat het mij betaamt om in het huis van mijn vader te zijn?
2:50 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܠܐ ܐܫܬܘܕܥܘ ܠܡܠܬܐ ܕܐܡܪ ܠܗܘܢ ܀
2.50 Maar ze begrepen het woord niet dat hij tot hen sprak.
2:51 – ܘܢܚܬ ܥܡܗܘܢ ܘܐܬܐ ܠܢܨܪܬ ܘܡܫܬܥܒܕ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܐܡܗ ܕܝܢ ܢܛܪܐ ܗܘܬ ܟܠܗܝܢ ܡܠܐ ܒܠܒܗ ܀
2.51 En hij ging naar beneden met hen, en kwam tot Natsrath, en was aan hen onderworpen. Maar zijn moeder bewaarde al deze woorden in haar hart.
2:52 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܪܒܐ ܗܘܐ ܒܩܘܡܬܗ ܘܒܚܟܡܬܗ ܘܒܛܝܒܘܬܐ ܠܘܬ ܐܠܗܐ ܘܒܢܝܢܫܐ ܀
2.52 En Jeshu nam toe in zijn gestalte, en in zijn wijsheid, en in gunst bij Aloha en mensen.
3:1-22
3:1 – ܒܫܢܬ ܚܡܫܥܣܪܐ ܕܝܢ ܕܡܠܟܘܬܗ ܕܛܒܪܝܘܣ ܩܣܪ ܒܗܓܡܘܢܘܬܐ ܕܦܢܛܝܘܣ ܦܝܠܛܘܣ ܒܝܗܘܕ ܟܕ ܪܫܐ ܪܒܝܥܝܐ ܗܪܘܕܣ ܒܓܠܝܠܐ ܘܦܝܠܝܦܘܣ ܐܚܘܗܝ ܪܫܐ ܪܒܝܥܝܐ ܒܐܝܛܘܪܝܐ ܘܒܐܬܪܐ ܕܛܪܟܘܢܐ ܘܠܘܣܢܝܐ ܪܫܐ ܪܒܝܥܝܐ ܕܐܒܝܠܢܐ ܀
3.1 NU, in het vijftiende jaar van het bewind van Tiberios Cesar, tijdens de regering van Pontios Pilatos in Jehud, werd Herodes hoofd van het vierde in Galila, en Philipos zijn broeder hoofd van het vierde in Ituria en in de regio van Trakona, en Lusania hoofd van het vierde van Abilini;
3:2 – ܒܪܒܘܬ ܟܗܢܘܬܐ ܕܚܢܢ ܘܕܩܝܦܐ ܗܘܬ ܡܠܬܐ ܕܐܠܗܐ ܥܠ ܝܘܚܢܢ ܒܪ ܙܟܪܝܐ ܒܚܘܪܒܐ ܀
3.2 tijdens het hogepriesterschap van Chanan en Kaiopha, was het woord van Aloha invoerende tot Juchanon bar Zakaria in de woestijn.
3:3 – ܘܐܬܐ ܒܟܠܗ ܐܬܪܐ ܕܚܕܪܝ ܝܘܪܕܢܢ ܟܕ ܡܟܪܙ ܡܥܡܘܕܝܬܐ ܕܬܝܒܘܬܐ ܠܫܘܒܩܢܐ ܕܚܛܗܐ ܀
3.3 En hij kwam tot in het hele land rond de Jurdan, het doopsel van bekering predikende voor de verlossing van zonden.
3:4 – ܐܝܟܢܐ ܕܟܬܝܒ ܒܟܬܒܐ ܕܡܠܐ ܕܐܫܥܝܐ ܢܒܝܐ ܕܐܡܪ ܩܠܐ ܕܩܪܐ ܒܚܘܪܒܐ ܛܝܒܘ ܐܘܪܚܗ ܕܡܪܝܐ ܘܬܪܘܨܘ ܒܦܩܥܬܐ ܫܒܝܠܐ ܠܐܠܗܢ ܀
3.4 Zoals het is geschreven in het boek van de woorden van Eshaia de profeet, die zei, de stem die roept in de woestijn, bereid de weg van de heer, en maak in de vlakte de wegen recht voor onze Aloha.
3:5 – ܟܠܗܘܢ ܢܚܠܐ ܢܬܡܠܘܢ ܘܟܠܗܘܢ ܛܘܪܐ ܘܪܡܬܐ ܢܬܡܟܟܘܢ ܘܢܗܘܐ ܥܪܡܐ ܠܫܦܝܐ ܘܐܬܪܐ ܥܣܩܐ ܠܦܩܥܬܐ ܀
3.5 Alle valleien zullen worden opgevuld, en alle bergen en hoogten zullen worden verlaagd, en de heuvels zullen een vlakke plaats worden, en de ruwe plaats zal een effen plaats worden,
3:6 – ܘܢܚܙܐ ܟܠ ܒܣܪ ܚܝܐ ܕܐܠܗܐ ܀
3.6 en alle vlees zal het heil van Aloha zien.
3:7 – ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܠܟܢܫܐ ܐܝܠܝܢ ܕܐܬܝܢ ܗܘܘ ܠܘܬܗ ܠܡܥܡܕ ܝܠܕܐ ܕܐܟܕܢܐ ܡܢܘ ܚܘܝܟܘܢ ܠܡܥܪܩ ܡܢ ܪܘܓܙܐ ܕܥܬܝܕ ܀
3.7 En hij zei tot de menigten die tot hem kwamen om gedoopt te worden, O! broedsel van adders, wie heeft u getoond om te vluchten van de toorn die komt?
3:8 – ܥܒܕܘ ܗܟܝܠ ܦܐܪܐ ܕܫܘܝܢ ܠܬܝܒܘܬܐ ܘܠܐ ܬܫܪܘܢ ܠܡܐܡܪ ܒܢܦܫܟܘܢ ܕܐܒܐ ܐܝܬ ܠܢ ܐܒܪܗܡ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܓܝܪ ܕܡܢ ܗܠܝܢ ܟܐܦܐ ܡܫܟܚ ܐܠܗܐ ܠܡܩܡܘ ܒܢܝܐ ܠܐܒܪܗܡ ܀
3.8 Werk daarom vruchten die waardig zijn van berouw. En begin niet te zeggen in uzelf dat Abraham vader is tot ons; want ik zeg u, dat Aloha kundig is om uit deze stenen zonen te doen opstaan tot Abraham.
3:9 – ܗܐ ܕܝܢ ܢܪܓܐ ܣܝܡ ܥܠ ܥܩܪܐ ܕܐܝܠܢܐ ܟܠ ܐܝܠܢܐ ܗܟܝܠ ܕܦܐܪܐ ܛܒܐ ܠܐ ܥܒܕ ܡܬܦܣܩ ܘܒܢܘܪܐ ܢܦܠ ܀
3.9 Maar, zie! de bijl is aan de wortel van de boom gelegd. Daarom zal elke boom die geen goede vrucht maakt, worden omgehakt en in het vuur vallen.
3:10 – ܘܡܫܐܠܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܟܢܫܐ ܘܐܡܪܝܢ ܡܢܐ ܗܟܝܠ ܢܥܒܕ ܀
3.10 En de vergaderingen vroegen hem, zeggende, wat zullen we doen?
3:11 – ܥܢܐ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢ ܕܐܝܬ ܠܗ ܬܪܬܝܢ ܟܘܬܝܢܝܢ ܢܬܠ ܠܡܢ ܕܠܝܬ ܠܗ ܘܡܢ ܕܐܝܬ ܠܗ ܣܝܒܪܬܐ ܗܟܢܐ ܢܥܒܕ ܀
3.11 Hij antwoordde en zei tot hen, wie twee tunieken heeft, laat hem geven aan hem die er geen heeft; en wie voedsel heeft, laat hem gelijkerwijze zo doen.
3:12 – ܘܐܬܘ ܐܦ ܡܟܣܐ ܠܡܥܡܕ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܡܠܦܢܐ ܡܢܐ ܢܥܒܕ ܀
3.12 De Mokasee (belastinginners) kwamen ook om gedoopt te worden, en zij zeiden tot hem, Malphona (leraar), wat moeten wij doen?
3:13 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܠܐ ܬܬܒܥܘܢ ܡܕܡ ܝܬܝܪ ܥܠ ܡܐ ܕܦܩܝܕ ܠܟܘܢ ܠܡܬܒܥ ܀
3.13 Maar hij zei tot hen, eis niet meer bovenop dat wat u is voorgeschreven om te eisen.
3:14 – ܘܡܫܐܠܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܦܠܚܝ ܐܣܛܪܛܝܐ ܘܐܡܪܝܢ ܡܢܐ ܢܥܒܕ ܐܦ ܚܢܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܠܐ ܒܐܢܫ ܬܬܛܓܪܘܢ ܘܠܐܢܫ ܠܐ ܬܥܫܩܘܢ ܘܢܣܦܩܢ ܠܟܘܢ ܐܦܣܘܢܝܬܟܘܢ ܀
3.14 En ook de militaire dienaars vroegen van hem, en zeiden, wat moeten wij ook doen? En hij zei tot hen, molesteer niemand, onderdruk niemand, en laat uw loon u tevredenstellen.
3:15 – ܟܕ ܕܝܢ ܡܣܒܪ ܗܘܐ ܥܡܐ ܥܠ ܝܘܚܢܢ ܘܟܠܗܘܢ ܡܬܚܫܒܝܢ ܗܘܘ ܒܠܒܗܘܢ ܕܕܠܡܐ ܗܘܝܘ ܡܫܝܚܐ ܀
3.15 Maar terwijl de mensen aangaande Juchanon overlegden, en allen van hen redeneerden in hun harten of hij de Meshiha was,
3:16 – ܥܢܐ ܝܘܚܢܢ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܢܐ ܗܐ ܡܥܡܕ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܒܡܝܐ ܐܬܐ ܕܝܢ ܒܬܪܝ ܗܘ ܕܚܝܠܬܢ ܡܢܝ ܗܘ ܕܠܐ ܫܘܐ ܐܢܐ ܕܐܫܪܐ ܥܪܩܐ ܕܡܣܢܘܗܝ ܗܘ ܢܥܡܕܟܘܢ ܒܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܘܒܢܘܪܐ ܀
3.16 antwoordde Juchanon en zei tot hen, zie! ik doop u met wateren, maar na mij komt hij die machtiger is; hij, waarvan ik de schoenriemen van zijn sandalen niet waardig ben om los te maken; hij zal u dopen met de geest van heiligheid en met vuur:
3:17 – ܗܘ ܕܐܚܝܕ ܪܦܫܐ ܒܐܝܕܗ ܘܡܕܟܐ ܐܕܪܘܗܝ ܘܚܛܐ ܟܢܫ ܠܐܘܨܪܘܗܝ ܘܬܒܢܐ ܢܘܩܕ ܒܢܘܪܐ ܕܠܐ ܕܥܟܐ ܀
3.17 hij die, de waaier in zijn hand houd, en de vloer reinigt, vergadert de tarwe in zijn
graanschuren, en het kaf zal hij verbranden in het vuur die niet uit te blussen is.
3:18 – ܐܦ ܐܚܪܢܝܬܐ ܕܝܢ ܣܓܝܐܬܐ ܡܠܦ ܗܘܐ ܘܡܣܒܪ ܠܥܡܐ ܀
3.18 Maar hij leerde ook vele andere dingen en predikte tot het volk.
3:19 – ܗܪܘܕܣ ܕܝܢ ܛܛܪܪܟܐ ܡܛܠ ܕܡܬܟܣܣ ܗܘܐ ܡܢ ܝܘܚܢܢ ܥܠ ܗܪܘܕܝܐ ܐܢܬܬ ܦܝܠܝܦܘܣ ܐܚܘܗܝ ܘܥܠ ܟܠܗܝܢ ܒܝܫܬܐ ܕܥܒܕ ܗܘܐ ܀
3.19 Maar Herodes Tetrarka, omdat hij werd berispt door Juchanon betreffende Herodia de vrouw van Philipos zijn broer, en betreffende al de slechte dingen die hij had gedaan,
3:20 – ܐܘܣܦ ܐܦ ܗܕܐ ܥܠ ܟܠܗܝܢ ܘܚܒܫܗ ܠܝܘܚܢܢ ܒܝܬ ܐܣܝܪܐ ܀
3.20 voegde ook aan dit alles toe, en sloot Juchanon op in het huis van de geketenden.
3:21 – ܗܘܐ ܕܝܢ ܟܕ ܥܡܕܘ ܟܠܗ ܥܡܐ ܘܐܦ ܝܫܘܥ ܥܡܕ ܘܟܕ ܡܨܠܐ ܐܬܦܬܚܘ ܫܡܝܐ ܀
3.21 Maar het was toen hij alle mensen had gedoopt, en Jeshu ook had gedoopt. En terwijl hij bad,
3:22 – ܘܢܚܬܬ ܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܥܠܘܗܝ ܒܕܡܘܬ ܓܘܫܡܐ ܕܝܘܢܐ ܘܩܠܐ ܗܘܐ ܡܢ ܫܡܝܐ ܕܐܡܪ ܐܢܬ ܗܘ ܒܪܝ ܚܒܝܒܐ ܒܟ ܐܨܛܒܝܬ ܀
3.22 werden de hemelen geopend, en de geest van heiligheid daalde op hem neer in de lichamelijke gelijkenis van een duif: en de stem kwam van de hemelen, die zei, gij zijt mijn zoon de geliefde, in u heb ik mij verheugd.
3:23-38
3:23 – ܗܘ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܐܝܬܘܗܝ ܗܘܐ ܐܝܟ ܒܪ ܫܢܝܢ ܬܠܬܝܢ ܘܡܣܬܒܪ ܗܘܐ ܒܪ ܝܘܣܦ ܒܪ ܗܠܝ ܀
3.23 NU, Jeshu zelf was als een zoon van dertig jaren, en werd beschouwd als de zoon van Jauseph bar Heli,
3:24 – ܒܪ ܡܛܬܬ ܒܪ ܠܘܝ ܒܪ ܡܠܟܝ ܒܪ ܝܐܢܝ ܒܪ ܝܘܣܦ ܀
3.24 bar Mattath, bar Levi, bar Malki, bar Jani, bar Jauseph,
3:25 – ܒܪ ܡܬܬܐ ܒܪ ܥܡܘܨ ܒܪ ܢܚܘܡ ܒܪ ܚܣܠܝ ܒܪ ܢܓܝ ܀
3.25 bar Mattha, bar Amuts, bar Nachum, bar Chesli, bar Nagi,
3:26 – ܒܪ ܡܐܬ ܒܪ ܡܛܬ ܒܪ ܫܡܥܝ ܒܪ ܝܘܣܦ ܒܪ ܝܗܘܕܐ ܀
3.26 bar Math, bar Matath, bar Shemri, bar Jauseph, bar Jihuda,
3:27 – ܒܪ ܝܘܚܢܢ ܒܪ ܪܣܐ ܒܪ ܙܘܪܒܒܠ ܒܪ ܫܠܬܐܝܠ ܒܪ ܢܪܝ ܀
3.27 bar Juchanon, bar Rosa, bar Zurbobel, bar Shelathiel, bar Niri,
3:28 – ܒܪ ܡܠܟܝ ܒܪ ܐܕܝ ܒܪ ܩܘܣܡ ܒܪ ܐܠܡܘܕܕ ܒܪ ܥܝܪ ܀
3.28 bar Malki, bar Adi, bar Kusam, bar Elmudod, bar Ir,
3:29 – ܒܪ ܝܘܣܐ ܒܪ ܐܠܝܥܙܪ ܒܪ ܝܘܪܡ ܒܪ ܡܬܝܬܐ ܒܪ ܠܘܝ ܀
3.29 bar Jose, bar Eleazar, bar Juram, bar Mathitha, bar Levi,
3:30 – ܒܪ ܫܡܥܘܢ ܒܪ ܝܗܘܕܐ ܒܪ ܝܘܣܦ ܒܪ ܝܘܢܡ ܒܪ ܐܠܝܩܝܡ ܀
3.30 bar Shemun, bar Jihuda, bar Jauseph, bar Jonam, bar Eliakim,
3:31 – ܒܪ ܡܠܝܐ ܒܪ ܡܐܢܝ ܒܪ ܡܛܬܐ ܒܪ ܢܬܢ ܒܪ ܕܘܝܕ ܀
3.31 bar Malia, bar Mani, bar Mattha, bar Nathan, bar David,
3:32 – ܒܪ ܐܝܫܝ ܒܪ ܥܘܒܝܕ ܒܪ ܒܥܙ ܒܪ ܣܠܡܘܢ ܒܪ ܢܚܫܘܢ ܀
3.32 bar Jeshi, bar Ubid, bar Boos, bar Salmon, bar Nachshun,
3:33 – ܒܪ ܥܡܝܢܕܒ ܒܪ ܐܪܡ ܒܪ ܚܨܪܘܢ ܒܪ ܦܪܨ ܒܪ ܝܗܘܕܐ ܀
3.33 bar Aminodob, bar Aram, bar Chetsrun, bar Pharets, bar Jihuda,
3:34 – ܒܪ ܝܥܩܘܒ ܒܪ ܐܝܣܚܩ ܒܪ ܐܒܪܗܡ ܒܪ ܬܪܚ ܒܪ ܢܚܘܪ ܀
3.34 bar Jakub, bar Ishok, bar Abraham, bar Tarach, bar Nachur,
3:35 – ܒܪ ܣܪܘܓ ܒܪ ܐܪܥܘ ܒܪ ܦܠܓ ܒܪ ܥܒܪ ܒܪ ܫܠܚ ܀
3.35 bar Soruk, bar Aru, bar Pholeg, bar Ebor, bar Shaloch,
3:36 – ܒܪ ܩܝܢܢ ܒܪ ܐܪܦܟܫܪ ܒܪ ܫܝܡ ܒܪ ܢܘܚ ܒܪ ܠܡܟ ܀
3:37 – ܒܪ ܡܬܘܫܠܚ ܒܪ ܚܢܘܟ ܒܪ ܝܪܕ ܒܪ ܡܗܠܠܐܝܠ ܒܪ ܩܝܢܢ ܀
3.37 bar Mathushalach, bar Chanuk, bar Jared, bar Mahloleel, bar Kainan,
3:38 – ܒܪ ܐܢܘܫ ܒܪ ܫܝܬ ܒܪ ܐܕܡ ܕܡܢ ܐܠܗܐ ܀
3.38 bar Anush, bar Sheth, bar Adom, die vanuit Aloha was.
4:1-13
4:1 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܟܕ ܡܠܐ ܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܗܦܟ ܡܢ ܝܘܪܕܢܢ ܘܕܒܪܬܗ ܪܘܚܐ ܠܚܘܪܒܐ ܀
4.1 MAAR Jeshu, vol zijnde van de geest van heiligheid, keerde terug van de Jurdan, en de geest leidde hem naar de woestijn,
4:2 – ܝܘܡܬܐ ܐܪܒܥܝܢ ܕܢܬܢܣܐ ܡܢ ܐܟܠ ܩܪܨܐ ܘܠܐ ܠܥܣ ܡܕܡ ܒܗܢܘܢ ܝܘܡܬܐ ܘܟܕ ܫܠܡ ܐܢܘܢ ܠܚܪܬܐ ܟܦܢ ܀
4.2 om veertig dagen verleid te worden door de aanklager. En hij at niets in die dagen, en toen zij waren vervuld, had hij daarna honger.
4:3 – ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܟܠ ܩܪܨܐ ܐܢ ܒܪܗ ܐܢܬ ܕܐܠܗܐ ܐܡܪ ܠܟܐܦܐ ܗܕܐ ܕܬܗܘܐ ܠܚܡܐ ܀
4.3 En de aanklager zei tot hem, indien gij de zoon van Aloha zijt, zeg deze steen om brood te worden.
4:4 – ܥܢܐ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܗ ܟܬܝܒ ܗܘ ܕܠܐ ܗܘܐ ܒܠܚܡܐ ܒܠܚܘܕ ܚܝܐ ܒܪܢܫܐ ܐܠܐ ܒܟܠ ܦܬܓܡ ܕܐܠܗܐ ܀
4.4 Jeshu antwoordde en zei tot hem, het is geschreven, het is niet van brood alleen dat een zoon des mensen leeft, maar door elk woord van Aloha.
4:5 – ܘܐܣܩܗ ܣܛܢܐ ܠܛܘܪܐ ܪܡܐ ܘܚܘܝܗ ܟܠܗܝܢ ܡܠܟܘܬܐ ܕܐܪܥܐ ܒܥܕܢܐ ܙܥܘܪܐ ܀
4.5 En satana droeg hem op tot een hoge berg, en toonde hem in een korte tijd al de koninkrijken van de aarde. 4:6 – ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܟܠ ܩܪܨܐ ܠܟ ܐܬܠ ܫܘܠܛܢܐ ܗܢܐ ܟܠܗ ܘܫܘܒܚܗ ܕܠܝ ܡܫܠܡ ܘܠܡܢ ܕܐܨܒܐ ܝܗܒ ܐܢܐ ܠܗ ܀
4.6 En de aanklager zei tot hem, aan u zal ik alle gezag en heerlijkheid van hen geven, welke aan mij is overgeleverd; en aan wie ik wil, aan hem geef ik het.
4:7 – ܐܢ ܗܟܝܠ ܬܣܓܘܕ ܩܕܡܝ ܕܝܠܟ ܢܗܘܐ ܟܠܗ ܀
4.7 Indien gij daarom voor mij wilt aanbidden, zal dit alles het uwe zijn.
4:8 – ܥܢܐ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܗ ܟܬܝܒ ܗܘ ܕܠܡܪܝܐ ܐܠܗܟ ܬܣܓܘܕ ܘܠܗ ܒܠܚܘܕܘܗܝ ܬܦܠܘܚ ܀
4.8 Maar Jeshu antwoordde en zei tot hem: het is geschreven, dat gij de heer uw Aloha zult aanbidden, en hem alleen zult gij dienen.
4:9 – ܘܐܝܬܝܗ ܠܐܘܪܫܠܡ ܘܐܩܝܡܗ ܥܠ ܟܢܦܐ ܕܗܝܟܠܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܢ ܒܪܗ ܐܢܬ ܕܐܠܗܐ ܐܪܡܐ ܢܦܫܟ ܡܟܐ ܠܬܚܬ ܀
4.9 En hij bracht hem op tot Urishlem, om te staan op het hoogste punt van de tempel, en zei tot hem: indien gij de zoon van Aloha zijt, gooi uzelf van hier naar beneden:
4:10 – ܟܬܝܒ ܓܝܪ ܕܠܡܠܐܟܘܗܝ ܢܦܩܕ ܥܠܝܟ ܕܢܢܛܪܘܢܟ ܀
4.10 want het is geschreven, zijn engelen zal hij betreffende u gelasten, om u te bewaren,
4:11 – ܘܥܠ ܕܪܥܝܗܘܢ ܢܫܩܠܘܢܟ ܕܠܐ ܬܬܩܠ ܪܓܠܟ ܒܟܐܦܐ ܀
4.11 en u op hun armen omhoog te dragen, zodat gij uw voet niet tegen een steen zult stoten.
4:12 – ܥܢܐ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܡܝܪ ܗܘ ܕܠܐ ܬܢܣܐ ܠܡܪܝܐ ܐܠܗܟ ܀
4.12 Maar Jeshu antwoordde en zei tot hem, het is gesproken, gij zult de heer uw Aloha niet verzoeken.
4:13 – ܘܟܕ ܫܠܡ ܐܟܠ ܩܪܨܐ ܟܠܗܘܢ ܢܣܝܘܢܘܗܝ ܦܪܩ ܡܢ ܠܘܬܗ ܥܕ ܙܒܢܐ ܀
4.13 En wanneer de aanklager al zijn verleidingen had volbracht, verwijderde hij zich van hem voor een tijd.
4:14-30
4.14 EN Jeshu keerde terug in de kracht van de geest tot in Galila, en er ging een gerucht uit betreffende hem in geheel de regio en omstreken, 4.15 en hij onderwees in hun synagogen, en werd geprezen van eenieder. 4.16 En hij kwam tot Natsrath waar hij was opgegroeid; en gij ging uit, zoals zijn gewoonte was, tot in de synagoge op de dag van shabath, en hij stond op om te lezen. 4.17 En er werd aan hem de boekrol van Eshaia de profeet gegeven, en Jeshu opende de boekrol, en vond de plaats waar het is geschreven, 4.18 de geest van de heer is op mij, want hij heeft mij gezalfd om tot de armen te evangeliseren, en hij heeft mij gezonden om de berouwvolle van hart te genezen, om tot gevangenen vrijlating te verkondigen, en tot de blinden, visie, en om de berouwvolle te verzekeren door kwijtschelding, 4.19 en om het jaar van aanvaarding van de heer te verkondigen. 4.20 En hij rolde de boekrol op, en gaf ze aan de bedienaar, en ging neerzitten; maar de ogen van allen in de synagoge zagen hem. 4.21 En hij begon tot hen te zeggen, vandaag is dit geschrift, dat in uw oren is, vervuld. 4.22 En allen getuigden van hem, en verwonderden zich over de woorden van genade welke van zijn mond uitgingen. En ze zeiden, is dit niet de zoon van Jauseph? 4.23 Jeshu zei tot hen, gij zult misschien tot mij dit spreekwoord zeggen, geneesheer, heel uzelf; en alles wat we hebben gehoord dat gij gedaan hebt in Kapher-nachum, doe dat ook hier in uw eigen stad. 4.24 Maar hij zei, ik zeg u, waarlijk, er is geen profeet die in zijn eigen stad is ontvangen. 4.25 Want ik zeg de waarheid tot u, dat er vele weduwen in het huis van Isroel waren in de dagen van Elia de profeet, toen de hemelen werden gesloten voor drie jaren en zes maanden, en grote hongersnood was in het gehele land; 4.26 en tot geen van hen was Elia gezonden, maar tot Sarephath van Tsaidon, tot een vrouw een weduwe: 4.27 en veel melaatsen waren in het huis van Israël, in de dagen van Elisha de profeet, en niet één van hen werd gereinigd, enkel Namon de Arameeër. 4.28 En toen ze deze dingen hoorden, zij die in de synagoge waren, waren allen van hen gevuld met woede, 4.29 en zij stonden op, dwongen hem uit de stad, en brachten hem tot de top van de heuvel, waarop hen stad was gebouwd, om hem van de rots te gooien: 4.30 maar hij passeerde hen en ging.
4:31-44
4.31 EN hij ging naar beneden tot Kapher-nachum, een stad van Galila, en onderwees hen op de shabath. 4.32 En zij stonden versteld over zijn leer, want zijn woord was met autoriteit. 4.33 En er was in de synagoge een man die de geest had van een onreine duivel, en hij riep met een hoge stem, 4.34 en zei, laat me, wat is er tussen ons en u, Jeshu Natsroia ? zijt gij gekomen om ons te vernietigen? ik weet wie gij zijt! de heilige van Aloha. 4.35 Maar Jeshu berispte hem, en zei, sluit uw mond, en kom tevoorschijn vanuit hem. En de duivel wierp hem neer in het midden, en kwam tevoorschijn vanuit hem, en kwetste hem niet. 4.36 En grote verbazing greep elke mens aan, en ze spraken met elkaar en zeiden, wat woord is dit? Want met autoriteit en met kracht gebied hij de onreine geesten, en ze gaan uit. 4.37 En er ging een goed gerucht uit betreffende hem tot in al de regio’s die hen omgaven. 4.38 En toen Jeshu was uitgegaan van de synagoge, ging hij in tot het huis van Shemun; en de schoonmoeder van Shemun was getroffen met een grote koorts, en zij smeekten hem namens haar; 4.39 en hij stond gebogen over haar en bestrafte de koorts, en het verliet haar, en ze stond onmiddellijk op en bediende hen. 4.40 Maar met de ondergang van de zon, al degenen die zieken hadden, welke ziek waren van verschillende ziektes, brachten deze tot hem, en hij legde zijn hand op elkeen van hen, en herstelde hen. 4.41 En hij wierp ook duivels uit van velen, zij schreeuwden het uit, en zeiden, gij zijt de Meshiha, de zoon van Aloha. Maar hij bestrafte hen, en stond hen niet toe te spreken, want zij wisten dat hij de Meshiha was. 4.42 En bij het aanbreken van de dag vertrok hij, en ging tot een woestijn plaats; en de mensen zochten hem, en kwamen tot hem, en bleven bij hem, zodat hij niet van hen zou weggaan: 4.43 maar Jeshu zei tot hen, ook tot andere steden moet ik gaan om het koninkrijk van Aloha te verkondigen, want betreffende dit ben ik gezonden geworden. 4.44 En hij predikte in de synagogen van Galila.
5:1-11
5.1 EN het was terwijl de vergadering rond hem verzamelde om het woord van Aloha te horen, hij stond op de oever van de zee van Genesar ; 5.2 en hij zag twee schepen liggende bij de zeekant, en de vissers waren van hen uitgegaan, en waren hen netten aan het wassen. 5.3 En één van hen was van Shemun Kipha; en Jeshu stapte in, ging erin zitten, en zei dat zij het een beetje van het land tot in de wateren zouden leiden; en terwijl hij zat, onderwees hij de menigten vanuit het vaartuig. 5.4 En toen hij stil was van zijn redevoering, zei hij tot Shemun, leid het tot in de diepten, en werp uw netten uit voor een goede vangst. 5.5 Shemun antwoordde en zei tot hem, Rabi, de hele nacht hebben we gezwoegd en niets hebben we gegrepen; maar op uw woord gooi ik het net. 5.6 En toen zij dit hadden gedaan, omsloten zij grote menigten vissen, en hun net brak. 5.7 En zij deden een teken aan hun metgezellen, die in een ander vaartuig waren, om te komen en hen te helpen. En toen zij waren gekomen, vulden ze die twee vaartuigen, zodat zij bijna werden verzwolgen. 5.8 Maar toen Shemun Kipha dat zag, viel hij voor de voeten van Jeshu en zei tot hem, ik bid van u, mijn heer, verwijder u van mij, want ik ben een man, een zondaar. 5.9 Want verbazing had hem gegrepen, en allen die met hem waren, vanwege de goede vangst van vissen die zij hadden gegrepen. 5.10 Zo ook waren Jacub en Juchanon, zonen van Zabdai, die partners waren van Shemun. Maar Jeshu zei, vrees niet, van nu af zult gij mensenkinderen vangen tot leven. 5.11 En zij brachten de schepen aan land, lieten elk ding achter, en gingen achter hem aan.
5:12-39
5.12 EN toen Jeshu in één van de steden was, kwam er een zeker mens die volledig was gevuld met lepra; hij zag Jeshu, en viel op zijn gezicht, en bad van hem, en zei tot hem, mijn heer, indien gij wilt, kunt gij mij rein maken. 5.13 En Jeshu strekte zijn hand uit, raakte hem aan, en zei tot hem, ik wil; wordt rein. En in een oogwenk ging zijn lepra van hem weg. 5.14 En hij gebood hem, vertel het geen mens, maar ga en toon uzelf tot de priesters, en offer een offergave voor uw reiniging, zoals Musha verordonneerde tot getuigenis voor hen. 5.15 En de roem betreffende hem ging temeer voort, en veel mensen waren samen verzameld om hem te horen en om genezen te worden van hun ziekten. 5.16 En hij ging weg tot in de woestijn, en bad. 5.17 En het gebeurde op één van de dagen terwijl Jeshu leerde, dat daar Pharishee en leraren der wet zaten. En zij waren gekomen uit al de dorpen van Galila en van Jehud, en van Urishlem: en de kracht des heren was er om hen te genezen. 5.18 En sommigen brachten een zeker man een verlamde op een rustbed; en zij trachten binnen te komen, opdat zij deze voor hem zouden kunnen zetten. 5.19 En toen ze niet vonden hoe hem binnen te brengen vanwege de menigte van mensen, stegen zij op tot de hoogste huis-top, en lieten hem met zijn rustbed door het dak zakken tot in het midden voor Jeshu. 5.20 En toen Jeshu hun geloof zag, zei hij tot de verlamde, man, uw zonden zijn tot u vergeven. 5.21 En de Sophree en de Pharishee begonnen te redeneren en te zeggen, wie is deze die godslastering spreekt? wie kan zonden vergeven dan Aloha alleen? 5.22 Maar Jeshu kende hun redeneringen, en zei tot hen, wat beredeneerd gij in uw harten? 5.23 Wat is gemakkelijker te zeggen, uw zonden zijn tot u vergeven, of te zeggen, sta op, wandel? 5.24 Maar dat gij moogt weten dat de zoon des mensen autoriteit heeft op de aarde om zonden te vergeven, hij zei tot de verlamde, tot u zeg ik, sta op, neem uw rustbed op, en ga naar uw huis. 5.25 En meteen stond hij voor hen ogen op, en nam zijn rustbed op, en ging naar zijn huis, Aloha verheerlijkende. 5.26 En verbazing greep ieder mens aan; en zij verheerlijkten Aloha, en raakten vervuld met vrees, zeggende, we hebben vandaag wonderen gezien. 5.27 Na deze dingen ging Jeshu naar buiten, en zag een tollenaar, wiens naam Levi was, zittende aan het tolhuis. En hij zei tot hem, kom mij achterna: 5.28 en hij liet elk ding achter, en stond op, en ging hem achterna. 5.29 En Levi maakte in zijn huis een groot feest voor hem; en daar was een groot gezelschap van tollenaars, en van anderen die met hem aanlagen. 5.30 En de Sophree en Pharishee morden, zeggende tot tot zijn discipelen, waarom eet en drinkt gij met tollenaars en zondaars? 5.31 Jeshu antwoordde en zei tot hen, de gezonde vereist geen arts, maar zij die zwaar ziek zijn. 5.32 Ik ben niet gekomen om de rechtvaardigen te roepen, maar de zondaars, tot bekering. 5.33 Maar ze zeggen tot hem, waarom vasten de discipelen van Juchanon steeds, en bidden ze ook gelijk de Pharishee, maar de uwe eten en drinken? 5.34 Maar hij zei tot hen, hoe kunt gij de zonen van de bruidskamer laten vasten, terwijl de bruidegom met hen is? 5.35 Maar de dagen zullen komen wanneer de bruidegom zal worden opgenomen van hen: dan zullen zij vasten, in die dagen. 5.36 Hij sprak tot hen een gelijkenis: geen mens snijd een lapje van nieuwe kledingstof, en maakt het vast op een oud kledingstuk; opdat hij zo het nieuwe doet scheuren, zonder het oude te voltooien met het stuk dat nieuw is. 5.37 En geen mens giet nieuwe wijn in oude zakken; opdat de nieuwe wijn uitbarst, en de wijn wordt vergoten, en de zakken vergaan. 5.38 Maar ze gieten nieuwe wijn in nieuwe zakken, en beide worden bewaard. 5.39 En geen mens, die oude wijn drinkt, vraagt onmiddellijk naar nieuwe: want hij zegt, de oudere is zachter.
6:1-11
6:1 – ܗܘܐ ܕܝܢ ܒܫܒܬܐ ܟܕ ܡܗܠܟ ܝܫܘܥ ܒܝܬ ܙܪܥܐ ܘܬܠܡܝܕܘܗܝ ܡܠܓܝܢ ܗܘܘ ܫܒܠܐ ܘܦܪܟܝܢ ܒܐܝܕܝܗܘܢ ܘܐܟܠܝܢ ܀
6.1 HET was op de shabath, terwijl Jeshu tussen de korenvelden liep, en zijn discipelen plukten de korenaren, en wreven ze in hun handen en aten ze.
6:2 – ܐܢܫܝܢ ܕܝܢ ܡܢ ܦܪܝܫܐ ܐܡܪܝܢ ܠܗܘܢ ܡܢܐ ܥܒܕܝܢ ܐܢܬܘܢ ܡܕܡ ܕܠܐ ܫܠܝܛ ܠܡܥܒܕ ܒܫܒܬܐ ܀
6.2 Maar sommigen van de Pharishee zeiden tot hen, waarom doet gij een ding welke niet rechtmatig is om op de shabuth te doen?
6:3 – ܥܢܐ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܘܠܐ ܗܕܐ ܩܪܝܬܘܢ ܡܕܡ ܕܥܒܕ ܕܘܝܕ ܟܕ ܟܦܢ ܗܘ ܘܐܝܠܝܢ ܕܥܡܗ ܀
6.3 Jeshu Antwoordde en zei tot hen, en hebt gij dit niet gelezen, wat David deed toen hij honger had, en zij die met hem waren?
6:4 – ܕܥܠ ܠܒܝܬܗ ܕܐܠܗܐ ܘܠܚܡܐ ܕܦܬܘܪܗ ܕܡܪܝܐ ܢܣܒ ܐܟܠ ܘܝܗܒ ܠܐܝܠܝܢ ܕܥܡܗ ܗܘ ܕܠܐ ܫܠܝܛ ܗܘܐ ܠܡܐܟܠ ܐܠܐ ܠܟܗܢܐ ܒܠܚܘܕ ܀
6.4 Dat hij het huis van Aloha inging, en het brood van de tafel van de heer nam hij, at, en gaf het aan hen die bij hem waren, dat brood die niet rechtmatig was om te eten, behalve door de priesters alleen?
6:5 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܕܡܪܗ ܗܘ ܕܫܒܬܐ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܀
6.5 En hij zei tot hen, dat de heer van de shabath ook de zoon van mensen is.
6:6 – ܗܘܐ ܕܝܢ ܠܫܒܬܐ ܐܚܪܬܐ ܥܠ ܠܟܢܘܫܬܐ ܘܡܠܦ ܗܘܐ ܘܐܝܬ ܗܘܐ ܬܡܢ ܓܒܪܐ ܕܐܝܕܗ ܕܝܡܝܢܐ ܝܒܝܫܐ ܗܘܬ ܀
6.6 En het was op een andere shabath dat hij inging tot de synagoge, en onderwees. En er was een man wiens rechterhand opgedroogd was:
6:7 – ܘܣܦܪܐ ܘܦܪܝܫܐ ܢܛܪܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܐܢ ܗܘ ܕܡܐܣܐ ܒܫܒܬܐ ܕܢܫܟܚܘܢ ܢܐܟܠܘܢ ܩܪܨܘܗܝ ܀
6.7 en de Sophree en de Pharishee sloegen hem gade, als hij op de shabath zou herstellen, zodat ze hem zouden kunnen beschuldigen.
6:8 – ܗܘ ܕܝܢ ܕܝܕܥ ܗܘܐ ܡܚܫܒܬܗܘܢ ܐܡܪ ܠܗܘ ܓܒܪܐ ܕܝܒܝܫܐ ܐܝܕܗ ܩܘܡ ܬܐ ܠܟ ܠܡܨܥܬ ܟܢܘܫܬܐ ܘܟܕ ܐܬܐ ܘܗ ܘܩܡ ܀
6.8 Maar hij kende hun gedachten, en zei tot de man wiens hand opgedroogd was, sta op en kom tot in het midden van de vergadering.
6:9 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܐܫܐܠܟܘܢ ܡܢܐ ܫܠܝܛ ܒܫܒܬܐ ܠܡܥܒܕ ܕܛܒ ܐܘ ܕܒܝܫ ܢܦܫܐ ܠܡܚܝܘ ܐܘ ܠܡܘܒܕܘ ܀
6.9 En toen hij gekomen was en stond, Zei Jeshu tot hen, ik verzoek u wat is rechtmatig om te doen op shabath, goed of kwaad, leven te redden of te vernietigen?
6:10 – ܘܚܪ ܒܗܘܢ ܒܟܠܗܘܢ ܘܐܡܪ ܠܗ ܦܫܘܛ ܐܝܕܟ ܘܦܫܛ ܘܬܩܢܬ ܐܝܕܗ ܐܝܟ ܚܒܪܬܗ ܀
6.10 En hij bezag ze allen, en zei tot hem, strek uw hand uit: en hij strekte het uit, en zijn hand werd hersteld zoals zijn metgezel.
6:11 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܐܬܡܠܝܘ ܚܣܡܐ ܘܡܡܠܠܝܢ ܗܘܘ ܚܕ ܥܡ ܚܕ ܕܡܢܐ ܢܥܒܕܘܢ ܠܗ ܠܝܫܘܥ ܀
6.11 Maar zij waren vervuld met afgunst, en bespraken met elkaar wat ze zouden doen met Jeshu.
6:12-19
6:12 – ܗܘܐ ܕܝܢ ܒܝܘܡܬܐ ܗܢܘܢ ܢܦܩ ܝܫܘܥ ܠܛܘܪܐ ܠܡܨܠܝܘ ܘܬܡܢ ܐܓܗ ܗܘܐ ܒܨܠܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
6.12 MAAR het was in die dagen dat Jeshu opging tot een berg om te bidden; en daar verbleef hij de gehele nacht in het gebed van Aloha.
6:13 – ܘܟܕ ܢܓܗܬ ܩܪܐ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܓܒܐ ܡܢܗܘܢ ܬܪܥܣܪ ܗܢܘܢ ܕܫܠܝܚܐ ܫܡܝ ܐܢܘܢ ܀
6.13 En toen de dag aanbrak, riep hij zijn discipelen, en koos er twaalf van hen, degenen die hij apostelen noemde,
6:14 – ܫܡܥܘܢ ܗܘ ܕܫܡܝ ܟܐܦܐ ܘܐܢܕܪܐܘܣ ܐܚܘܗܝ ܘܝܥܩܘܒ ܘܝܘܚܢܢ ܘܦܝܠܝܦܘܣ ܘܒܪ ܬܘܠܡܝ ܀
6.14 Shemun, hem wiens naam Kipha was, en Andreas zijn broeder, en Jacub, en Juchanon, en Philipos, en Bar Tholmai,
6:15 – ܘܡܬܝ ܘܬܐܘܡܐ ܘܝܥܩܘܒ ܒܪ ܚܠܦܝ ܘܫܡܥܘܢ ܕܡܬܩܪܐ ܛܢܢܐ ܀
6.15 en Mathai, en Thoma, en Jakub bar Chalpai, en Shemun die ‘de ijverige’ noemde,
6:16 – ܘܝܗܘܕܐ ܒܪ ܝܥܩܘܒ ܘܝܗܘܕܐ ܣܟܪܝܘܛܐ ܗܘ ܕܗܘܐ ܡܫܠܡܢܐ ܀
6.16 en Jihuda bar Jakub, en Jihuda Scaruta, hem die de verrader was.
6:17 – ܘܢܚܬ ܥܡܗܘܢ ܝܫܘܥ ܘܩܡ ܒܦܩܥܬܐ ܘܟܢܫܐ ܣܓܝܐܐ ܕܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܣܘܓܐܐ ܕܟܢܫܐ ܕܥܡܐ ܡܢ ܟܠܗ ܝܗܘܕ ܘܡܢ ܐܘܪܫܠܡ ܘܡܢ ܣܦܪ ܝܡܐ ܕܨܘܪ ܘܕܨܝܕܢ ܀
6.17 En Jeshu daalde af met hen, en stond in de vlakte, met een grote vergadering van zijn discipels en een veelheid van mensen vanuit geheel Jehud, en vanuit Urishlem, en vanuit de zeekust van Tsur en Tsaidon,
6:18 – ܕܐܬܘ ܕܢܫܡܥܘܢ ܡܠܬܗ ܘܕܢܬܐܣܘܢ ܡܢ ܟܘܪܗܢܝܗܘܢ ܘܐܝܠܝܢ ܕܡܬܐܠܨܝܢ ܡܢ ܪܘܚܐ ܛܢܦܬܐ ܘܡܬܐܣܝܢ ܗܘܘ ܀
6.18 die waren gekomen om zijn woorden te horen, en om hersteld te worden van hun ziekten; en zij die door onreine geesten werden geërgerd, en ze werden hersteld.
6:19 – ܘܟܠܗ ܟܢܫܐ ܒܥܝܢ ܗܘܘ ܠܡܬܩܪܒܘ ܠܗ ܚܝܠܐ ܓܝܪ ܢܦܩ ܗܘܐ ܡܢܗ ܘܠܟܠܗܘܢ ܡܐܣܐ ܗܘܐ ܀
6.19 En al de menigten zochten hem te benaderen, want de kracht ging van hem uit, en allen van hen herstelde hij.
6:20-36
6:20 – ܘܐܪܝܡ ܥܝܢܘܗܝ ܥܠ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܐܡܪ ܛܘܒܝܟܘܢ ܡܣܟܢܐ ܕܕܝܠܟܘܢ ܗܝ ܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܀
6.20 EN hij hief zijn ogen op over zijn discipelen, en zei, gezegend zijt gij armen, want het uwe is het koninkrijk van Aloha.
6:21 – ܛܘܒܝܟܘܢ ܐܝܠܝܢ ܕܟܦܢܝܢ ܗܫܐ ܕܬܣܒܥܘܢ ܛܘܒܝܟܘܢ ܠܕܒܟܝܢ ܗܫܐ ܕܬܓܚܟܘܢ ܀
6.21 Gezegend zijt gij die nu hongert, want gij zult tevredengesteld worden. Gezegend zijt gij die nu huilt, want gij zult lachen.
6:22 – ܛܘܒܝܟܘܢ ܡܐ ܕܣܢܝܢ ܠܟܘܢ ܒܢܝܢܫܐ ܘܡܦܪܫܝܢ ܠܟܘܢ ܘܡܚܣܕܝܢ ܠܟܘܢ ܘܡܦܩܝܢ ܫܡܟܘܢ ܐܝܟ ܒܝܫܐ ܚܠܦ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܀
6.22 Gezegend zijt gij wanneer de zonen van mensen u haten, en u scheiden, en u beschimpen, en uw naam uitwerpen als kwaad, omwille van ‘De zoon’ des mensen.
6:23 – ܚܕܘ ܒܗܘ ܝܘܡܐ ܘܕܘܨܘ ܕܐܓܪܟܘܢ ܣܓܝ ܒܫܡܝܐ ܗܟܢܐ ܓܝܪ ܥܒܕܝܢ ܗܘܘ ܐܒܗܬܗܘܢ ܠܢܒܝܐ ܀
6.23 Verheugt u op deze dag, en jubel, want uw loon is groot in de hemel; want aldus deden zij tot uw vaderen de profeten.
6:24 – ܒܪܡ ܘܝ ܠܟܘܢ ܥܬܝܪܐ ܕܩܒܠܬܘܢ ܒܘܝܐܟܘܢ ܀
6.24 Maar wee over u die rijk zijt, omdat gij uw troost hebt ontvangen.
6:25 – ܘܝ ܠܟܘܢ ܣܒܥܐ ܕܬܟܦܢܘܢ ܘܝ ܠܟܘܢ ܠܕܓܚܟܝܢ ܗܫܐ ܕܬܒܟܘܢ ܘܬܬܐܒܠܘܢ ܀
6.25 Wee over u die vol zijt, want gij zult honger hebben. Wee over u die nu lacht, want gij zult huilen en treuren.
6:26 – ܘܝ ܠܟܘܢ ܟܕ ܢܗܘܘܢ ܐܡܪܝܢ ܥܠܝܟܘܢ ܒܢܝ ܐܢܫܐ ܕܫܦܝܪ ܗܟܢܐ ܓܝܪ ܥܒܕܝܢ ܗܘܘ ܠܢܒܝܐ ܕܕܓܠܘܬܐ ܐܒܗܬܗܘܢ ܀
6.26 Wee over u als de zonen der mensen goed van u spreken, want alzo deden hun voorvaders met de profeten der onjuistheden.
6:27 – ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܕܫܡܥܝܢ ܐܚܒܘ ܠܒܥܠܕܒܒܝܟܘܢ ܘܥܒܕܘ ܕܫܦܝܪ ܠܐܝܠܝܢ ܕܣܢܝܢ ܠܟܘܢ ܀
6.27 Maar ik zeg tot u die horen, heb uw tegenstanders lief, en doe goed aan dezen die u haten,
6:28 – ܘܒܪܟܘ ܠܐܝܠܝܢ ܕܠܝܛܝܢ ܠܟܘܢ ܘܨܠܘ ܥܠ ܐܝܠܝܢ ܕܕܒܪܝܢ ܠܟܘܢ ܒܩܛܝܪܐ ܀
6.28 en zegen degenen die u vervloeken, en bid voor degenen die u met een ketting leiden.
6:29 – ܘܠܕܡܚܐ ܠܟ ܥܠ ܦܟܟ ܩܪܒ ܠܗ ܐܚܪܢܐ ܘܡܢ ܡܢ ܕܫܩܠ ܡܪܛܘܛܟ ܠܐ ܬܟܠܐ ܐܦ ܟܘܬܝܢܟ ܀
6.29 En aan een die u op de wang slaat, bied u alsook de andere aan: en wie uw tunica neemt, verbied hem ook niet uw jas.
6:30 – ܠܟܠ ܕܫܐܠ ܠܟ ܗܒ ܠܗ ܘܡܢ ܡܢ ܕܫܩܠ ܕܝܠܟ ܠܐ ܬܬܒܥ ܀
6.30 Aan eenieder die van u vraagt, geef; en van hem die iets van u neemt, eis het niet terug.
6:31 – ܘܐܝܟܢܐ ܕܨܒܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܢܥܒܕܘܢ ܠܟܘܢ ܒܢܝܢܫܐ ܗܟܘܬ ܥܒܕܘ ܠܗܘܢ ܐܦ ܐܢܬܘܢ ܀
6.31 En zoals gij wilt dat de zonen der mensen zouden doen aan u, alzo doet gij ook aan hen.
6:32 – ܐܢ ܓܝܪ ܡܚܒܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܐܝܠܝܢ ܕܡܚܒܝܢ ܠܟܘܢ ܐܝܕܐ ܗܝ ܛܝܒܘܬܟܘܢ ܐܦ ܓܝܪ ܚܛܝܐ ܠܐܝܠܝܢ ܕܡܚܒܝܢ ܠܗܘܢ ܪܚܡܝܢ ܀
6.32 Want als gij hen liefhebt die u liefhebben, wat is uw genade? want zelfs zondaars hebben ook degenen lief die hen liefhebben.
6:33 – ܘܐܢ ܥܒܕܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܛܒ ܠܐܝܠܝܢ ܕܡܛܐܒܝܢ ܠܟܘܢ ܐܝܕܐ ܗܝ ܛܝܒܘܬܟܘܢ ܐܦ ܚܛܝܐ ܓܝܪ ܗܟܢܐ ܥܒܕܝܢ ܀
6.33 En als gij goed doet aan degenen die veel goed doen aan u, wat is dan uw genade? want zelfs zondaars doen dit ook alzo.
6:34 – ܘܐܢ ܡܘܙܦܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܡܢ ܕܣܒܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܬܬܦܪܥܘܢ ܡܢܗ ܐܝܕܐ ܗܝ ܛܝܒܘܬܟܘܢ ܐܦ ܚܛܝܐ ܓܝܪ ܠܚܛܝܐ ܡܘܙܦܝܢ ܕܗܟܘܬ ܢܬܦܪܥܘܢ ܀
6.34 En indien gij leent aan degenen van wie gij verwacht te worden gecompenseerd, wat is dan uw genade? Want zelfs zondaars lenen uit aan zondaars, opdat zij winst zullen hebben.
6:35 – ܒܪܡ ܐܚܒܘ ܠܒܥܠܕܒܒܝܟܘܢ ܘܐܛܐܒܘ ܠܗܘܢ ܘܐܘܙܦܘ ܘܠܐ ܬܦܣܩܘܢ ܣܒܪܐ ܕܐܢܫ ܘܢܗܘܐ ܣܓܝ ܐܓܪܟܘܢ ܘܬܗܘܘܢ ܒܢܘܗܝ ܕܪܡܐ ܕܗܘ ܒܣܝܡ ܗܘ ܥܠ ܒܝܫܐ ܘܥܠ ܟܦܘܪܐ ܀
6.35 Maar heb uw tegenstanders lief, en doe goed aan hen, en leen uit, en snijd de hoop niet af van om het even wie; en uw beloning zal groot zijn, en gij zult kinderen zijn van de allerhoogste; want hij is goedaardig tot de kwaden en tot de ondankbaren.
6:36 – ܗܘܘ ܗܟܝܠ ܡܪܚܡܢܐ ܐܝܟܢܐ ܕܐܦ ܐܒܘܟܘܢ ܡܪܚܡܢܐ ܗܘ ܀
6.36 Weest gij daarom genadig, zoals ook uw vader genadig is.
6:37-49
6:37 – ܠܐ ܬܕܘܢܘܢ ܘܠܐ ܡܬܬܕܝܢܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܐ ܬܚܝܒܘܢ ܘܠܐ ܡܬܬܚܝܒܝܢ ܐܢܬܘܢ ܫܪܘ ܘܬܫܬܪܘܢ ܀
6.37 OORDEEL niet, en ge zult niet worden geoordeeld; veroordeel niet, en ge zult niet worden veroordeeld; bevrijd en gij zult worden bevrijd;
6:38 – ܗܒܘ ܘܡܬܝܗܒ ܠܟܘܢ ܒܟܝܠܬܐ ܛܒܬܐ ܘܪܩܝܥܬܐ ܘܡܫܦܥܬܐ ܢܪܡܘܢ ܒܥܘܒܝܟܘܢ ܒܗܝ ܓܝܪ ܟܝܠܬܐ ܕܡܟܝܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܡܬܬܟܝܠ ܠܟܘܢ ܀
6.38 geef, en het zal gegeven worden tot u; in een goede mate, samengedrukt, weelderig, zullen zij in uw boezem gieten. Want in de mate dat gij meet, zal het tot u gemeten worden.
6:39 – ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܡܬܠܐ ܠܡܐ ܡܫܟܚ ܣܡܝܐ ܠܣܡܝܐ ܠܡܕܒܪܘ ܠܐ ܬܪܝܗܘܢ ܒܓܘܡܨܐ ܢܦܠܝܢ ܀
6.39 En hij sprak tot hen een gelijkenis: hoe kan de blinde de blinde leiden, en niet in de greppel vallen?
6:40 – ܠܝܬ ܬܠܡܝܕܐ ܕܝܬܝܪ ܡܢ ܪܒܗ ܟܠ ܐܢܫ ܓܝܪ ܕܓܡܝܪ ܢܗܘܐ ܐܝܟ ܪܒܗ ܀
De discipel is niet groter dan zijn rabí; maar ieder mens die geperfectioneerd is zal als zijn rabí zijn.
6:41 – ܡܢܐ ܕܝܢ ܚܙܐ ܐܢܬ ܓܠܐ ܕܒܥܝܢܗ ܕܐܚܘܟ ܩܪܝܬܐ ܕܝܢ ܕܒܥܝܢܟ ܠܐ ܡܬܚܙܝܐ ܠܟ ܀
6.41 Want waarom ziet gij het haartje die in het oog is van uw broeder, maar het stro in uw eigen oog wordt door u niet gezien?
6:42 – ܐܘ ܐܝܟܢܐ ܡܫܟܚ ܐܢܬ ܠܡܐܡܪ ܠܐܚܘܟ ܐܚܝ ܫܒܘܩ ܐܦܩ ܓܠܐ ܡܢ ܥܝܢܟ ܕܗܐ ܩܪܝܬܐ ܕܒܥܝܢܟ ܕܝܠܟ ܠܐ ܡܬܚܙܝܐ ܠܟ ܢܣܒ ܒܐܦܐ ܐܦܩ ܠܘܩܕܡ ܩܪܝܬܐ ܡܢ ܥܝܢܟ ܘܗܝܕܝܢ ܢܬܚܙܐ ܠܟ ܠܡܦܩܘ ܓܠܐ ܡܢ ܥܝܢܗ ܕܐܚܘܟ ܀
6.42 Of hoe kunt gij zeggen tot uw broer, mijn broeder, sta me toe dat ik het haartje uittrek dat in uw oog is, en zie! het stro in uw eigen oog wordt door u niet gezien? schijnheilige! neem eerst het stro vanuit uw eigen oog, en dan zult gij zien om het haartje uit te trekken dat in het oog is van uw broeder.
6:43 – ܠܐ ܐܝܬ ܐܝܠܢܐ ܛܒܐ ܕܥܒܕ ܦܐܪܐ ܒܝܫܐ ܐܦ ܠܐ ܐܝܠܢܐ ܒܝܫܐ ܕܥܒܕ ܦܐܪܐ ܛܒܐ ܀
6.43 Een goede boom maakt geen kwade vruchten; alsook maakt een kwade boom geen goede vruchten:
6:44 – ܟܠ ܐܝܠܢܐ ܓܝܪ ܡܢ ܦܐܪܘܗܝ ܗܘ ܡܬܝܕܥ ܠܐ ܓܝܪ ܠܩܛܝܢ ܡܢ ܟܘܒܐ ܬܐܢܐ ܘܐܦ ܠܐ ܡܢ ܣܢܝܐ ܩܛܦܝܢ ܥܢܒܐ ܀
want elke boom wordt door zijn vruchten gekend. Want hoe zouden ze vijgen van doornen verzamelen? evenmin ook plukken ze druiven van de bramen.
6:45 – ܓܒܪܐ ܛܒܐ ܡܢ ܣܝܡܬܐ ܛܒܬܐ ܕܒܠܒܗ ܡܦܩ ܛܒܬܐ ܘܓܒܪܐ ܒܝܫܐ ܡܢ ܣܝܡܬܐ ܒܝܫܬܐ ܕܒܠܒܗ ܡܦܩ ܒܝܫܬܐ ܡܢ ܬܘܬܪܝ ܠܒܐ ܓܝܪ ܡܡܠܠܢ ܣܦܘܬܐ ܀
6.45 De goede man, van de goede schatten die in zijn hart zijn, brengt hij goede dingen voort; en de boze man, van de kwade schatten die in zijn hart zijn, brengt hij slechte dingen voort; want uit de overvloedigheid van het hart spreken de lippen.
6:46 – ܡܢܐ ܩܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܝ ܡܪܝ ܡܪܝ ܘܡܕܡ ܕܐܡܪ ܐܢܐ ܠܐ ܥܒܕܝܢ ܐܢܬܘܢ ܀
6.46 Waarom noemt gij mij, mijn heer, mijn heer, en de dingen die ik zeg doet gij niet?
6:47 – ܟܠ ܐܢܫ ܕܐܬܐ ܠܘܬܝ ܘܫܡܥ ܡܠܝ ܘܥܒܕ ܠܗܝܢ ܐܚܘܝܟܘܢ ܠܡܢܐ ܕܡܐ ܀
6.47 Elke man die tot mij komt en mijn woorden hoort, en ze doet, ik zal u tonen op wie hij gelijkt.
6:48 – ܕܡܐ ܠܓܒܪܐ ܕܒܢܐ ܒܝܬܐ ܘܚܦܪ ܘܥܡܩ ܘܣܡ ܫܬܐܣܗ ܥܠ ܫܘܥܐ ܟܕ ܗܘܐ ܕܝܢ ܡܠܐܐ ܐܬܛܪܝ ܡܠܐܐ ܒܒܝܬܐ ܗܘ ܘܠܐ ܐܫܟܚ ܕܢܙܝܥܝܘܗܝ ܣܝܡܐ ܗܘܬ ܓܝܪ ܫܬܐܣܬܗ ܥܠ ܫܘܥܐ ܀
6.48 Hij is gelijk een man die een huis bouwde, en diep groef, en de fundamenten legde op een rots: maar toen er een watervloed was sloeg de watervloed tegen dat huis, en het kon het niet doen wankelen, want de fundamenten ervan werden op een rots gezet.
6:49 – ܘܗܘ ܕܫܡܥ ܘܠܐ ܥܒܕ ܕܡܐ ܠܓܒܪܐ ܕܒܢܐ ܒܝܬܗ ܥܠ ܥܦܪܐ ܕܠܐ ܫܬܐܣܬܐ ܘܟܕ ܐܬܛܪܝ ܒܗ ܢܗܪܐ ܒܪܫܥܬܗ ܢܦܠ ܘܗܘܬ ܡܦܘܠܬܗ ܪܒܐ ܕܒܝܬܐ ܗܘ ܀
6.49 En hij die hoort en niet doet, is gelijk een man die zijn huis op het stof bouwde, zonder fundamenten: en toen de rivier ertegen sloeg, viel het onmiddellijk, en de verwoesting van dat huis was aanzienlijk.
7:1-10
7:1 – ܘܟܕ ܫܠܡ ܡܠܐ ܟܠܗܝܢ ܠܡܫܡܥܬܗ ܕܥܡܐ ܥܠ ܝܫܘܥ ܠܟܦܪܢܚܘܡ ܀
7.1 EN toen hij met al deze woorden klaar was in de hoorzitting van het volk, ging Jeshu in tot Kapher-nachum.
7:2 – ܥܒܕܗ ܕܝܢ ܕܩܢܛܪܘܢܐ ܚܕ ܥܒܝܕ ܗܘܐ ܒܝܫܐܝܬ ܐܝܢܐ ܕܝܩܝܪ ܗܘܐ ܥܠܘܗܝ ܘܩܪܝܒ ܗܘܐ ܠܡܡܬ ܀
7.2 Maar de dienaar van een bepaalde centurion, welke werd gewaardeerd door hem, was ziek, en het sterven nabij.
7:3 – ܘܫܡܥ ܥܠ ܝܫܘܥ ܘܫܕܪ ܠܘܬܗ ܩܫܝܫܐ ܕܝܗܘܕܝܐ ܘܒܥܐ ܗܘܐ ܡܢܗ ܐܝܟ ܕܢܐܬܐ ܢܚܐ ܠܥܒܕܗ ܀
En hij hoorde van Jeshu, en zond de ouderlingen van de Jihudoyee tot hem, om hem te verzoeken te komen en zijn dienaar te redden.
7:4 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܟܕ ܐܬܘ ܠܘܬ ܝܫܘܥ ܒܥܝܢ ܗܘܘ ܡܢܗ ܒܛܝܠܐܝܬ ܘܐܡܪܝܢ ܫܘܐ ܗܘ ܕܬܥܒܕ ܠܗ ܗܕܐ ܀
7.4 En zij, toen ze tot Jeshu kwamen, smeekten hem ernstig, zeggende, hij is het waardig dat gij dit doet voor hem;
7:5 – ܪܚܡ ܓܝܪ ܠܥܡܢ ܘܐܦ ܒܝܬ ܟܢܘܫܬܐ ܗܘ ܒܢܐ ܠܢ ܀
7.5 want hij houd van ons volk, en ook een Beth-kenushtha ( huis van vergadering ) heeft hij gebouwd voor ons.
7:6 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܐܙܠ ܗܘܐ ܥܡܗܘܢ ܟܕ ܕܝܢ ܠܐ ܣܓܝ ܪܚܝܩ ܡܢ ܒܝܬܐ ܫܕܪ ܠܘܬܗ ܩܢܛܪܘܢܐ ܪܚܡܘܗܝ ܘܐܡܪ ܠܗ ܡܪܝ ܠܐ ܬܥܡܠ ܠܐ ܓܝܪ ܫܘܐ ܐܢܐ ܕܬܥܘܠ ܬܚܝܬ ܡܛܠܠܝ ܀
7.6 En Jeshu ging met hen. Maar toen hij niet zeer ver meer van het huis was, zond de centurion zijn vrienden tot hem, zeggende tot hem, mijn heer, zwoeg niet, want ik ben niet waardig, dat gij zoudt ingaan onder mijn dak.
7:7 – ܡܛܠ ܗܘ ܐܢܐ ܠܐ ܫܘܝܬ ܕܠܘܬܟ ܐܬܐ ܐܠܐ ܐܡܪ ܒܡܠܬܐ ܘܢܬܐܣܐ ܛܠܝܝ ܀
7.7 Daarom, ben ik niet waardig om tot u te komen; maar spreek door een woord, en mijn jongen zal worden hersteld.
7:8 – ܐܦ ܐܢܐ ܓܝܪ ܓܒܪܐ ܐܢܐ ܕܡܫܥܒܕ ܐܢܐ ܬܚܝܬ ܫܘܠܛܢܐ ܘܐܝܬ ܬܚܝܬ ܐܝܕܝ ܐܣܛܪܛܝܘܛܐ ܘܐܡܪ ܐܢܐ ܠܗܢܐ ܕܙܠ ܘܐܙܠ ܘܠܐܚܪܢܐ ܕܬܐ ܘܐܬܐ ܘܠܥܒܕܝ ܕܥܒܕ ܗܕܐ ܘܥܒܕ ܀
7.8 Want ik ben ook een man die onder gezag onderworpen ben; en er zijn soldaten onder mijn hand, en ik zeg tot deze, ga, en hij gaat, en tot een ander, kom, en hij komt; en tot mijn dienstknecht, doet dit, en hij doet het.
7:9 – ܟܕ ܫܡܥ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܗܠܝܢ ܐܬܕܡܪ ܒܗ ܘܐܬܦܢܝ ܘܐܡܪ ܠܟܢܫܐ ܕܐܬܐ ܒܬܪܗ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܐܦ ܠܐ ܒܝܬ ܝܣܪܝܠ ܐܫܟܚܬ ܐܝܟ ܗܕܐ ܗܝܡܢܘܬܐ ܀
7.9 Toen Jeshu nu deze woorden hoorde, verwonderde hij zich, en keerde om en zei tot de vergadering die hem nakwam, ik zeg u, dat ik zelfs niet in het huis van Isroel een geloof heb gevonden gelijk dit.
7:10 – ܘܗܦܟܘ ܗܢܘܢ ܕܐܫܬܕܪ ܠܒܝܬܐ ܘܐܫܟܚܘ ܠܥܒܕܐ ܗܘ ܕܟܪܝܗ ܗܘܐ ܟܕ ܚܠܝܡ ܀
7.10 En zij die waren gezonden keerden terug tot het huis, en vonden de dienstknecht die ziek was geworden nu goed hersteld.
7:11-18
7:11 – ܘܗܘܐ ܠܝܘܡܐ ܕܒܬܪܗ ܐܙܠ ܗܘܐ ܠܡܕܝܢܬܐ ܕܫܡܗ ܢܐܝܢ ܘܬܠܡܝܕܘܗܝ ܥܡܗ ܘܟܢܫܐ ܣܓܝܐܐ ܀
7.11 EN het was de dag erna, dat hij tot een stad ging wiens naam Nain was, en zijn discipelen met hem, en een grote menigte.
7:12 – ܘܟܕ ܩܪܒ ܠܬܪܥܐ ܕܡܕܝܢܬܐ ܚܙܐ ܟܕ ܡܠܘܝܢ ܡܝܬܐ ܕܝܚܝܕܝܐ ܗܘܐ ܠܐܡܗ ܘܗܝ ܐܡܗ ܐܪܡܠܬܐ ܗܘܬ ܘܟܢܫܐ ܣܓܝܐܐ ܕܒܢܝ ܡܕܝܢܬܐ ܥܡܗ ܀
7.12 En toen hij de poort van de stad naderde, zag hij hen een dode volgen, welke de enige geborene was van zijn moeder, en zijn moeder zij was een weduwe: en een grote menigte van de zonen van de stad was met haar.
7:13 – ܚܙܗ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܘܐܬܪܚܡ ܥܠܝܗ ܘܐܡܪ ܠܗ ܠܐ ܬܒܟܝܢ ܀
7.13 En Jeshu zag haar, en had medelijden met haar, en zei tot haar, huil niet.
7:14 – ܘܐܙܠ ܩܪܒ ܠܥܪܣܐ ܘܗܢܘܢ ܕܫܩܝܠܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܩܡܘ ܘܐܡܪ ܥܠܝܡܐ ܠܟ ܐܡܪ ܐܢܐ ܩܘܡ ܀
7.14 En hij ging en raakte de graf-baar aan; en zij die het droegen stonden. En hij zei, jonge man, tot u zeg ik, sta op.
7:15 – ܘܝܬܒ ܗܘ ܡܝܬܐ ܘܫܪܝ ܠܡܡܠܠܘ ܘܝܗܒܗ ܠܐܡܗ ܀
7.15 En de dode ging overeind zitten, en begon te spreken. En hij gaf hem aan zijn moeder.
7:16 – ܘܐܚܕܬ ܕܚܠܬܐ ܠܐܢܫܐ ܟܠܗܘܢ ܘܡܫܒܚܝܢ ܗܘܘ ܠܐܠܗܐ ܘܐܡܪܝܢ ܕܢܒܝܐ ܪܒܐ ܩܡ ܒܢ ܘܣܥܪ ܐܠܗܐ ܠܥܡܗ ܀
7.16 En angst nam alle mannen in beslag; en zij verheerlijkten Aloha, zeggende, een groot profeet is opgestaan onder ons, en Aloha heeft zijn volk bezocht.
7:17 – ܘܢܦܩܬ ܥܠܘܗܝ ܡܠܬܐ ܗܕܐ ܒܟܠܗ ܝܗܘܕ ܘܒܟܠܗ ܐܬܪܐ ܕܚܕܪܝܗܘܢ ܀
7.17 En dit woord betreffende hem ging voort tot in geheel Jihud, en tot in de hele regio rondom hen.
7:18 – ܘܐܫܬܥܝܘ ܠܝܘܚܢܢ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܀
7.18 En de discipelen van Juchanon vertelden hem al deze dingen.
7:19-35
7:19 – ܘܩܪܐ ܝܘܚܢܢ ܠܬܪܝܢ ܡܢ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܫܕܪ ܐܢܘܢ ܠܘܬ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܐܢܬ ܗܘ ܗܘ ܕܐܬܐ ܐܘ ܠܐܚܪܝܢ ܗܘ ܡܣܟܝܢ ܚܢܢ ܀
7.19 EN Juchanon riep twee van zijn discipelen,
7:20 – ܘܐܬܘ ܠܘܬ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܝܘܚܢܢ ܡܥܡܕܢܐ ܫܕܪܢ ܠܘܬܟ ܘܐܡܪ ܐܢܬ ܗܘ ܗܘ ܕܐܬܐ ܐܘ ܠܐܚܪܝܢ ܗܘ ܡܣܟܝܢ ܚܢܢ ܀
7.20 en zond hen tot Jeshu, zeggende, zijt gij hem die komt! of moeten we een ander verwachten?
7:21 – ܒܗ ܕܝܢ ܒܗܝ ܫܥܬܐ ܣܓܝܐܐ ܐܣܝ ܡܢ ܟܘܪܗܢܐ ܘܡܢ ܡܚܘܬܐ ܘܡܢ ܪܘܚܐ ܒܝܫܬܐ ܘܠܣܓܝܐܐ ܣܡܝܐ ܝܗܒ ܗܘܐ ܠܡܚܙܐ ܀
7.21 Maar in dat uur herstelde hij velen van hun ziekten, en van plagen, en van boze geesten; en aan vele blinden gaf hij om te zien.
7:22 – ܘܥܢܐ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܙܠܘ ܐܡܪܘ ܠܝܘܚܢܢ ܟܠ ܡܕܡ ܕܚܙܝܬܘܢ ܘܫܡܥܬܘܢ ܕܣܡܝܐ ܚܙܝܢ ܘܚܓܝܪܐ ܡܗܠܟܝܢ ܘܓܪܒܐ ܡܬܕܟܝܢ ܘܚܪܫܐ ܫܡܥܝܢ ܘܡܝܬܐ ܩܝܡܝܢ ܘܡܣܟܢܐ ܡܣܬܒܪܝܢ ܀
7.22 En Jeshu antwoordde en zei tot hen, ga, vertel Juchanon alles wat ge gezien en gehoord hebt: dat de blinden zien, en de lamme lopen, en de melaatsen gereinigd zijn, en dat de doven horen, en de doden opgestaan zijn, en dat aan de armen het evangelie verkondigd wordt;
7:23 – ܘܛܘܒܘܗܝ ܠܡܢ ܕܠܐ ܢܬܟܫܠ ܒܝ ܀
7.23 en gezegend is hij die in mij niet struikelt.
7:24 – ܟܕ ܕܝܢ ܐܙܠܘ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܕܝܘܚܢܢ ܫܪܝ ܝܫܘܥ ܠܡܐܡܪ ܠܟܢܫܐ ܥܠ ܝܘܚܢܢ ܡܢܐ ܢܦܩܬܘܢ ܠܚܘܪܒܐ ܠܡܚܙܐ ܩܢܝܐ ܕܡܢ ܪܘܚܐ ܡܬܬܙܝܥ ܀
7.24 Maar toen de discipelen van Juchanon waren verdwenen, begon Jeshu te spreken tot de mensen over Juchanon: wat deed u voortgaan tot in de woestijn om te zien? een door de wind geschud riet?
7:25 – ܘܐܢ ܠܐ ܡܢܐ ܢܦܩܬܘܢ ܠܡܚܙܐ ܓܒܪܐ ܕܢܚܬܐ ܪܟܝܟܐ ܠܒܝܫ ܗܐ ܐܝܠܝܢ ܕܒܠܒܘܫܐ ܡܫܒܚܐ ܘܒܦܘܢܩܐ ܐܝܬܝܗܘܢ ܒܝܬ ܡܠܟܐ ܐܢܘܢ ܀
7.25 Indien niet, wat deed u voortgaan om te zien? een man gekleed in zachte kleding? Zie! zij die gekleed zijn in blinkende gewaden, en leven in genoegens, zijn in het huis der koningen.
7:26 – ܘܐܢ ܠܐ ܡܢܐ ܢܦܩܬܘܢ ܠܡܚܙܐ ܢܒܝܐ ܐܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܘܝܬܝܪ ܡܢ ܢܒܝܐ ܀
7.26 Indien niet, wat deed u voortgaan om te zien? een profeet? Ja! ik zeg u, en meer dan een profeet:
7:27 – ܗܢܘ ܕܥܠܘܗܝ ܟܬܝܒ ܕܗܐ ܐܢܐ ܡܫܕܪ ܐܢܐ ܡܠܐܟܝ ܩܕܡ ܦܪܨܘܦܟ ܕܢܬܩܢ ܐܘܪܚܐ ܩܕܡܝܟ ܀
7.27 hij is het, over wie is geschreven, zie! ik zend mijn engel voor uw aangezicht, die de weg zal bereiden voor u.
7:28 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܠܝܬ ܢܒܝܐ ܒܝܠܝܕܝ ܢܫܐ ܕܪܒ ܡܢ ܝܘܚܢܢ ܡܥܡܕܢܐ ܙܥܘܪܐ ܕܝܢ ܒܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܪܒ ܗܘ ܡܢܗ ܀
7.28 Ik zeg u, dat geen profeet onder dezen geboren vanuit vrouwen groter is geweest dan Juchanon de doper. Maar toch is de kleinste in het koninkrijk van Aloha groter dan hij.
7:29 – ܘܟܠܗ ܥܡܐ ܕܫܡܥܘ ܐܦ ܡܟܣܐ ܙܕܩܘ ܠܐܠܗܐ ܕܥܡܕܘ ܡܥܡܘܕܝܬܗ ܕܝܘܚܢܢ ܀
7.29 En alle mensen die hem hoorden, en alsook de tollenaars, rechtvaardigden Aloha, omdat zij waren gedoopt met het doopsel van Juchanon.
7:30 – ܦܪܝܫܐ ܕܝܢ ܘܣܦܪܐ ܛܠܡܘ ܒܢܦܫܗܘܢ ܨܒܝܢܐ ܕܐܠܗܐ ܕܠܐ ܐܬܥܡܕܘ ܡܢܗ ܀
7.30 Maar de Pharishee en Sophree verworpen de wil van Aloha tegen zichzelf, omdat zij niet waren gedoopt van hem.
7:31 – ܠܡܢ ܗܟܝܠ ܐܕܡܐ ܠܐܢܫܐ ܕܫܪܒܬܐ ܗܕܐ ܘܠܡܢ ܕܡܝܢ ܀
7.31 Met wat zal ik daarom de mensen van deze generatie vergelijken, en tot wat zijn zij gelijk?
7:32 – ܕܡܝܢ ܠܛܠܝܐ ܕܝܬܒܝܢ ܒܫܘܩܐ ܘܩܥܝܢ ܠܚܒܪܝܗܘܢ ܘܐܡܪܝܢ ܙܡܪܢ ܠܟܘܢ ܘܠܐ ܪܩܕܬܘܢ ܘܐܠܝܢ ܠܟܘܢ ܘܠܐ ܒܟܝܬܘܢ ܀
7.32 Zij zijn als kinderen die op de openbare plaatsen zitten, en luid schreeuwen naar hun kameraden, en zeggen, we hebben voor u gezongen, en gij hebt niet gedanst; en we hebben tot u geweeklaagd, en gij hebt niet gehuild.
7:33 – ܐܬܐ ܓܝܪ ܝܘܚܢܢ ܡܥܡܕܢܐ ܠܐ ܐܟܠ ܠܚܡܐ ܘܠܐ ܫܬܐ ܚܡܪܐ ܘܐܡܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܫܐܕܐ ܐܝܬ ܒܗ ܀
7.33 Want Juchanon de doper kwam, noch brood etende, evenmin wijn drinkende, en gij zegt, er is een duivel in hem.
7:34 – ܐܬܐ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܐܟܠ ܘܫܬܐ ܘܐܡܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܗܐ ܓܒܪܐ ܐܟܘܠܐ ܘܫܬܐ ܚܡܪܐ ܘܪܚܡܐ ܕܡܟܣܐ ܘܕܚܛܝܐ ܀
7.34 De Zoon der mensen kwam etende en drinkende, en gij zegt, zie! een man een gulzige en een drinker van wijn, en een vriend van tollenaars en van zondaars!
7:35 – ܘܐܙܕܕܩܬ ܚܟܡܬܐ ܡܢ ܟܠܗܘܢ ܒܢܝܗ ܀
7.35 Maar de wijsheid wordt gerechtvaardigd door al haar kinderen.
7:36-50
7:36 – ܐܬܐ ܕܝܢ ܒܥܐ ܡܢܗ ܚܕ ܡܢ ܦܪܝܫܐ ܕܢܠܥܣ ܥܡܗ ܘܥܠ ܠܒܝܬܗ ܕܦܪܝܫܐ ܗܘ ܘܐܣܬܡܟ ܀
7.36 NU kwam er een van de Pharishee, vragende van hem om te eten met hem: en hij ging in tot het huis van de Pharisha en leunde achterover.
7:37 – ܘܐܢܬܬܐ ܚܛܝܬܐ ܐܝܬ ܗܘܬ ܒܡܕܝܢܬܐ ܗܝ ܘܟܕ ܝܕܥܬ ܕܒܒܝܬܗ ܕܦܪܝܫܐ ܗܘ ܣܡܝܟ ܢܣܒܬ ܫܛܝܦܬܐ ܕܒܣܡܐ ܀
7.37 En een vrouw, een zondares, was in die stad; en toen ze wist dat hij in het huis van de Pharisha achterover leunde, nam ze een kruik met zalf,
7:38 – ܘܩܡܬ ܒܣܬܪܗ ܠܘܬ ܪܓܠܘܗܝ ܘܒܟܝܐ ܗܘܬ ܘܫܪܝܬ ܒܕܡܥܝܗ ܡܨܒܥܐ ܪܓܠܘܗܝ ܘܒܣܥܪܐ ܕܪܫܗ ܡܫܘܝܐ ܠܗܝܢ ܘܡܢܫܩܐ ܗܘܬ ܪܓܠܘܗܝ ܘܡܫܚܐ ܒܣܡܐ ܀
7.38 en stond achter hem aan zijn voeten en weende, en begon met haar tranen zijn voeten te bedruppen, en met de haren van haar hoofd ze af te drogen, en ze kuste zijn voeten, en zalfde deze met de zalf.
7:39 – ܟܕ ܚܙܐ ܕܝܢ ܦܪܝܫܐ ܗܘ ܕܩܪܝܗܝ ܐܬܚܫܒ ܒܢܦܫܗ ܘܐܡܪ ܗܢܐ ܐܠܘ ܢܒܝܐ ܗܘܐ ܝܕܥ ܗܘܐ ܡܢ ܗܝ ܘܡܐ ܛܒܗ ܕܚܛܝܬܐ ܗܝ ܐܢܬܬܐ ܗܝ ܕܩܪܒܬ ܠܗ ܀
7.39 Maar toen de Pharisha die hem uitgenodigd had dit zag, dacht hij bij zichzelf en zei, was deze een profeet, hij zou weten wie dit is en wat haar reputatie is, want deze vrouw die hem aanraakte is een zondares.
7:40 – ܥܢܐ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܗ ܫܡܥܘܢ ܡܕܡ ܐܝܬ ܠܝ ܕܐܡܪ ܠܟ ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗ ܐܡܪ ܪܒܝ ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܀
7.40 Maar Jeshu antwoordde en zei tot hem,Shemun, ik heb iets te zeggen tot u. Dus zei hij tot hem, zeg het, Rabi!
7:41 – ܬܪܝܢ ܚܝܒܐ ܐܝܬ ܗܘܘ ܠܚܕ ܡܪܐ ܚܘܒܐ ܚܕ ܚܝܒ ܗܘܐ ܠܗ ܕܝܢܪܐ ܚܡܫܡܐܐ ܘܐܚܪܢܐ ܕܝܢܪܐ ܚܡܫܝܢ ܀
7.41 Jeshu zei tot hem: een zeker schuldeiser had twee schuldenaars: de ene was hem vijfhonderd denarie verschuldigd, en de andere vijftig denarie.
7:42 – ܘܕܠܝܬ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܠܡܦܪܥ ܠܬܪܝܗܘܢ ܫܒܩ ܐܝܢܐ ܗܟܝܠ ܡܢܗܘܢ ܝܬܝܪ ܢܚܒܝܘܗܝ ܀
7.42 En toen ze niets hadden om te betalen, vergaf hij hun beide. Welke van hen, zal hem daarom het meest liefhebben?
7:43 – ܥܢܐ ܫܡܥܘܢ ܘܐܡܪ ܣܒܪ ܐܢܐ ܕܗܘ ܕܐܫܬܒܩ ܠܗ ܣܓܝ ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܬܪܝܨܐܝܬ ܕܢܬ ܀
7.43 Shemun antwoordde en zei, ik denk degene aan wie veel werd vergeven. Jeshu zei tot hem, gij hebt recht geoordeeld.
7:44 – ܘܐܬܦܢܝ ܠܘܬ ܗܝ ܐܢܬܬܐ ܘܐܡܪ ܠܫܡܥܘܢ ܚܙܐ ܐܢܬ ܐܢܬܬܐ ܗܕܐ ܠܒܝܬܟ ܥܠܬ ܡܝܐ ܠܪܓܠܝ ܠܐ ܝܗܒܬ ܗܕܐ ܕܝܢ ܒܕܡܥܝܗ ܪܓܠܝ ܨܒܥܬ ܘܒܣܥܪܗ ܫܘܝܬ ܐܢܝܢ ܀
7.44 En hij wendde zich tot de vrouw, en zei tot Shemun, ziet gij deze vrouw? ik kwam uw huis binnen; wateren voor mijn voeten hebt gij mij niet gegeven; maar zij heeft met haar tranen mijn voeten bedrupt, en met haar hoofdharen heeft zij die afgedroogd.
7:45 – ܐܢܬ ܠܐ ܢܫܩܬܢܝ ܗܕܐ ܕܝܢ ܗܐ ܡܢ ܕܥܠܬ ܠܐ ܫܠܝܬ ܪܓܠܝ ܠܡܢܫܩܘ ܀
7.45 Gij hebt me niet gekust; maar, zie! deze vrouw, vanaf het moment dat ik inkwam, heeft ze niet opgehouden om mijn voeten te kussen.
7:46 – ܐܢܬ ܡܫܚܐ ܠܪܫܝ ܠܐ ܡܫܚܬ ܗܕܐ ܕܝܢ ܒܡܫܚܐ ܕܒܣܡܐ ܪܓܠܝ ܡܫܚܬ ܀
7.46 Gij hebt mijn hoofd niet met zalf gezalfd, maar zij heeft met zalf van balsem mijn voeten gezalfd.
7:47 – ܚܠܦ ܗܕܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟ ܕܫܒܝܩܝܢ ܠܗ ܚܛܗܝܗ ܣܓܝܐܐ ܡܛܠ ܕܐܚܒܬ ܣܓܝ ܗܘ ܕܝܢ ܕܩܠܝܠ ܡܫܬܒܩ ܠܗ ܩܠܝܠ ܡܚܒ ܀
7.47 Daarom zeg ik u, dat aan haar, haar vele zonden zijn vergeven, omdat zij veel heeft liefgehad. Maar deze aan wie weinig wordt vergeven, heeft weinig lief.
7:48 – ܘܐܡܪ ܠܗܝ ܐܢܬܬܐ ܫܒܝܩܝܢ ܠܟܝ ܚܛܗܝܟܝ ܀
7.48 En hij zei tot haar, vrouw, uw zonde zijn u vergeven.
7:49 – ܫܪܝܘ ܕܝܢ ܗܢܘܢ ܕܣܡܝܟܝܢ ܐܡܪܝܢ ܒܢܦܫܗܘܢ ܡܢܘ ܗܢܐ ܕܐܦ ܚܛܗܐ ܫܒܩ ܀
7.49 Maar zij die achterover leunden zeiden onder elkaar, wie is dit, dat hij zelfs zonden vergeeft?
7:50 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗܝ ܐܢܬܬܐ ܗܝܡܢܘܬܟܝ ܐܚܝܬܟܝ ܙܠܝ ܒܫܠܡܐ ܀
7.50 Maar Jeshu zei tot die vrouw, uw geloof heeft u gered; ga in vrede.
8:1-15
8:1 – ܘܗܘܐ ܡܢ ܒܬܪ ܗܠܝܢ ܡܬܟܪܟ ܗܘܐ ܝܫܘܥ ܒܡܕܝܢܬܐ ܘܒܩܘܪܝܐ ܘܡܟܪܙ ܗܘܐ ܘܡܣܒܪ ܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܘܬܪܥܣܪܬܗ ܥܡܗ ܀
8.1 EN het was na deze dingen dat Jeshu rondging tussen de steden en dorpen, en predikte en het koninkrijk van Aloha verkondigde, en zijn twaalf waren met hem,
8:2 – ܘܢܫܐ ܗܠܝܢ ܕܐܬܐܣܝ ܡܢ ܟܘܪܗܢܐ ܘܡܢ ܪܘܚܐ ܒܝܫܬܐ ܡܪܝܡ ܕܡܬܩܪܝܐ ܡܓܕܠܝܬܐ ܗܝ ܕܫܒܥܐ ܫܐܕܝܢ ܢܦܩܘ ܡܢܗ ܀
8.2 en die vrouwen welke genezen waren geworden van zwakheden en van boze geesten, Mariam die Magdalitha was genaamd, zij van wie hij zeven duivels had uitgeworpen,
8:3 – ܘܝܘܚܢ ܐܢܬܬ ܟܘܙܐ ܪܒܝܬܗ ܕܗܪܘܕܣ ܘܫܘܫܢ ܘܐܚܪܢܝܬܐ ܣܓܝܐܬܐ ܐܝܠܝܢ ܕܡܫܡܫܢ ܗܘܝ ܠܗܘܢ ܡܢ ܩܢܝܢܝܗܝܢ ܀8.3 en Juchana de vrouw van Kusha, hoofd van het huishouden van Herodes, en Susan, en vele anderen, die tot hem bedienden van hun bezittingen.
8:4 – ܘܟܕ ܟܢܫܐ ܣܓܝܐܐ ܟܢܫ ܗܘܐ ܘܡܢ ܟܠ ܡܕܝܢܢ ܐܬܝܢ ܗܘܘ ܠܘܬܗ ܐܡܪ ܒܡܬܠܐ ܀
8.4 En toen een grote menigte bijeen was, en vanuit alle steden tot hem was gekomen, redevoerde hij in gelijkenissen.
8:5 – ܢܦܩ ܙܪܘܥܐ ܠܡܙܪܥ ܙܪܥܗ ܘܟܕ ܙܪܥ ܐܝܬ ܕܢܦܠ ܥܠ ܝܕ ܐܘܪܚܐ ܘܐܬܬܕܝܫ ܘܐܟܠܬܗ ܦܪܚܬܐ ܀
8.5 Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. En zoals hij zaaide, sommige vielen aan de wegkant; en het werd vertrapt, en een vogel verslond het.
8:6 – ܘܐܚܪܢܐ ܢܦܠ ܥܠ ܫܘܥܐ ܘܒܪܫܥܬܗ ܝܥܐ ܘܕܠܝܬ ܗܘܐ ܠܗ ܬܠܝܠܘܬܐ ܝܒܫ ܀
8.6 En andere vielen op de rotsen; en onmiddellijk sprong het op, en omdat het geen vocht had, verdorde het.
8:7 – ܘܐܚܪܢܐ ܢܦܠ ܒܝܬ ܟܘܒܐ ܘܝܥܘ ܥܡܗ ܟܘܒܐ ܘܚܢܩܘܗܝ ܀
8.7 En andere vielen onder de doornplanten, en ze ontsproten samen met hen, en verstikten het.
8:8 – ܘܐܚܪܢܐ ܢܦܠ ܒܐܪܥܐ ܛܒܬܐ ܘܫܦܝܪܬܐ ܘܝܥܐ ܘܥܒܕ ܦܐܪܐ ܚܕ ܒܡܐܐ ܗܠܝܢ ܟܕ ܐܡܪ ܩܥܐ ܗܘܐ ܕܡܢ ܕܐܝܬ ܠܗ ܐܕܢܐ ܕܢܫܡܥ ܢܫܡܥ ܀
8.8 En andere vielen in goede en mooie grond, en ontsproten, en maakten honderdvoudig vrucht. En toen hij deze woorden had gezegd, riep hij, wie oren heeft om te horen, laat hem horen.
8:9 – ܘܫܐܠܘܗܝ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܕܡܢܘ ܡܬܠܐ ܗܢܐ ܀
8.9 En zijn discipelen vroegen hem, wat is de betekenis van deze gelijkenis?
8:10 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܠܟܘܢ ܗܘ ܓܝܪ ܝܗܝܒ ܠܡܕܥ ܐܪܙܐ ܕܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܠܗܢܘܢ ܕܝܢ ܕܫܪܟܐ ܒܦܠܐܬܐ ܡܬܐܡܪ ܕܟܕ ܚܙܝܢ ܠܐ ܢܚܙܘܢ ܘܟܕ ܫܡܥܝܢ ܠܐ ܢܣܬܟܠܘܢ ܀
8.10 Maar hij zei tot hen, tot u is het gegeven om de mysteries te kennen van het koninkrijk van Aloha; maar voor de anderen wordt het gesproken in gelijkenissen; omdat deze terwijl ze kijken niet kunnen zien; en terwijl ze horen niet kunnen begrijpen.
8:11 – ܗܢܘ ܕܝܢ ܡܬܠܐ ܙܪܥܐ ܐܝܬܘܗܝ ܡܠܬܐ ܕܐܠܗܐ ܀
8.11 Maar dit is de gelijkenis: het zaad is het woord van Aloha.
8:12 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܕܥܠ ܝܕ ܐܘܪܚܐ ܐܝܬܝܗܘܢ ܗܢܘܢ ܕܫܡܥܝܢ ܡܠܬܐ ܘܐܬܐ ܒܥܠܕܒܒܐ ܫܩܠ ܡܠܬܐ ܡܢ ܠܒܗܘܢ ܕܠܐ ܢܗܝܡܢܘܢ ܘܢܚܘܢ ܀
8.12 Nu, deze bij de wegkant zijn zij die het woord horen; en de tegenstander komt, en neemt het woord vanuit hun harten, opdat zij niet zouden geloven en gered worden.
8:13 – ܗܠܝܢ ܕܝܢ ܕܥܠ ܫܘܥܐ ܗܠܝܢ ܐܢܘܢ ܕܡܐ ܕܫܡܥܘ ܒܚܕܘܬܐ ܡܩܒܠܝܢ ܠܗ ܠܡܠܬܐ ܘܥܩܪܐ ܠܝܬ ܠܗܘܢ ܐܠܐ ܕܙܒܢܐ ܗܝ ܗܝܡܢܘܬܗܘܢ ܘܒܙܒܢ ܢܣܝܘܢܐ ܡܬܟܫܠܝܢ ܀
8.13 En deze die op de rots vielen zijn zij die, wanneer ze horen, met vreugde het woord ontvangen; maar wortels hebben ze niet, en hun geloof is voor een tijdje, en in de tijd van beproeving struikelen ze.
8:14 – ܗܘ ܕܝܢ ܕܢܦܠ ܒܝܬ ܟܘܒܐ ܗܠܝܢ ܐܢܘܢ ܐܝܠܝܢ ܕܫܡܥܝܢ ܡܠܬܐ ܘܒܨܦܬܐ ܘܒܥܘܬܪܐ ܘܒܪܓܝܓܬܗ ܕܥܠܡܐ ܡܬܚܢܩܝܢ ܘܦܐܪܐ ܠܐ ܝܗܒܝܢ ܀
8.14 En deze die onder de doornplanten vielen zijn zij die het woord horen, en door de zorgen, en door de rijkdom, en door de lusten van de wereld, worden ze gesmoord, en vrucht geven ze niet.
8:15 – ܗܘ ܕܝܢ ܕܒܐܪܥܐ ܛܒܬܐ ܗܠܝܢ ܐܢܘܢ ܐܝܠܝܢ ܕܒܠܒܐ ܫܦܝܐ ܘܛܒܐ ܫܡܥܝܢ ܡܠܬܐ ܘܐܚܕܝܢ ܘܝܗܒܝܢ ܦܐܪܐ ܒܡܣܝܒܪܢܘܬܐ ܀
8.15 Maar deze die in goede grond waren zijn zij, met goede en nederige harten, die het woord horen en behouden, en met volharding vrucht geven.
8:16-21
8:16 – ܠܐ ܐܢܫ ܡܢܗܪ ܫܪܓܐ ܘܡܚܦܐ ܠܗ ܒܡܐܢܐ ܐܘ ܣܐܡ ܠܗ ܬܚܝܬ ܥܪܣܐ ܐܠܐ ܣܐܡ ܠܗ ܠܥܠ ܡܢ ܡܢܪܬܐ ܕܟܠ ܕܥܐܠ ܢܚܙܐ ܢܘܗܪܗ ܀
8.16 GEEN mens licht een lamp op, en bedekt het met een mate, of zet het onder een bed; maar zet het op een menorah, opdat eenieder die inkomt het licht van haar zou zien.
8:17 – ܠܝܬ ܓܝܪ ܡܕܡ ܕܟܣܐ ܕܠܐ ܢܬܓܠܐ ܘܠܐ ܕܡܛܫܝ ܕܠܐ ܢܬܝܕܥ ܘܢܐܬܐ ܠܓܠܝܐ ܀
8.17 Want er is niets verborgen wat niet zal worden geopenbaard, en geen geheim wat niet bekend zal worden en in openheid zal komen.
8:18 – ܚܙܘ ܐܝܟܢܐ ܫܡܥܬܘܢ ܡܢ ܕܐܝܬ ܠܗ ܓܝܪ ܢܬܝܗܒ ܠܗ ܘܡܢ ܕܠܝܬ ܠܗ ܐܦ ܗܘ ܕܣܒܪ ܕܐܝܬ ܠܗ ܢܫܬܩܠ ܡܢܗ ܀
8.18 Let er dus op hoe ge hoort: want tot hem die heeft, zal worden gegeven; en van hem die niet heeft, dat wat hij denkt dat hij heeft zal zelfs van hem worden weggenomen.
8:19 – ܐܬܘ ܕܝܢ ܠܘܬܗ ܐܡܗ ܘܐܚܘܗܝ ܘܠܐ ܡܫܟܚܝܢ ܗܘܘ ܕܢܡܠܠܘܢ ܥܡܗ ܡܛܠ ܟܢܫܐ ܀
8.19 Nu kwamen zijn moeder en zijn broeders tot hem, maar ze konden met hem niet spreken vanwege de menigte.
8:20 – ܘܐܡܪܘ ܠܗ ܐܡܟ ܘܐܚܝܟ ܩܝܡܝܢ ܠܒܪ ܘܨܒܝܢ ܠܡܚܙܝܟ ܀
8.20 En ze zeiden tot hem, uw moeder en uw broeders staan buiten, en ze verlangen u te zien.
8:21 – ܗܘ ܕܝܢ ܥܢܐ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܗܠܝܢ ܐܢܘܢ ܐܡܝ ܘܐܚܝ ܐܝܠܝܢ ܕܫܡܥܝܢ ܡܠܬܐ ܕܐܠܗܐ ܘܥܒܕܝܢ ܠܗ ܀
8.21 Maar hij antwoordde en zei tot hen, deze zijn mijn moeder en broeders, zij die het woord van Aloha horen, en het doen.
8:22-39
8:22 – ܗܘܐ ܕܝܢ ܒܚܕ ܡܢ ܝܘܡܬܐ ܣܠܩ ܝܫܘܥ ܝܬܒ ܒܣܦܝܢܬܐ ܗܘ ܘܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܢܥܒܪ ܠܗܘ ܥܒܪܐ ܕܝܡܬܐ ܀
8.22 NU was het op een van die dagen dat Jeshu opvoer in een schip en neerzat met zijn discipelen: en hij zei tot hen, laat ons oversteken naar de ander kant van het water.
8:23 – ܘܟܕ ܪܕܝܢ ܕܡܟ ܠܗ ܗܘ ܝܫܘܥ ܘܗܘܬ ܥܠܥܠܐ ܕܪܘܚܐ ܒܝܡܬܐ ܘܩܪܝܒܐ ܗܘܬ ܣܦܝܢܬܐ ܠܡܛܒܥ ܀
8.23 Maar terwijl ze reisden, sliep Jeshu zelf. En er kwam een storm van wind over het water, en het schip werd bijna verzwolgen.
8:24 – ܘܩܪܒܘ ܐܥܝܪܘܗܝ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܪܒܢ ܪܒܢ ܐܒܕܝܢ ܚܢܢ ܗܘ ܕܝܢ ܩܡ ܘܟܐܐ ܒܪܘܚܐ ܘܒܡܚܫܘܠܐ ܕܡܝܐ ܘܢܚܘ ܘܗܘܐ ܫܠܝܐ ܀
8.24 En zij naderden en wekten hem, tot hem zeggende, onze meester, onze meester, wij komen om! Maar hij stond op en bestrafte de winden en de golven van de zee; en ze rusten, en er was een kalmte.
8:25 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܝܟܐ ܗܝ ܗܝܡܢܘܬܟܘܢ ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܟܕ ܕܚܝܠܝܢ ܡܬܕܡܪܝܢ ܗܘܘ ܘܐܡܪܝܢ ܚܕ ܠܚܕ ܡܢܘ ܟܝ ܗܢܐ ܕܐܦ ܠܪܘܚܐ ܦܩܕ ܘܠܡܚܫܘܠܐ ܘܠܝܡܐ ܘܡܫܬܡܥܝܢ ܠܗ ܀
8.25 En tot hen zei hij, waar is uw geloof? Maar zij, bang, en verbaasd, zeiden de een tot de ander, wie is deze dat hij ook de winden gebiedt, en tot wie de golven en de zee gehoorzaam zijn?
8:26 – ܘܪܕܘ ܘܐܬܘ ܠܐܬܪܐ ܕܓܕܪܝܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܒܥܒܪܐ ܠܘܩܒܠ ܓܠܝܠܐ ܀
8.26 En ze reisden voort en kwamen tot het land van de Godroyee, dat tegenover Galila is.
8:27 – ܘܟܕ ܢܦܩ ܠܐܪܥܐ ܦܓܥ ܒܗ ܓܒܪܐ ܚܕ ܡܢ ܡܕܝܢܬܐ ܕܐܝܬ ܗܘܐ ܒܗ ܕܝܘܐ ܡܢ ܙܒܢܐ ܣܓܝܐܐ ܘܡܐܢܐ ܠܐ ܠܒܫ ܗܘܐ ܘܒܒܝܬܐ ܠܐ ܥܡܪ ܗܘܐ ܐܠܐ ܒܒܝܬ ܩܒܘܪܐ ܀
8.27 En toen hij was voortgegaan tot het land, ontmoette hem daar een zekere man uit de stad, die een lange tijd een schim in hem had, en die geen klederen droeg, en niet in een huis woonde, maar in de plaats van hen die begraven zijn.
8:28 – ܟܕ ܚܙܐ ܕܝܢ ܠܝܫܘܥ ܩܥܐ ܘܢܦܠ ܩܕܡܘܗܝ ܘܒܩܠܐ ܪܡܐ ܐܡܪ ܡܐ ܠܢ ܘܠܟ ܝܫܘܥ ܒܪܗ ܕܐܠܗܐ ܡܪܝܡܐ ܒܥܐ ܐܢܐ ܡܢܟ ܠܐ ܬܫܢܩܢܝ ܀
8.28 Maar toen hij Jeshu zag, riep hij uit, en viel voor hem, en zei met een krijsende stem, wat is er tussen ons en tussen u, Jeshu, zoon van Aloha Marima ( God de allerhoogste)? Ik smeek u, kwel me niet.
8:29 – ܦܩܕ ܗܘܐ ܠܗ ܓܝܪ ܝܫܘܥ ܠܪܘܚܐ ܛܢܦܐ ܠܡܦܩ ܡܢ ܒܪܢܫܐ ܣܓܝ ܗܘܐ ܠܗ ܓܝܪ ܙܒܢܐ ܗܐ ܡܢ ܕܫܒܐ ܗܘܐ ܠܗ ܘܡܬܐܣܪ ܗܘܐ ܒܫܫܠܬܐ ܘܒܟܒܠܐ ܡܬܢܛܪ ܗܘܐ ܘܡܦܣܩ ܗܘܐ ܐܣܘܪܘܗܝ ܘܡܬܕܒܪ ܗܘܐ ܡܢ ܫܐܕܐ ܠܚܘܪܒܐ ܀
8.29 Want Jeshu gebood de onreine geest tevoorschijn te komen vanuit de man, want de tijd was reeds lang dat hij door deze geboeid was, en toen gebonden zijnde met kettingen, en gehouden in boeien, zou hij zijn belemmeringen hebben doen barsten, en verdreven geworden zijn door de schim tot in de woestijn.
8:30 – ܫܐܠܗ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܡܢ ܫܡܟ ܐܡܪ ܠܗ ܠܓܝܘܢ ܡܛܠ ܕܕܝܘܐ ܣܓܝܐܐ ܥܠܝܠܝܢ ܗܘܘ ܒܗ ܀
8.30 En Jeshu gebood van hem, wat is uw naam? Hij zei tot hem, leg,yuwn ( groot aantal): omdat er vele schimmen in hem waren ingegaan.
8:31 – ܘܒܥܝܢ ܗܘܘ ܡܢܗ ܕܠܐ ܢܦܩܘܕ ܠܗܘܢ ܠܡܐܙܠ ܠܬܗܘܡܐ ܀
8.31 En ze smeekten hem dat hij hen niet zou uitwerpen om tot in de lat,huwma ( bodemloze put) te gaan.
8:32 – ܐܝܬ ܗܘܐ ܕܝܢ ܬܡܢ ܒܩܪܐ ܕܚܙܝܪܐ ܣܓܝܐܐ ܕܪܥܝܐ ܒܛܘܪܐ ܘܒܥܝܢ ܗܘܘ ܡܢܗ ܕܢܦܣ ܠܗܘܢ ܕܒܚܙܝܪܐ ܢܥܠܘܢ ܘܐܦܣ ܠܗܘܢ ܀
8.32 Nu was er daar een grote kudde van vele zwijnen die zich voedde op de heuvels: en ze smeekten van hem dat hij hen zou toestaan om in te gaan tot de zwijnen. En hij stond het hen toe.
8:33 – ܘܢܦܩܘ ܫܐܕܐ ܡܢ ܓܒܪܐ ܘܥܠܘ ܒܚܙܝܪܐ ܘܬܪܨܬ ܒܩܪܐ ܗܝ ܟܠܗ ܠܫܩܝܦܐ ܘܢܦܠܘ ܒܝܡܬܐ ܘܐܬܚܢܩܘ ܀
8.33 En de schimmen gingen uit van de man, en gingen in de zwijnen; en de hele kudde ging rechtstreeks naar de steile afgrond, stortte zich in de wateren, en verdronk.
8:34 – ܟܕ ܚܙܘ ܕܝܢ ܪܥܘܬܐ ܡܕܡ ܕܗܘܐ ܥܪܩܘ ܘܐܫܬܥܝܘ ܒܡܕܝܢܬܐ ܘܒܩܘܪܝܐ ܀
8.34 En toen de herders het ding zagen dat gedaan was, zijn ze gevlucht, en maakten het bekend in de stad en in de dorpen.
8:35 – ܘܢܦܩܘ ܐܢܫܐ ܕܢܚܙܘܢ ܡܕܡ ܕܗܘܐ ܘܐܬܘ ܠܘܬ ܝܫܘܥ ܘܐܫܟܚܘܗܝ ܠܓܒܪܐ ܗܘ ܕܢܦܩܘ ܫܐܕܘܗܝ ܟܕ ܠܒܝܫ ܘܡܢܟܦ ܘܝܬܒ ܠܘܬ ܪܓܠܘܗܝ ܕܝܫܘܥ ܘܕܚܠܘ ܀
8.35 En de mensen gingen uit om het ding te zien dat gedaan werd. En ze kwamen tot Jeshu, en vonden de man van wie de schimmen waren uitgegaan, gekleed, bescheiden, en zittende aan de voeten van Jeshu. En zij vreesden.
8:36 – ܘܐܫܬܥܝܘ ܠܗܘܢ ܐܝܠܝܢ ܕܚܙܘ ܐܝܟܢܐ ܐܬܐܣܝ ܓܒܪܐ ܗܘ ܕܝܘܢܐ ܀
8.36 En zij die het hadden gezien toonden aan hen hoe hij de man van de schimmen genezen had.
8:37 – ܘܒܥܝܢ ܗܘܘ ܡܢܗ ܟܠܗ ܟܢܫܐ ܕܓܕܪܝܐ ܕܢܐܙܠ ܠܗ ܡܢ ܠܘܬܗܘܢ ܡܛܠ ܕܕܚܠܬܐ ܪܒܬܐ ܐܚܕܬ ܐܢܘܢ ܗܘ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܣܠܩ ܠܣܦܝܢܬܐ ܘܗܦܟ ܡܢ ܠܘܬܗܘܢ ܀
8.37 En de gehele menigte van de Godroyee smeekte van Jeshu dat hij van hen zou weggaan, omdat er hen een grote angst had gegrepen. En hij, Jeshu, ging het schip op, en ging van hen weg.
8:38 – ܗܘ ܕܝܢ ܓܒܪܐ ܕܢܦܩܘ ܡܢܗ ܫܐܕܐ ܒܥܐ ܗܘܐ ܡܢܗ ܕܠܘܬܗ ܢܗܘܐ ܘܫܪܝܗܝ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܗ ܀
8.38 Maar hij, de man van wie de schimmen waren weggegaan, smeekte van hem of hij bij hem mocht blijven. Maar Jeshu wees hem af, en zei tot hem,
8:39 – ܗܦܘܟ ܠܒܝܬܟ ܘܐܫܬܥܐ ܡܕܡ ܕܥܒܕ ܠܟ ܐܠܗܐ ܘܐܙܠ ܘܡܟܪܙ ܗܘܐ ܒܟܠܗ ܡܕܝܢܬܐ ܡܕܡ ܕܥܒܕ ܠܗ ܝܫܘܥ ܀
8.39 Keer terug naar uw huis, en toon wat Aloha heeft gedaan voor u. En hij ging en verkondigde in elke stad wat Jeshu voor hem gedaan had.
8:40-56
8:40 – ܟܕ ܗܦܟ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܩܒܠܗ ܟܢܫܐ ܣܓܝܐܐ ܟܠܗܘܢ ܓܝܪ ܠܗ ܚܝܪܝܢ ܗܘܘ ܀
8.40 TOEN Jeshu terugkeerde, ontving hem een grote menigte: want zij verwachten hem allen.
8:41 – ܘܓܒܪܐ ܚܕ ܕܫܡܗ ܝܘܐܪܫ ܪܫ ܟܢܘܫܬܐ ܢܦܠ ܩܕܡ ܪܓܠܘܗܝ ܕܝܫܘܥ ܘܒܥܐ ܗܘܐ ܡܢܗ ܕܢܥܘܠ ܠܒܝܬܗ ܀
8.41 En een zeker man wiens naam Jorush was, hoofd van de synagoge, viel aan de voeten van Jeshu, en verzocht hem om in te gaan tot zijn huis;
8:42 – ܒܪܬܐ ܓܝܪ ܝܚܝܕܝܬܐ ܐܝܬ ܗܘܬ ܠܗ ܐܝܟ ܒܪܬ ܫܢܝܢ ܬܪܬܥܣܪܐ ܘܩܪܝܒܐ ܗܘܬ ܠܡܡܬ ܘܟܕ ܐܙܠ ܥܡܗ ܗܘ ܝܫܘܥ ܟܢܫܐ ܣܓܝܐܐ ܚܒܨ ܗܘܐ ܠܗ ܀
8.42 want hij had een enige dochter, een dochter van ongeveer twaalf jaren, maar ze was de dood nabij. En terwijl Jeshu met hem meeging, verdrong de grote menigte hem.
8:43 – ܐܢܬܬܐ ܕܝܢ ܚܕܐ ܕܬܪܝܥ ܗܘܐ ܕܡܗ ܫܢܝܢ ܬܪܬܥܣܪܐ ܗܝ ܕܒܝܬ ܐܣܘܬܐ ܟܠܗ ܩܢܝܢܗ ܐܦܩܬ ܘܠܐ ܐܫܟܚܬ ܕܡܢ ܐܢܫ ܬܬܐܣܐ ܀
8.43 En een zekere vrouw wiens bloed twaalf jaar had gestroomd, zij die al haar vermogen had gespendeerd onder de dokters, maar door niemand kon worden genezen,
8:44 – ܐܬܩܪܒܬ ܡܢ ܒܣܬܪܗ ܘܩܪܒܬ ܠܟܢܦܐ ܕܡܐܢܗ ܘܡܚܕܐ ܩܡܬ ܡܪܕܝܬܐ ܕܕܡܗ ܀
8.44 benaderde hem langs achter, en raakte de rand van zijn kleed aan, en meteen stelpte het stromen van haar bloed.
8:45 – ܘܐܡܪ ܝܫܘܥ ܡܢܘ ܩܪܒ ܠܝ ܘܟܕ ܟܠܗܘܢ ܟܦܪܝܢ ܐܡܪ ܠܗ ܫܡܥܘܢ ܟܐܦܐ ܘܕܥܡܗ ܪܒܢ ܟܢܫܐ ܐܠܨܝܢ ܠܟ ܘܚܒܨܝܢ ܘܐܡܪ ܐܢܬ ܡܢܘ ܩܪܒ ܠܝ ܀
8.45 En Jeshu zei, wie raakte mij aan? En toen allen ontkenden, zeiden Shemun Kipha en degenen met hem, Raban, de menigte verdringt en verdrukt u, en gij zegt, wie raakte mij aan?
8:46 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܐܢܫ ܩܪܒ ܠܝ ܐܢܐ ܓܝܪ ܝܕܥܬ ܕܚܝܠܐ ܢܦܩ ܡܢܝ ܀
8.46 Maar hij zei, iemand heeft mij aangeraakt, want ik weet dat er kracht van mij is uitgegaan.
8:47 – ܗܝ ܕܝܢ ܐܢܬܬܐ ܟܕ ܚܙܬ ܕܠܐ ܛܥܬܗ ܐܬܬ ܟܕ ܪܬܝܬܐ ܘܢܦܠܬ ܣܓܕܬ ܠܗ ܘܐܡܪܬ ܠܥܝܢ ܥܡܐ ܟܠܗ ܡܛܠ ܐܝܕܐ ܥܠܬܐ ܩܪܒܬ ܘܐܝܟܢܐ ܡܚܕܐ ܐܬܐܣܝܬ ܀
8.47 En zij, de vrouw, toen ze zag dat ze niet verborgen was, kwam bevend en viel en aanbad hem. En ze vertelde voor het oog van alle mensen waarom ze hem had aangeraakt, en hoe ze voor eens en voor altijd hersteld was.
8:48 – ܗܘ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܐܡܪ ܠܗ ܐܬܠܒܒܝ ܒܪܬܝ ܗܝܡܢܘܬܟܝ ܐܚܝܬܟܝ ܙܠܝ ܒܫܠܡܐ ܀
8.48 Maar hij, Jeshu, zei tot haar, zijt bemoedigd mijn dochter: uw geloof heeft u gered, ga in vrede.
8:49 – ܘܥܕ ܗܘ ܡܡܠܠ ܐܬܐ ܐܢܫ ܡܢ ܕܒܝܬ ܪܒ ܟܢܘܫܬܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܡܝܬܬ ܠܗ ܒܪܬܟ ܠܐ ܬܥܡܠ ܠܡܠܦܢܐ ܀
8.49 En terwijl hij sprak, kwam er een man van de Rab-kenushtha ( het huis van de overste) van de synagoge en zei tot hem, uw dochter is gestorven, vermoei de Malphona ( leraar) niet.
8:50 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܫܡܥ ܘܐܡܪ ܠܐܒܘܗ ܕܛܠܝܬܐ ܠܐ ܬܕܚܠ ܒܠܚܘܕ ܗܝܡܢ ܘܚܝܐ ܀
8.50 Maar Jeshu hoorde het, en zei tot de vader van het jonge meisje, vrees niet, geloof alleen, en ze leeft!
8:51 – ܐܬܐ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܠܒܝܬܐ ܘܠܐ ܫܒܩ ܠܐܢܫ ܕܢܥܘܠ ܥܡܗ ܐܠܐ ܠܫܡܥܘܢ ܘܠܝܥܩܘܒ ܘܠܝܘܚܢܢ ܘܠܐܒܘܗ ܕܛܠܝܬܐ ܘܠܐܡܗ ܀
8.51 Maar Jeshu kwam tot het huis, en hij stond niemand toe om met hem in te gaan, tenzij Shemun, en Jakub, en Juchanon, en de vader van het jonge meisje, en haar moeder.
8:52 – ܟܠܗܘܢ ܕܝܢ ܒܟܝܢ ܗܘܘ ܘܡܪܩܕܝܢ ܥܠܝܗ ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܐ ܬܒܟܘܢ ܠܐ ܓܝܪ ܡܝܬܬ ܐܠܐ ܕܡܟܐ ܗܝ ܀
8.52 En ze waren allen aan het huilen en weeklagen voor haar; maar Jeshu zei, huil niet, want zij is niet dood, maar in slaap.
8:53 – ܘܓܚܟܝܢ ܗܘܘ ܥܠܘܗܝ ܕܝܕܥܝܢ ܕܡܝܬܬ ܠܗ ܀
8.53 En ze minachten hem, want zij wisten dat zij dood was.
8:54 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܦܩ ܠܟܠ ܐܢܫ ܠܒܪ ܘܐܚܕܗ ܒܐܝܕܗ ܘܩܪܗ ܘܐܡܪ ܛܠܝܬܐ ܩܘܡܝ ܀
8.54 Maar hij stuurde ieder mens buiten. En haar nam hij bij de hand, en riep en zei, talitha – kumi (jong meisje sta op).
8:55 – ܘܗܦܟܬ ܪܘܚܗ ܘܡܚܕܐ ܩܡܬ ܘܦܩܕ ܕܢܬܠܘܢ ܠܗ ܠܡܐܟܠ ܀
8.55 En haar geest keerde terug, en zij stond op. En hij gaf de opdracht dat zij haar iets te eten zouden geven.
8:56 – ܘܬܡܗܘ ܐܒܗܝܗ ܗܘ ܕܝܢ ܙܗܪ ܐܢܘܢ ܕܠܐܢܫ ܠܐ ܢܐܡܪܘܢ ܡܕܡ ܕܗܘܐ ܀
8.56 En haar ouders waren verbaasd; maar hij waarschuwde hen dat zij niemand zouden vertellen wat hij had gedaan.
9:1-11
9:1 – ܘܩܪܐ ܝܫܘܥ ܠܬܪܥܣܪܬܗ ܘܝܗܒ ܠܗܘܢ ܚܝܠܐ ܘܫܘܠܛܢܐ ܥܠ ܟܠܗܘܢ ܫܐܕܐ ܘܟܘܪܗܢܐ ܠܡܐܣܝܘ ܀
9.1 En Jeshu riep zijn twaalf, en gaf hen macht en gezag over alle schimmen en ziekten, om te herstellen.
9:2 – ܘܫܕܪ ܐܢܘܢ ܠܡܟܪܙܘ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܘܠܡܐܣܝܘ ܟܪܝܗܐ ܀
9.2 En hij zond hen om het koninkrijk van Aloha te verkondigen, en om de zieken te herstellen.
9:3 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܕܡ ܠܐ ܬܫܩܠܘܢ ܠܐܘܪܚܐ ܠܐ ܫܒܛܐ ܘܠܐ ܬܪܡܠܐ ܘܠܐ ܠܚܡܐ ܘܠܐ ܟܣܦܐ ܘܠܐ ܬܪܬܝܢ ܟܘܬܝܢܝܢ ܢܗܘܝܢ ܠܟܘܢ ܀
9.3 En hij zei tot hen, neem niets mee voor de weg, noch een staf, noch een zak, noch brood, noch zilver, noch zult gij twee tunica’s hebben.
9:4 – ܘܠܐܝܢܐ ܒܝܬܐ ܕܥܐܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܗ ܬܡܢ ܗܘܘ ܘܡܢ ܬܡܢ ܦܘܩܘ ܀
9.4 En in welk huis gij ook ingaat, verblijf daar, en ga vandaar verder.
9:5 – ܘܠܡܢ ܕܠܐ ܡܩܒܠܝܢ ܠܟܘܢ ܡܐ ܕܢܦܩܝܢ ܐܢܬܘܢ ܡܢ ܡܕܝܢܬܐ ܗܝ ܐܦ ܚܠܐ ܡܢ ܪܓܠܝܟܘܢ ܦܨܘ ܥܠܝܗܘܢ ܠܣܗܕܘܬܐ ܀
9.5 En wie u niet wil ontvangen, wanneer ge vertrekt uit die stad, schud het stof ook van uw voeten af als een getuigenis tegen hen.
9:6 – ܘܢܦܩܘ ܫܠܝܚܐ ܘܡܬܟܪܟܝܢ ܗܘܘ ܒܩܘܪܝܐ ܘܒܡܕܝܢܬܐ ܘܡܣܒܪܝܢ ܗܘܘ ܘܡܐܣܝܢ ܒܟܠ ܕܘܟ ܀
9.6 En de apostels gingen uit en trokken van plaats naar plaats in de dorpen en de steden, en ze brachten het goede nieuws en ze herstelden in elke plaats.
9:7 – ܫܡܥ ܕܝܢ ܗܪܘܕܣ ܛܛܪܪܟܐ ܟܠܗܝܢ ܕܗܘܝܢ ܗܘܝ ܒܐܝܕܗ ܘܡܬܕܡܪ ܗܘܐ ܡܛܠ ܕܐܡܪܝܢ ܗܘܘ ܐܢܫܝܢ ܕܝܘܚܢܢ ܩܡ ܡܢ ܒܝܬ ܡܝܬܐ ܀
9.7 Maar Herodes, Tetrarka (viervorst), hoorde alles dat gedaan was door zijn hand, en was verbaasd; want sommige mensen zeiden dat Juchanon uit het huis van de doden was opgestaan.
9:8 – ܐܚܪܢܐ ܕܝܢ ܐܡܪܝܢ ܗܘܘ ܕܐܠܝܐ ܐܬܚܙܝ ܘܐܚܪܢܐ ܕܢܒܝܐ ܡܢ ܢܒܝܐ ܩܕܡܝܐ ܩܡ ܀
9.8 Maar anderen zeiden dat Elia was verschenen, en nog anderen dat een profeet van de vroegere profeten terug was opgestaan.
9:9 – ܘܐܡܪ ܗܪܘܕܣ ܪܫܗ ܕܝܘܚܢܢ ܐܢܐ ܦܣܩܬ ܡܢܘ ܕܝܢ ܗܢܐ ܕܗܠܝܢ ܫܡܥ ܐܢܐ ܥܠܘܗܝ ܘܨܒܐ ܗܘܐ ܕܢܚܙܝܘܗܝ ܀
9.9 En Herodes zei, het hoofd van Juchanon heb ik afgesneden; maar wie is dit van wie ik deze dingen hoor? En hij wilde het om hem te zien.
9:10 – ܘܟܕ ܗܦܟܘ ܫܠܝܚܐ ܐܫܬܥܝܘ ܠܝܫܘܥ ܟܠ ܡܕܡ ܕܥܒܕܘ ܘܕܒܪ ܐܢܘܢ ܒܠܚܘܕܝܗܘܢ ܠܐܬܪܐ ܚܘܪܒܐ ܕܒܝܬ ܨܝܕܐ ܀
9.10 En toen de apostelen terugkwamen, toonden zij Jeshu alles wat zij hadden gedaan. En hij nam hen apart, naar de woestijn plaats van Beth-tsaida.
9:11 – ܟܢܫܐ ܕܝܢ ܟܕ ܝܕܥܘ ܐܙܠܘ ܒܬܪܗ ܘܩܒܠ ܐܢܘܢ ܘܡܡܠܠ ܗܘܐ ܥܡܗܘܢ ܥܠ ܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܘܠܐܝܠܝܢ ܕܣܢܝܩܝܢ ܗܘܘ ܥܠ ܐܣܝܘܬܐ ܡܐܣܐ ܗܘܐ ܀
9.11 Maar de menigten, toen zij dit wisten, gingen hem na, en hij ontving hen, en hij redevoerde tot hen betreffende het koninkrijk van Aloha. En degenen die nood hadden aan herstel herstelde hij.
9:12-17
9:12 – ܟܕ ܕܝܢ ܫܪܝ ܝܘܡܐ ܠܡܨܠܐ ܩܪܒܘ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܫܪܝ ܠܟܢܫܐ ܕܢܐܙܠܘܢ ܠܩܘܪܝܐ ܕܚܕܪܝܢ ܘܠܟܦܪܘܢܐ ܕܢܫܪܘܢ ܒܗܘܢ ܘܢܫܟܚܘܢ ܠܗܘܢ ܣܝܒܪܬܐ ܡܛܠ ܕܒܐܬܪܐ ܚܘܪܒܐ ܐܝܬܝܢ ܀
9.12 MAAR toen de dag begon af te nemen, naderden de discipelen en zeiden tot hem, zend de menigten weg, zodat zij naar de dorpen en gehuchten zouden gaan die in de buurt zijn, om te verblijven in hen en om voor henzelf bevoorrading te vinden, omdat wij in een woestijnplaats zijn.
9:13 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܗܒܘ ܠܗܘܢ ܐܢܬܘܢ ܠܡܐܟܠ ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܐܡܪܝܢ ܠܝܬ ܠܢ ܝܬܝܪ ܡܢ ܚܡܫܐ ܠܚܡܝܢ ܘܬܪܝܢ ܢܘܢܝܢ ܐܠܐ ܐܢ ܐܙܠܢܢ ܘܙܒܢܢܢ ܣܝܒܪܬܐ ܠܗܢܐ ܟܠܗ ܥܡܐ ܀
9.13 Jeshu zei tot hen, geeft gij hen te eten. Maar ze zeiden, wij hebben niets meer dan vijf broden en twee vissen, tenzij we gaan en voedsel kopen voor al deze mensen:
9:14 – ܗܘܝܢ ܗܘܘ ܓܝܪ ܐܝܟ ܚܡܫܐ ܐܠܦܝܢ ܓܒܪܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܐܣܡܟܘ ܐܢܘܢ ܣܡܟܐ ܚܡܫܝܢ ܐܢܫܝܢ ܒܣܡܟܐ ܀
9.14 want zij waren met ongeveer vijfduizend mannen. Jeshu zei tot hen, doe hen aanleunen in rustende gezelschappen, vijftig mannen in een gezelschap.
9:15 – ܘܥܒܕܘ ܗܟܘܬ ܬܠܡܝܕܐ ܘܐܣܡܟܘ ܠܟܠܗܘܢ ܀
9.15 En de discipelen deden aldus. En zij leunden allen aan.
9:16 – ܘܢܣܒ ܝܫܘܥ ܗܢܘܢ ܚܡܫܐ ܠܚܡܝܢ ܘܬܪܝܢ ܢܘܢܝܢ ܘܚܪ ܒܫܡܝܐ ܘܒܪܟ ܘܩܨܐ ܘܝܗܒ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܕܢܣܝܡܘܢ ܠܟܢܫܐ ܀
9.16 En Jeshu nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel, zegende en brak, en gaf het aan zijn discipelen, zodat zij het de menigte zouden voorzetten.
9:17 – ܘܐܟܠܘ ܟܠܗܘܢ ܘܣܒܥܘ ܘܫܩܠܘ ܩܨܝܐ ܡܕܡ ܕܝܬܪܘ ܬܪܥܣܪ ܩܘܦܝܢܝܢ ܀
9.17 En allen aten en waren voldaan, en ze namen de stukjes op die overbleven, twaalf manden.
9:18- 26
9:18 – ܘܟܕ ܡܨܠܐ ܒܠܚܘܕܘܗܝ ܘܬܠܡܝܕܘܗܝ ܥܡܗ ܫܐܠ ܐܢܘܢ ܘܐܡܪ ܡܢܘ ܐܡܪܝܢ ܥܠܝ ܟܢܫܐ ܕܐܝܬܝ ܀
9.18 EN toen hij aan het bidden was, alleen zijn discipelen waren bij hem, vroeg hij hen en zei, wat zeggen de menigten betreffende mij, wie ik ben?
9:19 – ܥܢܘ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܕܝܘܚܢܢ ܡܥܡܕܢܐ ܘܐܚܪܢܐ ܕܐܠܝܐ ܘܐܚܪܢܐ ܕܝܢ ܕܢܒܝܐ ܚܕ ܡܢ ܢܒܝܐ ܩܕܡܝܐ ܩܡ ܀
9.19 Ze antwoorden en zeiden tot hem, Juchanon de doper; en anderen dat gij Elia zijt; en nog anderen dat een profeet van de vroegere profeten is opgestaan.
9:20 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܢܬܘܢ ܕܝܢ ܡܢܘ ܐܡܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܐܝܬܝ ܥܢܐ ܫܡܥܘܢ ܘܐܡܪ ܡܫܝܚܗ ܕܐܠܗܐ ܀
9.20 Hij zei tot hen, maar wat zegt gij wie ik ben? Shemun antwoordde en zei, de Meshiha van Aloha!
9:21 – ܗܘ ܕܝܢ ܟܐܐ ܒܗܘܢ ܘܙܗܪ ܐܢܘܢ ܕܗܕܐ ܠܐܢܫ ܠܐ ܢܐܡܪܘܢ ܀
9.21 Maar hij verbood hen en waarschuwde hen dat zij dit niemand zouden vertellen.
9:22 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܕܥܬܝܕ ܗܘ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܕܣܓܝܐܬܐ ܢܚܫ ܘܢܣܬܠܐ ܡܢ ܩܫܝܫܐ ܘܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܣܦܪܐ ܘܢܩܛܠܘܢܝܗܝ ܘܠܝܘܡܐ ܕܬܠܬܐ ܢܩܘܡ ܀
9.22 En hij vertelde hen hoe het zal zijn, dat hij de zoon des mensen vele dingen moet lijden en verworpen worden door de oudsten en de hoofdpriesters en de Sophree, en dat ze hem zouden doden; en dat hij op de derde dag zou opstaan.
9:23 – ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܩܕܡ ܟܠ ܐܢܫ ܡܢ ܕܨܒܐ ܕܢܐܬܐ ܒܬܪܝ ܢܟܦܘܪ ܒܢܦܫܗ ܘܢܫܩܘܠ ܙܩܝܦܗ ܟܠܝܘܡ ܘܢܐܬܐ ܒܬܪܝ ܀
9.23 En hij zei tot hen allen, wie mij achterna wil komen, moet zichzelf ontzeggen, en zijn kruis dagelijks opnemen, en mij achterna komen.
9:24 – ܡܢ ܓܝܪ ܕܨܒܐ ܕܢܦܫܗ ܢܚܐ ܡܘܒܕ ܠܗ ܡܢ ܕܝܢ ܕܢܘܒܕ ܢܦܫܗ ܡܛܠܬܝ ܗܢܐ ܡܚܐ ܠܗ ܀
9.24 Want wie ooit zijn levensadem wil redden, verliest het; maar wie ooit bereid is om zijn levensadem te verliezen, om mijnentwil, hij red het.
9:25 – ܡܢܐ ܓܝܪ ܡܬܥܕܪ ܒܪ ܐܢܫܐ ܕܢܐܬܪ ܥܠܡܐ ܟܠܗ ܢܦܫܗ ܕܝܢ ܢܘܒܕ ܐܘ ܢܚܣܪ ܀
9.25 Want wat is een zoon van mensen geholpen, als hij de hele wereld wint en zijn levensadem verliest, of vergaat?
9:26 – ܡܢ ܕܢܒܗܬ ܒܝ ܕܝܢ ܘܒܡܠܝ ܢܒܗܬ ܒܗ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܡܐ ܕܐܬܐ ܒܫܘܒܚܐ ܕܐܒܘܗܝ ܥܡ ܡܠܐܟܘܗܝ ܩܕܝܫܐ ܀
9.26 Want wie zich schaamt voor mij en mijn woorden, de zoon des mensen zal zich schamen over hem, wanneer hij komt in de heerlijkheid van zijn vader met de heilige engelen.
9:27-36
9:27 – ܫܪܪܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܐܝܬ ܐܢܫܐ ܕܩܝܡܝܢ ܗܪܟܐ ܕܠܐ ܢܛܥܡܘܢ ܡܘܬܐ ܥܕܡܐ ܕܢܚܙܘܢ ܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܀
9.27 NAAR waarheid zeg ik tot u, dat sommigen die hier staan de dood niet zullen smaken, totdat zij het koninkrijk van Aloha hebben gezien.
9:28 – ܗܘܐ ܕܝܢ ܒܬܪ ܡܠܐ ܗܠܝܢ ܐܝܟ ܬܡܢܝܐ ܝܘܡܝܢ ܕܒܪ ܝܫܘܥ ܠܫܡܥܘܢ ܘܠܝܥܩܘܒ ܘܠܝܘܚܢܢ ܘܣܠܩ ܠܛܘܪܐ ܠܡܨܠܝܘ ܀
9.28 En het was na deze woorden ongeveer na acht dagen, dat Jeshu Shemun meenam en Jakub en Juchanon, en opging tot een berg om te bidden.
9:29 – ܘܟܕ ܗܘ ܡܨܠܐ ܐܬܚܠܦ ܚܙܘܐ ܕܐܦܘܗܝ ܘܢܚܬܘܗܝ ܚܘܪܘ ܘܡܒܪܩܝܢ ܗܘܘ ܀
9.29 En terwijl hij bad, veranderde de verschijning van zijn gelaat, en zijn klederen werden wit en glanzend.
9:30 – ܘܗܐ ܬܪܝܢ ܓܒܪܝܢ ܡܡܠܠܝܢ ܗܘܘ ܥܡܗ ܕܐܝܬܝܗܘܢ ܡܘܫܐ ܘܐܠܝܐ ܀
9.30 En, kijk, twee mannen spraken met hem, het waren Musha en Elia,
9:31 – ܕܐܬܚܙܝܘ ܒܬܫܒܘܚܬܐ ܐܡܪܝܢ ܗܘܘ ܕܝܢ ܥܠ ܡܦܩܢܗ ܕܥܬܝܕ ܗܘܐ ܕܢܫܬܠܡ ܒܐܘܪܫܠܡ ܀
9.31 die verschenen in heerlijkheid; maar zij spraken over zijn heengaan die moest worden volbracht te Urishlem.
9:32 – ܘܝܩܪܘ ܗܘܘ ܠܗܘܢ ܒܫܢܬܐ ܫܡܥܘܢ ܘܗܢܘܢ ܕܥܡܗ ܘܠܡܚܣܢ ܐܬܬܥܝܪܘ ܘܚܙܘ ܫܘܒܚܗ ܘܠܗܢܘܢ ܬܪܝܢ ܐܢܫܝܢ ܕܩܝܡܝܢ ܗܘܘ ܠܘܬܗ ܀
9.32 En Shemun, en zij die met hem waren, werden zwaar van de slaap, en konden nauwelijks wakker blijven toen zij zijn heerlijkheid zagen en de twee mannen die bij hem stonden.
9:33 – ܘܟܕ ܫܪܝܘ ܠܡܦܪܫ ܡܢܗ ܐܡܪ ܫܡܥܘܢ ܠܝܫܘܥ ܪܒܝ ܫܦܝܪ ܗܘ ܠܢ ܕܗܪܟܐ ܢܗܘܐ ܘܢܥܒܕ ܬܠܬ ܡܛܠܠܝܢ ܠܟ ܚܕܐ ܘܠܡܘܫܐ ܚܕܐ ܘܠܐܠܝܐ ܚܕܐ ܘܠܐ ܝܕܥ ܗܘܐ ܡܢܐ ܐܡܪ ܀
9.33 En toen zij van hem begonnen te vertrekken, zei Shemun tot Jeshu, Rabi, het is beter voor ons om hier te blijven: laat ons hier drie loofhutten maken; een voor u, en een voor Musha, en een voor Elia. Maar hij wist niet wat hij zei.
9:34 – ܘܟܕ ܐܡܪ ܗܠܝܢ ܗܘܬ ܥܢܢܐ ܘܐܛܠܬ ܥܠܝܗܘܢ ܘܕܚܠܘ ܟܕ ܚܙܘ ܠܡܘܫܐ ܘܠܐܠܝܐ ܕܥܠܘ ܒܥܢܢܐ ܀
9.34 En toen hij deze woorden sprak was er een wolk die over hen schaduwde, en ze vreesden toen ze Musha en Elia de wolk zagen binnengaan.
9:35 – ܘܩܠܐ ܗܘܐ ܡܢ ܥܢܢܐ ܕܐܡܪ ܗܢܘ ܒܪܝ ܚܒܝܒܐ ܠܗ ܫܡܥܘ ܀
9.35 En een stem was vanuit de wolk, zeggende, dit is mijn zoon, de geliefde, gehoorzaam hem.
9:36 – ܘܟܕ ܗܘܐ ܩܠܐ ܐܫܬܟܚ ܝܫܘܥ ܒܠܚܘܕܘܗܝ ܘܗܢܘܢ ܫܬܩܘ ܘܠܐܢܫ ܠܐ ܐܡܪܘ ܒܗܢܘܢ ܝܘܡܬܐ ܡܕܡ ܕܚܙܘ ܀
9.36 En toen de stem was geweest, werd Jeshu alleen gevonden. En zij waren stil, en vertelden geen mens in die dagen wat ze hadden gezien.
9:37-50
9:37 – ܘܗܘܐ ܠܝܘܡܐ ܕܒܬܪܗ ܟܕ ܢܚܬܝܢ ܡܢ ܛܘܪܐ ܦܓܥ ܒܗܘܢ ܟܢܫܐ ܣܓܝܐܐ ܀
9.37 Het was de dag erna toen ze waren afgedaald van de berg, dat een grote menigte hen ontmoette.
9:38 – ܘܓܒܪܐ ܚܕ ܡܢ ܟܢܫܐ ܗܘ ܩܥܐ ܘܐܡܪ ܡܠܦܢܐ ܒܥܐ ܐܢܐ ܡܢܟ ܐܬܦܢܝ ܥܠܝ ܒܪܝ ܕܝܚܝܕܝܐ ܗܘ ܠܝ ܀
9.38 En een zeker man uit de menigte riep en zei, Malphona, ik smeek u, hoor mij; mijn zoon is daar, mijn enige,
9:39 – ܘܪܘܚܐ ܥܕܝܐ ܥܠܘܗܝ ܘܡܢ ܫܠܝܐ ܩܥܐ ܘܡܚܪܩ ܫܢܘܗܝ ܘܡܪܥܬ ܘܠܡܚܣܢ ܦܪܩܐ ܡܢܗ ܡܐ ܕܫܚܩܬܗ ܀
9.39 en een geest grijpt hem, en plotseling schreeuwt hij, en knarst zijn tanden, en schuimt, en het verwijdert zich nauwelijks van hem wanneer het hem gekweld heeft.
9:40 – ܘܒܥܝܬ ܡܢ ܬܠܡܝܕܝܟ ܕܢܦܩܘܢܝܗܝ ܘܠܐ ܐܫܟܚܘ ܀
9.40 En ik smeekte uw discipelen om het uit te werpen, maar zij konden niet.
9:41 – ܥܢܐ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܐܘܢ ܫܪܒܬܐ ܕܠܐ ܡܗܝܡܢܐ ܘܡܥܩܠܬܐ ܥܕܡܐ ܠܐܡܬܝ ܐܗܘܐ ܠܘܬܟܘܢ ܘܐܣܝܒܪܟܘܢ ܩܪܒܝܗܝ ܠܟܐ ܠܒܪܟ ܀
9.41 Vervolgens antwoordde Jeshu en zei, ah ongelovige en verdorven generatie! hoe lang nog zal ik bij u zijn en u verduren? Breng uw zoon hierheen.
9:42 – ܘܟܕ ܡܩܪܒ ܠܗ ܐܪܡܝܗ ܕܝܘܐ ܗܘ ܘܡܥܣܗ ܘܟܐܐ ܝܫܘܥ ܒܪܘܚܐ ܗܝ ܛܢܦܬܐ ܘܐܣܝܗ ܠܛܠܝܐ ܘܝܗܒܗ ܠܐܒܘܗܝ ܀
9.42 En terwijl ze hem naderbij brachten, wierp de demon hem neer en kwelde hem: maar Jeshu berispte die onreine geest en herstelde de jeugdige en gaf hem aan zijn vader terug.
9:43 – ܘܐܬܕܡܪܘ ܟܠܗܘܢ ܒܪܒܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܘܟܕ ܟܠ ܐܢܫ ܡܬܕܡܪ ܗܘܐ ܥܠ ܟܠ ܕܥܒܕ ܝܫܘܥ ܐܡܪ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܀
9.43 En zij verbaasden zich allen over de majesteit van Aloha. En terwijl iedereen zich verbaasde over alles wat Jeshu deed, zei hij tot zijn discipelen,
9:44 – ܣܝܡܘ ܐܢܬܘܢ ܡܠܐ ܗܠܝܢ ܒܐܕܢܝܟܘܢ ܒܪܗ ܓܝܪ ܕܐܢܫܐ ܥܬܝܕ ܕܢܫܬܠܡ ܒܐܝܕܝ ܒܢܝܢܫܐ ܀
9.44 Bewaar deze woorden in uw oren; want de zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen van mensen.
9:45 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܠܐ ܐܫܬܘܕܥܘܗ ܠܡܠܬܐ ܗܕܐ ܡܛܠ ܕܡܟܣܝܐ ܗܘܬ ܡܢܗܘܢ ܕܠܐ ܢܕܥܘܢܗ ܘܕܚܠܝܢ ܗܘܘ ܕܢܫܐܠܘܢܝܗܝ ܥܠܝܗ ܥܠ ܡܠܬܐ ܗܕܐ ܀
9.45 Maar zij begrepen het gezegde niet, omdat het verborgen was voor hen opdat zij het niet zouden weten: en zij vreesden om van hem iets te vragen betreffende dat gezegde.
9:46 – ܘܥܠܬ ܒܗܘܢ ܡܚܫܒܬܐ ܕܡܢܘ ܟܝ ܪܒ ܒܗܘܢ ܀
9.46 En er kwam onder hen de gedachte, wie de grootste zou zijn onder hen?
9:47 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܝܕܥ ܡܚܫܒܬܐ ܕܠܒܗܘܢ ܘܢܣܒ ܛܠܝܐ ܘܐܩܝܡܗ ܠܘܬܗ ܀
9.47 En Jeshu kende de gedachte van hun hart; en hij nam een jong kind en deed het naast hem staan.
9:48 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܟܠ ܡܢ ܕܡܩܒܠ ܛܠܝܐ ܐܝܟ ܗܢܐ ܒܫܡܝ ܠܝ ܗܘ ܡܩܒܠ ܘܡܢ ܕܠܝ ܡܩܒܠ ܡܩܒܠ ܠܡܢ ܕܫܕܪܢܝ ܐܝܢܐ ܓܝܪ ܕܙܥܘܪ ܒܟܠܟܘܢ ܗܢܐ ܢܗܘܐ ܪܒ ܀
9.48 En hij zei tot hen, eenieder die een jong kind als dit ontvangt in mijn naam, ontvangt mij. En wie mij ontvangt, hij ontvangt hem die mij zond. Want hij wie minste is onder u, hij zal grootste zijn.
9:49 – ܘܥܢܐ ܝܘܚܢܢ ܘܐܡܪ ܪܒܢ ܚܙܝܢ ܐܢܫ ܕܡܦܩ ܫܐܕܐ ܒܫܡܟ ܘܟܠܝܢܝܗܝ ܥܠ ܕܠܐ ܐܬܐ ܥܡܢ ܒܬܪܟ ܀
9.49 En Juchanon antwoordde en zei, Raban, we zagen een man die demonen uitwierp in uw naam, en we verboden hem, omdat hij niet met ons achter u aan is gekomen.
9:50 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܠܐ ܬܟܠܘܢ ܡܢ ܓܝܪ ܕܠܐ ܗܘܐ ܠܘܩܒܠܟܘܢ ܚܠܦܝܟܘܢ ܗܘ ܀
9.50 Jeshu zei tot hem, verbied hem niet; want hij die niet tegen ons is, hij is voor ons.
9:51-62
9:51 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܡܬܡܠܝܢ ܝܘܡܬܐ ܕܣܘܠܩܗ ܐܬܩܢ ܦܪܨܘܦܗ ܕܢܐܙܠ ܠܐܘܪܫܠܡ ܀
9.51 EN het was toen de dagen waren vervuld voor zijn opname, dat hij zijn gezicht richtte om naar Urishlem te gaan.
9:52 – ܘܫܕܪ ܡܠܐܟܐ ܩܕܡ ܦܪܨܘܦܗ ܘܐܙܠܘ ܥܠܘ ܠܩܪܝܬܐ ܕܫܡܪܝܐ ܐܝܟ ܕܢܬܩܢܘܢ ܠܗ ܀
9.52 En hij zond boodschappers voor zijn aangezicht, en zij gingen en voeren in tot een dorp van de Shomroyee, om voor hem voor te bereiden.
9:53 – ܘܠܐ ܩܒܠܘܗܝ ܡܛܠ ܕܦܪܨܘܦܗ ܠܐܘܪܫܠܡ ܣܝܡ ܗܘܐ ܠܡܐܙܠ ܀
9.53 En ze wilden hem niet ontvangen, omdat hij zijn gezicht had gericht om naar Urishlem te gaan.
9:54 – ܘܟܕ ܚܙܘ ܝܥܩܘܒ ܘܝܘܚܢܢ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܡܪܢ ܨܒܐ ܐܢܬ ܕܢܐܡܪ ܘܬܚܘܬ ܢܘܪܐ ܡܢ ܫܡܝܐ ܘܬܣܝܦ ܐܢܘܢ ܐܝܟ ܕܐܦ ܐܠܝܐ ܥܒܕ ܀
9.54 En toen Jacub en Juchanon, zijn discipelen, het zagen, zeiden ze tot hem, Maran (onze Heer), wilt gij dat we vuur roepen om af te dalen vanuit de hemel om hen te verteren, zoals Elia deed?
9:55 – ܘܐܬܦܢܝ ܘܟܐܐ ܒܗܘܢ ܘܐܡܪ ܠܐ ܝܕܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܐܝܕܐ ܐܢܬܘܢ ܪܘܚܐ ܀
9.55 Maar hij draaide om en bestrafte hen, en zei, gij weet niet van wat geest gij zijt:
9:56 – ܒܪܗ ܓܝܪ ܕܐܢܫܐ ܠܐ ܐܬܐ ܠܡܘܒܕܘ ܢܦܫܬܐ ܐܠܐ ܠܡܚܝܘ ܘܐܙܠܘ ܠܗܘܢ ܠܩܪܝܬܐ ܐܚܪܬܐ ܀
9.56 want de zoon des mensen is niet gekomen om levens te vernietigen, maar om ze te redden. En ze gingen naar een ander dorp.
9:57 – ܘܟܕ ܐܙܠܝܢ ܒܐܘܪܚܐ ܐܡܪ ܠܗ ܐܢܫ ܐܬܐ ܒܬܪܟ ܠܐܬܪ ܕܐܙܠ ܐܢܬ ܡܪܝ ܀
9.57 En terwijl zij op de weg gingen, zei een zeker man tot hem, ik zal u volgen naar de plaats waarheen gij gaat, mijn heer.
9:58 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܠܬܥܠܐ ܢܩܥܐ ܐܝܬ ܠܗܘܢ ܘܠܦܪܚܬܐ ܕܫܡܝܐ ܡܛܠܠܐ ܠܒܪܗ ܕܝܢ ܕܐܢܫܐ ܠܝܬ ܠܗ ܐܝܟܐ ܕܢܣܡܘܟ ܪܫܗ ܀
9.58 Jeshu zei tot hem, de vossen hebben holen en de vogels van de hemel een schuilplaats, maar de zoon des mensen heeft niets om zijn hoofd te leggen.
9:59 – ܘܐܡܪ ܠܐܚܪܢܐ ܬܐ ܒܬܪܝ ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗ ܡܪܝ ܐܦܣ ܠܝ ܠܘܩܕܡ ܐܙܠ ܐܩܒܘܪ ܐܒܝ ܀
9.59 En tot een ander zei hij, kom mij achterna. Maar hij zei tot hem, mijn heer, sta mij eerst toe te gaan en mijn vader te begraven.
9:60 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܫܒܘܩ ܡܝܬܐ ܩܒܪܝܢ ܡܝܬܝܗܘܢ ܘܐܢܬ ܙܠ ܣܒܪ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
9.60 Jeshu zei tot hem, laat de doden hun doden begraven; en gij, ga en predik het koninkrijk van Aloha.
9:61 – ܐܡܪ ܠܗ ܐܚܪܢܐ ܐܬܐ ܒܬܪܟ ܡܪܝ ܠܘܩܕܡ ܕܝܢ ܐܦܣ ܠܝ ܐܙܠ ܐܫܠܡ ܠܒܢܝ ܒܝܬܝ ܘܐܬܐ ܀
9.61 En een ander zei tot hem, ik zal u achterna komen, mijn heer, maar sta mij eerst toe te gaan om de zonen van mijn huis te groeten, en ik zal komen.
9:62 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܠܐ ܐܢܫ ܪܡܐ ܐܝܕܗ ܥܠ ܚܪܒܐ ܕܦܕܢܐ ܘܚܐܪ ܠܒܣܬܪܗ ܘܚܫܚ ܠܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
9.62 Jeshu zei tot hem, geen mens die zijn hand legt op de ploegschaar van het span, en achter hem kijkt, is geschikt voor het koninkrijk van Aloha.
10:1-24
10:1 – ܒܬܪ ܗܠܝܢ ܦܪܫ ܝܫܘܥ ܡܢ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܐܚܪܢܐ ܫܒܥܝܢ ܘܫܕܪ ܐܢܘܢ ܬܪܝܢ ܬܪܝܢ ܩܕܡ ܦܪܨܘܦܗ ܠܟܠ ܐܬܪ ܘܡܕܝܢܐ ܕܥܬܝܕ ܗܘܐ ܠܡܐܙܠ ܀
10.1 NA deze dingen scheidde Jeshu van zijn discipelen zeventig anderen af, en zond hen twee aan twee voor zijn aangezicht tot elke plaats en stad waarheen hijzelf zou komen.
10:2 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܚܨܕܐ ܣܓܝ ܘܦܥܠܐ ܙܥܘܪܝܢ ܒܥܘ ܗܟܝܠ ܡܢ ܡܪܐ ܚܨܕܐ ܕܢܦܩ ܦܥܠܐ ܠܚܨܕܗ ܀
10.2 En hij zei tot hen, de oogst is groot, maar de arbeiders weinig; smeek daarom van de heer van de oogst om arbeiders uit te zenden in zijn oogst.
10:3 – ܙܠܘ ܗܐ ܐܢܐ ܡܫܕܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܐܝܟ ܐܡܪܐ ܒܝܢܝ ܕܐܒܐ ܀
10.3 Ga; zie!, ik stuur u als schapen onder wolven.
10:4 – ܠܐ ܬܫܩܠܘܢ ܠܟܘܢ ܟܝܣܐ ܘܠܐ ܬܪܡܠܐ ܘܠܐ ܡܣܢܐ ܘܒܫܠܡܐ ܕܐܢܫ ܒܐܘܪܚܐ ܠܐ ܬܫܐܠܘܢ ܀
10.4 Neem noch geldbeugels met u mee, noch reiszakken, noch sandalen, noch zult gij enig mens met de shaloma groeten onderweg.
10:5 – ܘܠܐܝܢܐ ܒܝܬܐ ܕܥܐܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܘܩܕܡ ܐܡܪܘ ܫܠܡܐ ܠܒܝܬܐ ܗܢܐ ܀
10.5 Maar in welk huis gij ingaat, zeg eerst, sholoma lebaitha ( vrede aan het huis)!
10:6 – ܘܐܢ ܐܝܬ ܬܡܢ ܒܪ ܫܠܡܐ ܢܬܬܢܝܚ ܥܠܘܗܝ ܫܠܡܟܘܢ ܘܐܢ ܕܝܢ ܠܐ ܫܠܡܟܘܢ ܥܠܝܟܘܢ ܢܗܦܘܟ ܀
10.6 En indien daar een zoon van vrede is, zal uw vrede op hem neerdalen; maar indien niet, zal uw vrede op u terugkomen.
10:7 – ܒܗ ܕܝܢ ܒܒܝܬܐ ܗܘܘ ܟܕ ܠܥܣܝܢ ܐܢܬܘܢ ܘܫܬܝܢ ܡܢ ܕܝܠܗܘܢ ܫܘܐ ܗܘ ܓܝܪ ܦܥܠܐ ܐܓܪܗ ܘܠܐ ܬܫܢܘܢ ܡܢ ܒܝܬܐ ܠܒܝܬܐ ܀
10.7 Maar in dat huis zijnde, eet en drink van het hunne: want de arbeider is zijn loon waardig. En verplaats u niet van huis tot huis.
10:8 – ܘܠܐܝܕܐ ܡܕܝܢܬܐ ܕܥܐܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܘܡܩܒܠܝܢ ܠܟܘܢ ܠܥܣܘ ܡܕܡ ܕܡܬܬܣܝܡ ܠܟܘܢ ܀
10.8 En in welke stad gij ook ingaat en zij u ontvangen, eet zulke dingen zoals u voorgezet worden.
10:9 – ܘܐܣܘ ܠܐܝܠܝܢ ܕܟܪܝܗܝܢ ܒܗ ܘܐܡܪܘ ܠܗܘܢ ܩܪܒܬ ܥܠܝܟܘܢ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
10.9 En herstel degenen die ziek zijn, en zeg tot hen, Het koninkrijk van Aloha is tot u nabij getrokken.
10:10 – ܠܐܝܕܐ ܕܝܢ ܡܕܝܢܬܐ ܕܥܐܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܘܠܐ ܢܩܒܠܘܢܟܘܢ ܦܘܩܘ ܠܟܘܢ ܒܫܘܩܐ ܘܐܡܪܘ ܀
10.10 Maar indien welke stad ook die gij ingaat u niet zal ontvangen, gaat gij uit op de straat en zeg,
10:11 – ܘܐܦ ܚܠܐ ܕܕܒܩ ܠܢ ܒܪܓܠܝܢ ܡܢ ܡܕܝܢܬܟܘܢ ܢܦܨܝܢ ܚܢܢ ܠܟܘܢ ܒܪܡ ܗܕܐ ܕܥܘ ܕܩܪܒܬ ܠܗ ܥܠܝܟܘܢ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
10.11 zelfs de stofjes van uw stad welke aan onze voeten kleven schudden we tegen u af; niettemin, weet dit, dat het koninkrijk van Aloha u nabij is gekomen.
10:12 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܠܣܕܘܡ ܢܗܘܐ ܢܝܚ ܒܝܘܡܐ ܗܘ ܐܘ ܠܡܕܝܢܬܐ ܗܝ ܀
10.12 Ik zeg u, dat het voor Sadum te dien dage meer draaglijker zal zijn, dan voor die stad.
10:13 – ܘܝ ܠܟܝ ܟܘܪܙܝܢ ܘܝ ܠܟܝ ܒܝܬ ܨܝܕܐ ܕܐܠܘ ܒܨܘܪ ܘܒܨܝܕܢ ܗܘܘ ܚܝܠܐ ܕܗܘܘ ܒܟܝܢ ܟܒܪ ܕܝܢ ܒܣܩܐ ܘܒܩܛܡܐ ܬܒܘ ܀
10.13 Wee tot u, Kurazin! wee tot u, Bethtsaida! want als in Tsur en Tsaidon de wonderen waren verricht welke in u werden verricht, nu ze zouden zich al lang in zak en in as hebben berouwd.
10:14 – ܒܪܡ ܠܨܘܪ ܘܠܨܝܕܢ ܢܗܘܐ ܢܝܚ ܒܝܘܡܐ ܕܕܝܢܐ ܐܘ ܠܟܝܢ ܀
10.14 Niettemin, voor Tsur en voor Tsaidon zal het meer draaglijker zijn op de dag van het oordeel, dan voor u.
10:15 – ܘܐܢܬܝ ܟܦܪܢܚܘܡ ܗܝ ܕܥܕܡܐ ܠܫܡܝܐ ܐܬܬܪܝܡܬܝ ܥܕܡܐ ܠܫܝܘܠ ܬܬܚܬܝܢ ܀
10.15 En gij, Kapher-nachum, die tot de hemel waart opgetild, tot Shiul zult gij worden verlaagd.
10:16 – ܡܢ ܕܠܟܘܢ ܫܡܥ ܠܝ ܫܡܥ ܘܡܢ ܕܠܟܘܢ ܛܠܡ ܠܝ ܗܘ ܛܠܡ ܘܡܢ ܕܠܝ ܛܠܡ ܛܠܡ ܠܡܢ ܕܫܠܚܢܝ ܀
10.16 Hij die u hoort, hoort mij; en hij die u verwerpt, hij verwerpt mij; en hij die mij verwerpt, hij verwerpt hem die mij heeft gezonden.
10:17 – ܘܗܦܟܘ ܗܢܘܢ ܫܒܥܝܢ ܕܫܕܪ ܒܚܕܘܬܐ ܪܒܬܐ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܡܪܢ ܐܦ ܫܐܕܐ ܡܫܬܥܒܕܝܢ ܠܢ ܒܫܡܟ ܀
10.17 En de zeventig die hij had gezonden, keerden terug met grote vreugde zeggende tot hem, onze heer, ook de demonen werden onderworpen aan ons door uw naam.
10:18 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܚܙܐ ܗܘܝܬ ܠܗ ܠܣܛܢܐ ܕܢܦܠ ܐܝܟ ܒܪܩܐ ܡܢ ܫܡܝܐ ܀
10.18 Vervolgens zei hij tot hen, ik zag hem, satana, toen hij als de bliksem uit de hemel viel.
10:19 – ܗܐ ܝܗܒ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܫܘܠܛܢܐ ܕܗܘܝܬܘܢ ܕܝܫܝܢ ܚܘܘܬܐ ܘܥܩܪܒܐ ܘܟܠܗ ܚܝܠܗ ܕܒܥܠܕܒܒܐ ܘܡܕܡ ܠܐ
ܢܗܪܟܘܢ ܀
10.19 Zie! ik geef u gezag om slangen en schorpioenen te vertreden, en over elke macht van de vijand, en niets zal u schaden.
10:20 – ܒܪܡ ܒܗܕܐ ܠܐ ܬܚܕܘܢ ܕܫܐܕܐ ܡܫܬܥܒܕܝܢ ܠܟܘܢ ܐܠܐ ܚܕܘ ܕܫܡܗܝܟܘܢ ܐܬܟܬܒܘ ܒܫܡܝܐ ܀
10.20 Niettemin, verheug u niet over dit, omdat de demonen aan u onderworpen worden; maar verheug u omdat uw namen in de hemel geschreven zijn.
10:21 – ܒܗ ܒܫܥܬܐ ܪܘܙ ܝܫܘܥ ܒܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܘܐܡܪ ܡܘܕܐ ܐܢܐ ܠܟ ܐܒܝ ܡܪܐ ܕܫܡܝܐ ܘܕܐܪܥܐ ܕܟܣܝܬ ܗܠܝܢ ܡܢ ܚܟܝܡܐ ܘܣܟܘܠܬܢܐ ܘܓܠܝܬ ܐܢܝܢ ܠܝܠܘܕܐ ܐܝܢ ܐܒܝ ܕܗܟܢܐ ܗܘܐ ܨܒܝܢܐ ܩܕܡܝܟ ܀
10.21 Op dat moment verblijde Jeshu zich in de heilige geest, en zei, ik loof u, mijn vader, heer van hemel en aarde, dat gij deze dingen hebt verborgen voor de wijzen en de intellectuelen, maar hen hebt geopenbaard aan kinderen. Ja, mijn vader, want zo was uw wil.
10:22 – ܘܐܬܦܢܝ ܠܘܬ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܟܠ ܡܕܡ ܐܫܬܠܡ ܠܝ ܡܢ ܐܒܝ ܘܠܐ ܐܢܫ ܝܕܥ ܡܢܘ ܒܪܐ ܐܠܐ ܐܢ ܐܒܐ ܘܡܢܘ ܐܒܐ ܐܠܐ ܐܢ ܒܪܐ ܘܠܡܢ ܕܐܢ ܢܨܒܐ ܒܪܐ ܕܢܓܠܐ ܀
10.22 En hij keerde zich naar zijn discipelen, en zei tot hen, elk ding is overgeleverd aan mij door mijn vader: en geen mens die weet wie de zoon is, alleen de vader; en wie de vader is, alleen de zoon, en hem aan wie de zoon het wil onthullen.
10:23 – ܘܐܬܦܢܝ ܠܘܬ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܒܠܚܘܕܝܗܘܢ ܘܐܡܪ ܛܘܒܝܗܝܢ ܠܥܝܢܐ ܕܚܙܝܢ ܡܕܡ ܕܐܢܬܘܢ ܚܙܝܢ ܀
10.23 En hij keerde zich tot zijn discipelen, enkel tot hen, en zei, gezegend zijn uw ogen omdat ze zien wat gij ziet;
10:24 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܓܝܪ ܕܢܒܝܐ ܣܓܝܐܐ ܘܡܠܟܐ ܨܒܘ ܕܢܚܙܘܢ ܡܕܡ ܕܚܙܝܢ ܐܢܬܘܢ ܘܠܐ ܚܙܘ ܘܠܡܫܡܥ ܡܕܡ ܕܐܢܬܘܢ ܫܡܥܝܢ ܘܠܐ ܫܡܥܘ ܀
10.24 want ik zeg u dat vele profeten en koningen hebben gewenst om te zien wat gij ziet, maar niet hebben gezien, en om te horen wat gij hoort, maar niet hebben gehoord.
10:25-37
10:25 – ܘܗܐ ܣܦܪܐ ܚܕ ܩܡ ܕܢܢܣܝܘܗܝ ܘܐܡܪ ܡܠܦܢܐ ܡܢܐ ܐܥܒܕ ܕܐܪܬ ܚܝܐ ܕܠܥܠܡ ܀
10.25 EN, zie! een zeker Sophra stond op om hem te testen, zeggend, Malphona, wat zal ik doen om het eeuwig leven te beërven.
10:26 – ܗܘ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܐܡܪ ܠܗ ܒܢܡܘܣܐ ܐܝܟܢܐ ܟܬܝܒ ܐܝܟܢܐ ܩܪܐ ܐܢܬ ܀
10.26 Maar Jeshu zei tot hem, hoe is het geschreven in de wet, hoe leest gij het?
10:27 – ܥܢܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܕܬܪܚܡ ܠܡܪܝܐ ܐܠܗܟ ܡܢ ܟܠܗ ܠܒܟ ܘܡܢ ܟܠܗ ܢܦܫܟ ܘܡܢ ܟܠܗ ܚܝܠܟ ܘܡܢ ܟܠܗ ܪܥܝܢܟ ܘܠܩܪܝܒܟ ܐܝܟ ܢܦܫܟ ܀
10.27 Hij antwoordde en zei tot hem, gij zult de heer uw Aloha liefhebben met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met al uw kracht, en met al uw verstand, en uw naaste als uzelf.
10:28 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܬܪܝܨܐܝܬ ܐܡܪܬ ܗܕܐ ܥܒܕ ܘܬܚܐ ܀
10.28 Jeshu zei tot hem, gij hebt juist gezegd. Doe dit, en gij zult leven.
10:29 – ܗܘ ܕܝܢ ܟܕ ܨܒܐ ܠܡܙܕܩܘ ܢܦܫܗ ܐܡܪ ܠܗ ܘܡܢܘ ܩܪܝܒܝ ܀
10.29 Maar hij, zichzelf willende rechtvaardigen, zei tot hem, en wie is mijn naaste?
10:30 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܓܒܪܐ ܚܕ ܢܚܬ ܗܘܐ ܡܢ ܐܘܪܫܠܡ ܠܐܝܪܝܚܘ ܘܢܦܠܘ ܥܠܘܗܝ ܠܣܛܝܐ ܘܫܠܚܘܗܝ ܘܡܚܐܘܗܝ ܘܫܒܩܘܗܝ ܟܕ ܩܠܝܠ ܩܝܡܐ ܒܗ ܢܦܫܐ ܘܐܙܠܘ ܀
10.30 Jeshu zei tot hem, een zeker man ging neerwaarts van Urishlem naar Jerichu, en viel onder de rovers, welke hem ontdeden van zijn kleding, en hem verwonden, en ze verlieten hem met weinig leven in hem overblijvende, en gingen.
10:31 – ܘܓܕܫ ܟܗܢܐ ܚܕ ܢܚܬ ܗܘܐ ܒܐܘܪܚܐ ܗܝ ܘܚܙܝܗܝ ܘܥܒܪ ܀
10.31 En het gebeurde dat een zeker priester naar beneden ging langs die weg, en hij zag hem maar ging voorbij.
10:32 – ܘܗܟܢܐ ܐܦ ܠܘܝܐ ܐܬܐ ܡܛܐ ܠܗܝ ܕܘܟܬܐ ܘܚܙܝܗܝ ܘܥܒܪ ܀
10.32 En zo ook een Levoia, komende langs die plaats, zag hem, maar ging voorbij.
10:33 – ܐܢܫ ܕܝܢ ܫܡܪܝܐ ܟܕ ܪܕܐ ܗܘܐ ܐܬܐ ܐܝܟܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܗܘܐ ܘܚܙܝܗܝ ܘܐܬܪܚܡ ܥܠܘܗܝ ܀
10.33 Maar een man, een Shomroya, terwijl hij reisde, kwam waar hij was, en zag hem, en had medelijden met hem,
10:34 – ܘܐܬܩܪܒ ܘܥܨܒ ܡܚܘܬܗ ܘܢܨܠ ܥܠܝܗܝܢ ܚܡܪܐ ܘܡܫܚܐ ܘܣܡܗ ܥܠ ܚܡܪܗ ܘܐܝܬܝܗ ܠܦܘܬܩܐ ܘܐܬܒܛܠ ܠܗ ܥܠܘܗܝ ܀
10.34 en kwam naderbij, en verbond zijn wonden, en goot er wijn en olie op, en zette hem op zijn ezel, en bracht hem naar de herberg, en was bezorgd over hem.
10:35 – ܘܠܨܦܪܗ ܕܝܘܡܐ ܐܦܩ ܬܪܝܢ ܕܝܢܪܝܢ ܝܗܒ ܠܦܘܬܩܝܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܝܨܦ ܕܝܠܗ ܘܐܢ ܡܕܡ ܝܬܝܪ ܬܦܩ ܡܐ ܕܗܦܟ ܐܢܐ ܝܗܒ ܐܢܐ ܠܟ ܀
10.35 En bij het aanbreken van de dag, nam hij twee denarie, gaf het aan de gastheer, en zei tot hem, zorg voor hem, en indien ge meer uitgeeft, zal ik u terugbetalen wanneer ik wederkom.
10:36 – ܡܢܘ ܗܟܝܠ ܡܢ ܗܠܝܢ ܬܠܬܐ ܡܬܚܙܐ ܠܟ ܕܗܘܐ ܩܪܝܒܐ ܠܗܘ ܕܢܦܠ ܒܐܝܕܝ ܓܝܣܐ ܀
10.36 Welke van deze drie lijkt het u, was daarom een naaste voor hem die in de handen van de dieven viel?
10:37 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܗܘ ܕܐܬܪܚܡ ܥܠܘܗܝ ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܙܠ ܐܦ ܐܢܬ ܗܟܢܐ ܗܘܝܬ ܥܒܕ ܀
10.37 En hij zei, degene die medelijden met hem had. Jeshu zei tot hem, ga ook zo en doe hetzelfde.
10:38-42
10:38 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܗܢܘܢ ܪܕܝܢ ܒܐܘܪܚܐ ܥܠ ܠܩܪܝܬܐ ܚܕܐ ܘܐܢܬܬܐ ܕܫܡܗ ܡܪܬܐ ܩܒܠܬܗ ܒܒܝܬܗ ܀
10.38 EN het was toen ze op weg waren, dat hij een zeker dorp inging, en een vrouw wiens naam Martha was ontving hem in haar huis.
10:39 – ܘܐܝܬ ܗܘܬ ܠܗ ܚܬܐ ܕܫܡܗ ܡܪܝܡ ܘܐܬܬ ܝܬܒܬ ܠܗ ܠܘܬ ܪܓܠܘܗܝ ܕܡܪܢ ܘܫܡܥܐ ܗܘܬ ܡܠܘܗܝ ܀
10.39 En ze had een zuster wiens naam Mariam was, en ze kwam, zat aan de voeten van onze heer, en hoorde zijn woorden.
10:40 – ܡܪܬܐ ܕܝܢ ܥܢܝܐ ܗܘܬ ܒܬܫܡܫܬܐ ܣܓܝܐܬܐ ܘܐܬܬ ܐܡܪܐ ܠܗ ܡܪܝ ܠܐ ܒܛܝܠ ܠܟ ܕܚܬܝ ܫܒܩܬܢܝ ܒܠܚܘܕܝ ܠܡܫܡܫܘ ܐܡܪ ܠܗ ܡܥܕܪܐ ܠܝ ܀
10.40 Maar Martha was drukdoende met veel bediening. En ze kwam en zei tot hem, mijn heer, bekommerd het u niet dat mijn zuster mij alleen laat om te bedienen? Zeg haar om me te helpen.
10:41 – ܥܢܐ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܗ ܡܪܬܐ ܡܪܬܐ ܝܨܦܬܝ ܘܪܗܝܒܬܝ ܥܠ ܣܓܝܐܬܐ ܀
10.41 Jeshu antwoordde en zei tot haar, Martha, Martha, gij zijt bezorgd en gehaast om veel dingen,
10:42 – ܚܕܐ ܗܝ ܕܝܢ ܕܡܬܒܥܝܐ ܡܪܝܡ ܕܝܢ ܡܢܬܐ ܛܒܬܐ ܓܒܬ ܠܗ ܗܝ ܕܠܐ ܬܬܢܣܒ ܡܢܗ ܀
10.42 maar er is slechts één ding dat nodig is. En Mariam heeft het goede deel gekozen, datgene welk niet van haar zal worden weggenomen.
11:1-13
11:1 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܗܘ ܡܨܠܐ ܒܕܘܟܬܐ ܚܕܐ ܟܕ ܫܠܡ ܐܡܪ ܠܗ ܚܕ ܡܢ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܡܪܢ ܐܠܦܝܢ ܠܡܨܠܝܘ ܐܝܟܢܐ ܕܐܦ ܝܘܚܢܢ ܐܠܦ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܀
11.1 EN het was terwijl hij aan het bidden was in een zekere plaats, dat toen hij klaar was, één van zijn discipelen tot hem zei, onze heer, leer ons te bidden zoals ook Juchanon zijn discipelen leerde.
11:2 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܐܡܬܝ ܕܡܨܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܗܟܢܐ ܗܘܝܬܘܢ ܐܡܪܝܢ ܐܒܘܢ ܕܒܫܡܝܐ ܢܬܩܕܫ ܫܡܟ ܬܐܬܐ ܡܠܟܘܬܟ ܢܗܘܐ ܨܒܝܢܟ ܐܝܟ ܕܒܫܡܝܐ ܐܦ ܒܐܪܥܐ ܀
11.2 Jeshu zei tot hen, wanneer ge bidt, zeg het als volgt, onze vader die in de hemelen zijt, geheiligd zij uw naam. Uw koninkrijk komt. Uw wil wordt gedaan, zoals in de hemel ook op de aarde.
11:3 – ܗܒ ܠܢ ܠܚܡܐ ܕܣܘܢܩܢܢ ܟܠܝܘܡ ܀
11.3 Geef tot ons het brood van onze behoefte, elke dag,
11:4 – ܘܫܒܘܩ ܠܢ ܚܛܗܝܢ ܐܦ ܚܢܢ ܓܝܪ ܫܒܩܢ ܠܟܠ ܕܚܝܒܝܢ ܠܢ ܘܠܐ ܬܥܠܢ ܠܢܣܝܘܢܐ ܐܠܐ ܦܪܘܩܝܢ ܡܢ ܒܝܫܐ ܀
11.4 en vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven allen die verschuldigd zijn aan ons. En laat ons niet tot verzoeking ingaan, maar verlos ons van het kwaad.
11:5 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢܘ ܡܢܟܘܢ ܕܐܝܬ ܠܗ ܪܚܡܐ ܘܢܐܙܠ ܠܘܬܗ ܒܦܠܓܘܬ ܠܠܝܐ ܘܢܐܡܪ ܠܗ ܪܚܡܝ ܐܫܐܠܝܢܝ ܬܠܬ ܓܪܝܨܢ ܀
11.5 En hij zei tot hen, wie van u die een vriend heeft, en tot hem zal gaan om middernacht, en tot hem zal zeggen, mijn vriend, leen mij drie broden,
11:6 – ܡܛܠ ܕܪܚܡܐ ܐܬܐ ܠܘܬܝ ܡܢ ܐܘܪܚܐ ܘܠܝܬ ܠܝ ܡܕܡ ܕܐܣܝܡ ܠܗ ܀
11.6 want een vriend is tot mij gekomen van de weg, en ik heb niets om hem voor te zetten,
11:7 – ܘܗܘ ܪܚܡܗ ܡܢ ܠܓܘ ܢܥܢܐ ܘܢܐܡܪ ܠܗ ܠܐ ܬܗܪܝܢܝ ܕܗܐ ܬܪܥܐ ܐܚܝܕ ܗܘ ܘܒܢܝ ܥܡܝ ܒܥܪܣܐ ܠܐ ܡܫܟܚ ܐܢܐ ܕܐܩܘܡ ܘܐܬܠ ܠܟ ܀
11.7 en zou die vriend van binnen antwoordden en tot hem zeggen, stoor me niet, want de deur is gesloten, en mijn kinderen zijn met mij in bed: ik kan niet opstaan en het aan u geven?
11:8 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܐܢ ܡܛܠ ܪܚܡܘܬܐ ܠܐ ܢܬܠ ܠܗ ܡܛܠ ܚܨܝܦܘܬܗ ܢܩܘܡ ܘܢܬܠ ܠܗ ܟܡܐ ܕܡܬܒܥܐ ܠܗ ܀
11.8 Ik zeg u, indien hij het hem niet omwille van hun vriendschap zal geven, hij toch zal opstaan , en vanwege zijn stoutmoedigheid zal hij zijn vriend zoveel geven als hij nodig heeft.
11:9 – ܐܦ ܐܢܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܫܐܠܘ ܘܢܬܝܗܒ ܠܟܘܢ ܒܥܘ ܘܬܫܟܚܘܢ ܩܘܫܘ ܘܢܬܦܬܚ ܠܟܘܢ ܀
11.9 Ik zeg dus tot u, vraag, en het zal tot u gegeven worden; zoek, en ge zult vinden; klop, en er zal aan u worden geopend.
11:10 – ܟܠ ܓܝܪ ܕܫܐܠ ܢܣܒ ܘܕܒܥܐ ܡܫܟܚ ܘܕܢܩܫ ܡܬܦܬܚ ܠܗ ܀
11.10 Want eenieder die vraagt ontvangt, en die zoekt vind, en aan hem die klopt wordt opengedaan.
11:11 – ܐܝܢܐ ܓܝܪ ܡܢܟܘܢ ܐܒܐ ܕܢܫܐܠܝܘܗܝ ܒܪܗ ܠܚܡܐ ܠܡܐ ܟܐܦܐ ܡܘܫܛ ܠܗ ܘܐܢ ܢܘܢܐ ܢܫܐܠܝܘܗܝ ܠܡܐ ܚܠܦ ܢܘܢܐ ܚܘܝܐ ܡܘܫܛ ܠܗ ܀
11.11 Want welke vader is er onder u die, indien zijn zoon een brood zou vragen, hem een steen zal aanreiken? of hij zou een vis vragen, hoe zal hij hem een slang in plaats van een vis aanreiken?
11:12 – ܘܐܢ ܒܪܬܐ ܢܫܐܠܝܘܗܝ ܠܡܐ ܗܘ ܥܩܪܒܐ ܡܘܫܛ ܠܗ ܀
11.12 of indien hij een ei zou vragen, zal hij hem een schorpioen aanreiken?
11:13 – ܘܐܢ ܐܢܬܘܢ ܕܒܝܫܐ ܐܢܬܘܢ ܝܕܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܡܘܗܒܬܐ ܛܒܬܐ ܠܡܬܠ ܠܒܢܝܟܘܢ ܟܡܐ ܝܬܝܪܐܝܬ ܐܒܘܟܘܢ ܡܢ ܫܡܝܐ ܢܬܠ ܪܘܚܐ ܕܩܘܕܫܐ ܠܐܝܠܝܢ ܕܫܐܠܝܢ ܠܗ ܀
11.13 En indien gij, die slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoe veel meer zal uw vader uit de hemelen de geest van heiligheid geven aan degenen die hem erom vragen!
11:14-26
11:14 – ܘܟܕ ܡܦܩ ܫܐܕܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܚܪܫܐ ܗܘܐ ܕܟܕ ܢܦܩ ܗܘ ܫܐܕܐ ܡܠܠ ܗܘ ܚܪܫܐ ܘܐܬܕܡܪܘ ܟܢܫܐ ܀
11.14 EN hij wierp een demon uit een die harasa (sprakeloos) was; en toen hij de demon had uitgeworpen, sprak de sprakeloze, en de menigten verbaasden zich.
11:15 – ܐܢܫܐ ܕܝܢ ܡܢܗܘܢ ܐܡܪܘ ܒܒܥܠܙܒܘܒ ܪܫܐ ܕܕܝܘܐ ܡܦܩ ܗܢܐ ܕܝܘܐ ܀
11.15 Maar sommigen van hen zeiden, door Bʿelzbúb, de prins van de demonen, werpt hij demonen uit;
11:16 – ܐܚܪܢܐ ܕܝܢ ܟܕ ܡܢܣܝܢ ܠܗ ܐܬܐ ܡܢ ܫܡܝܐ ܫܐܠܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܀
11.16 terwijl anderen, hem beproevende, het teken van de hemel van hem eisten.
11:17 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܕܝܕܥ ܗܘܐ ܡܚܫܒܬܗܘܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܟܠ ܡܠܟܘ ܕܬܬܦܠܓ ܥܠ ܢܦܫܗ ܬܚܪܒ ܘܒܝܬܐ ܕܥܠ ܩܢܘܡܗ ܡܬܦܠܓ ܢܦܠ ܀
11.17 Maar Jeshu die hun gedachten kende, zei tot hen, elk koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is zal worden verwoest; en een huis dat tegen zichzelf is verdeeld valt;
11:18 – ܘܐܢ ܣܛܢܐ ܥܠ ܢܦܫܗ ܐܬܦܠܓ ܐܝܟܢܐ ܬܩܘܡ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܡܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܒܒܥܠܙܒܘܒ ܡܦܩ ܐܢܐ ܕܝܘܐ ܀
11.18 en indien satana tegen zichzelf is verdeeld, hoe zal zijn koninkrijk staan? Omdat gij zegt dat ik door Bʿelzbúb demonen uitdrijf.
11:19 – ܘܐܢ ܐܢܐ ܒܒܥܠܙܒܘܒ ܡܦܩ ܐܢܐ ܕܝܘܐ ܒܢܝܟܘܢ ܒܡܢܐ ܡܦܩܝܢ ܡܛܠ ܗܢܐ ܗܢܘܢ ܢܗܘܘܢ ܠܟܘܢ ܕܝܢܐ ܀
11.19 Maar indien ik door Bʿelzbúb demonen uitdrijf, uw zonen, door wie werpen zij hen uit? Vanwege dit zullen zij uw rechters zijn.
11:20 – ܐܢ ܕܝܢ ܒܨܒܥܐ ܕܐܠܗܐ ܡܦܩ ܐܢܐ ܕܝܘܐ ܩܪܒܬ ܠܗ ܥܠܝܟܘܢ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
11.20 Maar indien ik door de vinger van Aloha demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van Aloha tot u genaderd.
11:21 – ܐܡܬܝ ܕܚܣܝܢܐ ܟܕ ܡܙܝܢ ܢܛܪ ܕܪܬܗ ܒܫܝܢܐ ܗܘ ܩܢܝܢܗ ܀
11.21 Wanneer de sterke zijn binnenhof bewapend houd, is zijn bezit in vrede;
11:22 – ܐܢ ܕܝܢ ܢܐܬܐ ܡܢ ܕܚܣܝܢ ܡܢܗ ܢܙܟܝܘܗܝ ܟܠܗ ܙܝܢܗ ܫܩܠ ܗܘ ܕܬܟܝܠ ܗܘܐ ܥܠܘܗܝ ܘܒܙܬܗ ܡܦܠܓ ܀
11.22 maar indien een sterkere dan hij zal komen, zal hij hem overwinnen; al zijn wapenrusting waar hij op vertrouwde neemt hij over,en hij verdeeld zijn buit.
11:23 – ܡܢ ܕܠܐ ܗܘܐ ܥܡܝ ܠܘܩܒܠܝ ܗܘ ܘܡܢ ܕܠܐ ܟܢܫ ܥܡ ܡܒܕܪܘ ܡܒܕܪ ܀
11.23 Hij die niet met mij is, is tegen mij; en hij die niet met mij verzamelt, door verstrooiing verstrooit hij.
11:24 – ܪܘܚܐ ܛܢܦܬܐ ܡܐ ܕܢܦܩܬ ܡܢ ܒܪܢܫܐ ܐܙܠܐ ܡܬܟܪܟܐ ܒܐܬܪܘܬܐ ܕܡܝܐ ܠܝܬ ܒܗܘܢ ܕܬܒܥܐ ܠܗ ܢܝܚܐ ܘܡܐ ܕܠܐ ܐܫܟܚܬ ܐܡܪܐ ܐܗܦܘܟ ܠܒܝܬܝ ܐܝܡܟܐ ܕܢܦܩܬ ܀
11.24 De onreine geest, wanneer hij is uitgegaan van een zoon van mensen, gaat door regionen die geen waters in hen hebben, omdat hij voor hemzelf rust zoekt. En wanneer hij het niet kan vinden zegt hij, ik zal terugkeren tot mijn huis vanwaar ik uitgegaan ben.
11:25 – ܘܐܢ ܐܬܬ ܐܫܟܚܬܗ ܕܚܡܝܡ ܘܡܨܒܬ ܀
11.25 En wanneer hij komt vindt hij het geveegd en versierd.
11:26 – ܗܝܕܝܢ ܐܙܠܐ ܕܒܪܐ ܫܒܥ ܪܘܚܝܢ ܐܚܪܢܝܢ ܕܒܝܫܢ ܡܢܗ ܘܥܐܠܢ ܘܥܡܪܢ ܬܡܢ ܘܗܘܝܐ ܚܪܬܗ ܕܒܪܢܫܐ ܗܘ ܒܝܫܐ ܡܢ ܩܕܡܝܬܗ ܀
11.26 Vervolgens gaat hij heen, neemt zeven andere geesten mee die veel goddelozer zijn dan hemzelf, en zij gaan er in en wonen daar, en aan het einde is het voor die mens bisho yathir (veel slechter) geworden dan eerst.
11:27-36
11:27 – ܘܟܕ ܗܠܝܢ ܡܡܠܠ ܗܘܐ ܐܪܝܡܬ ܐܢܬܬܐ ܚܕܐ ܩܠܗ ܡܢ ܟܢܫܐ ܘܐܡܪܬ ܠܗ ܛܘܒܝܗ ܠܟܪܣܐ ܕܛܥܢܬܟ ܘܠܬܕܝܐ ܕܐܝܢܩܘܟ ܀
11.27 EN terwijl hij deze woorden sprak, verhief een zekere vrouw uit de menigte haar stem, en zei tot hem: gezegend is de schoot die u droeg, en de borsten die u hebben gezoogd!
11:28 – ܐܡܪ ܠܗ ܗܘ ܛܘܒܝܗܘܢ ܠܐܝܠܝܢ ܕܫܡܥܘ ܡܠܬܗ ܕܐܠܗܐ ܘܢܛܪܝܢ ܠܗ ܀
11.28 Maar hij zei tot haar, gezegend zijn zij die het woord van Aloha horen en het bewaren.
11:29 – ܘܟܕ ܡܬܟܢܫܝܢ ܗܘܘ ܟܢܫܐ ܫܪܝ ܠܡܐܡܪ ܫܪܒܬܐ ܗܕܐ ܒܝܫܬܐ ܐܬܐ ܒܥܝܐ ܘܐܬܐ ܠܐ ܬܬܝܗܒ ܠܗ ܐܠܐ ܐܬܗ ܕܝܘܢܢ ܢܒܝܐ ܀
11.29 En toen de vergaderingen samen waren verzameld, begon hij te zeggen, deze boze generatie eist een teken; maar het zal geen teken gegeven worden tenzij het teken van Jaunon de profeet.
11:30 – ܐܝܟܢܐ ܓܝܪ ܕܗܘܐ ܝܘܢܢ ܐܬܐ ܠܢܝܢܘܝܐ ܗܟܢܐ ܢܗܘܐ ܐܦ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܠܫܪܒܬܐ ܗܕܐ ܀
11.30 Want zoals Jaunon een teken was aan de Ninvoyee, zo zal ook de zoon des mensen zijn aan deze generatie.
11:31 – ܡܠܟܬܐ ܕܬܝܡܢܐ ܬܩܘܡ ܒܕܝܢܐ ܥܡ ܐܢܫܐ ܕܫܪܒܬܐ ܗܕܐ ܘܬܚܝܒ ܐܢܘܢ ܕܐܬܬ ܡܢ ܥܒܪܝܗ ܕܐܪܥܐ ܕܬܫܡܥ ܚܟܡܬܗ ܕܫܠܝܡܘܢ ܘܗܐ ܕܝܬܝܪ ܡܢ ܫܠܝܡܘܢ ܗܪܟܐ ܀
11.31 De koningin van taymnā (het zuiden – Ethiopië) zal opstaan in het oordeel met de mannen van deze generatie, en ze zal hen veroordelen; want ze kwam van de grenzen van de aarde om de wijsheid te horen van Shelemun, en, zie! één die groter is dan Shelemun is hier.
11:32 – ܓܒܪܐ ܢܝܢܘܝܐ ܢܩܘܡܘܢ ܒܕܝܢܐ ܥܡ ܫܪܒܬܐ ܗܕܐ ܘܢܚܝܒܘܢܗ ܕܬܒܘ ܒܟܪܘܙܘܬܗ ܕܝܘܢܢ ܘܗܐ ܕܝܬܝܪ ܡܢ ܝܘܢܢ ܗܪܟܐ ܀
11.32 De Gabree Ninvoyee (mannen van Nineveh) zullen opstaan in het oordeel met deze generatie en zullen haar veroordelen: want zij bekeerden zich op prediking van Jaunon, en, zie! één grotere dan Jaunon is hier.
11:33 – ܠܐ ܐܢܫ ܡܢܗܪ ܫܪܓܐ ܘܣܐܡ ܠܗ ܒܟܣܝܐ ܐܘ ܬܚܝܬ ܣܐܬܐ ܐܠܐ ܠܥܠ ܡܢ ܡܢܪܬܐ ܕܐܝܠܝܢ ܕܥܐܠܝܢ ܢܚܙܘܢ ܢܘܗܪܗ ܀
11.33 Geen mens steekt een licht aan en zet het vervolgens in een geheime plaats noch onder een graan-maat, maar op een menorah (kandelaar), zodat zij die binnenkomen het licht ervan zouden kunnen zien.
11:34 – ܫܪܓܗ ܕܦܓܪܟ ܐܝܬܝܗ ܥܝܢܟ ܐܡܬܝ ܗܟܝܠ ܕܥܝܢܟ ܦܫܝܛܐ ܐܦ ܟܠܗ ܦܓܪܟ ܢܗܘܐ ܢܗܝܪ ܐܢ ܕܝܢ ܬܗܘܐ ܒܝܫܐ ܘܐܦ ܦܓܪܟ ܢܗܘܐ ܚܫܘܟ ܀
11.34 Het licht van uw lichaam is uw oog; wanneer dan uw oog eenvoudig is, zal alsook uw gehele lichaam worden verlicht; maar als het boos is, zal alsook uw gehele lichaam vol van duisternis zijn.
11:35 – ܐܙܕܗܪ ܗܟܝܠ ܕܠܡܐ ܢܘܗܪܐ ܕܒܟ ܚܫܘܟܐ ܗܘ ܀
11.35 Pas op, daarom, opdat het licht dat in u is geen duisternis wordt.
11:36 – ܐܢ ܕܝܢ ܟܠܗ ܦܓܪܟ ܢܗܝܪ ܗܘ ܘܠܝܬ ܒܗ ܡܢܬܐ ܡܕܡ ܚܫܘܟܐ ܢܗܘܐ ܡܢܗܪ ܟܠܗ ܐܝܟ ܕܫܪܓܐ ܒܕܠܩܗ ܡܢܗܪ ܠܟ ܀
11.36 Maar indien uw gehele lichaam wordt verlicht, en geen deel ervan is duisternis, zal het geheel verlicht zijn, zoals wanneer een licht u door zijn vlam verlicht.
11:37-48
11:37 – ܟܕ ܕܝܢ ܡܡܠܠ ܒܥܐ ܡܢܗ ܦܪܝܫܐ ܚܕ ܕܢܫܬܪܐ ܠܘܬܗ ܘܥܠ ܐܣܬܡܟ ܀
11.37 EN toen hij het woord voerde, een zeker Pharisha vroeg van hem om te dineren met hem, en hij ging in om aan te liggen.
11:38 – ܗܘ ܕܝܢ ܦܪܝܫܐ ܟܕ ܚܙܝܗܝ ܐܬܕܡܪ ܕܠܐ ܠܘܩܕܡ ܥܡܕ ܡܢ ܩܕܡ ܫܪܘܬܗ ܀
11.38 Maar hij, de Pharisha, toen hij hem zag, was hij verbaasd dat hij zich niet eerst gereinigd had voor zijn maaltijd.
11:39 – ܐܡܪ ܠܗ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܗܫܐ ܐܢܬܘܢ ܦܪܝܫܐ ܒܪܗ ܕܟܣܐ ܘܕܦܝܢܟܐ ܡܕܟܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܓܘ ܡܢܟܘܢ ܕܝܢ ܡܠܐ ܚܛܘܦܝܐ ܘܒܝܫܬܐ ܀
11.39 Maar Jeshu zei tot hem, gij nu Pharishee reinigt de buitenkant van de beker en de schotel, maar binnenin zijt gij vol van beroving en slechtheid.
11:40 – ܚܣܝܪܝ ܪܥܝܢܐ ܠܐ ܗܘܐ ܡܢ ܕܥܒܕ ܕܠܒܪ ܘܕܠܓܘ ܗܘ ܥܒܕ ܀
11.40 Gij gebrekkige aan verstand, heeft hij die dat maakte wat van buiten is, ook niet dat gemaakt wat binnenin is?
11:41 – ܒܪܡ ܡܕܡ ܕܐܝܬ ܗܒܘܗܝ ܒܙܕܩܬܐ ܘܗܐ ܟܠ ܡܕܡ ܕܟܐ ܗܘ ܠܟܘܢ ܀
11.41 Maar van alles wat er is, geef daarover aalmoezen, en, zie! elk ding is rein tot u.
11:42 – ܐܠܐ ܘܝ ܠܟܘܢ ܦܪܝܫܐ ܕܡܥܣܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܢܢܥܐ ܘܦܓܢܐ ܘܟܠ ܝܘܪܩ ܘܥܒܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܥܠ ܕܝܢܐ ܘܥܠ ܚܘܒܐ ܕܐܠܗܐ ܗܠܝܢ ܕܝܢ ܘܠܐ ܗܘܐ ܕܬܥܒܕܘܢ ܘܗܠܝܢ ܠܐ ܬܫܒܩܘܢ ܀
11.42 Maar wee tot u, Pharishee! want gij vertiend munt, en wijnruit, en elk kruid, en gaat het oordeel en de liefde van Aloha voorbij. Deze dingen moest gij doen, en de andere niet ongedaan gelaten hebben.
11:43 – ܘܝ ܠܟܘܢ ܦܪܝܫܐ ܕܪܚܡܝܢ ܐܢܬܘܢ ܪܫ ܡܘܬܒܐ ܒܟܢܘܫܬܐ ܘܫܠܡܐ ܒܫܘܩܐ ܀
11.43 Wee gij, Pharishee! want gij hebt de belangrijkste zetels in de synagogen lief, en de begroetingen op de openbare plaatsen.
11:44 – ܘܝ ܠܟܘܢ ܣܦܪܐ ܘܦܪܝܫܐ ܢܣܒܝ ܒܐܦܐ ܕܐܝܬܝܟܘܢ ܐܝܟ ܩܒܪܐ ܕܠܐ ܝܕܝܥܝܢ ܘܒܢܝܢܫܐ ܡܗܠܟܝܢ ܥܠܝܗܘܢ ܘܠܐ ܝܕܥܝܢ ܀
11.44 Wee gij, geleerden van de Sifra midrash ( Joodse geschriften) en Pharishee, toneelspelers! want gij zijt als graven die niet bekend zijn, en mensen wandelen er over heen, en weten het niet.
11:45 – ܘܥܢܐ ܚܕ ܡܢ ܣܦܪܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܡܠܦܢܐ ܟܕ ܗܠܝܢ ܐܡܪ ܐܢܬ ܘܐܦ ܠܢ ܡܨܥܪ ܐܢܬ ܀
11.45 En één van de Sophree antwoordde en zei tot hem, leraar, terwijl gij deze dingen zegt, minacht gij ons ook!
11:46 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܐܦ ܠܟܘܢ ܣܦܪܐ ܘܝ ܕܡܛܥܢܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܒܢܝܢܫܐ ܡܘܒܠܐ ܝܩܝܪܬܐ ܘܐܢܬܘܢ ܒܚܕܐ ܡܢ ܨܒܥܬܟܘܢ ܠܐ ܩܪܒܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܗܝܢ ܠܡܘܒܠܐ ܀
11.46 Maar hij zei, ook tot u, Sophree, wee! omdat gij de mensen belaad met zware lasten, en gij wilt met niet één van uw vingers deze lasten aanraken.
11:47 – ܘܝ ܠܟܘܢ ܕܒܢܝܢ ܐܢܬܘܢ ܩܒܪܐ ܕܢܒܝܐ ܕܐܒܗܝܟܘܢ ܩܛܠܘ ܐܢܘܢ ܀
11.47 Wee tot u! want gij bouwt de graftomben van de profeten, welke uw vaders hebben gedood:
11:48 – ܣܗܕܝܢ ܐܢܬܘܢ ܗܟܝܠ ܘܨܒܝܢ ܐܢܬܘܢ ܒܥܒܕܐ ܕܐܒܗܝܟܘܢ ܕܗܢܘܢ ܩܛܠܘ ܐܢܘܢ ܘܐܢܬܘܢ ܒܢܝܢ ܐܢܬܘܢ ܩܒܪܝܗܘܢ ܀
11.48 aldus draagt gij getuigenis omdat gij akkoord gaat met de daden van uw vaders; want zij hebben hen gedood, en gij bouwt hun graftomben.
11:49-54
11:49 – ܡܛܠ ܗܢܐ ܐܦ ܚܟܡܬܐ ܕܐܠܗܐ ܐܡܪܬ ܕܗܐ ܐܢܐ ܐܫܕܪ ܠܗܘܢ ܢܒܝܐ ܘܫܠܝܚܐ ܡܢܗܘܢ ܢܪܕܦܘܢ ܘܢܩܛܠܘܢ ܀
11.49 Daarom zei ook de Wijsheid van Aloha, zie! ik zal tot hen profeten en apostelen zenden; en sommige van hen zullen zij vervolgen en doden;
11:50 – ܕܢܬܬܒܥ ܕܡܐ ܕܟܠܗܘܢ ܢܒܝܐ ܕܐܬܐܫܕ ܡܢ ܕܐܬܒܪܝ ܥܠܡܐ ܡܢ ܫܪܒܬܐ ܗܕܐ ܀
11.50 zodat het bloed van al de profeten, dat vergoten is geweest vanaf de schepping van de wereld, zal worden geëist van deze generatie.
11:51 – ܡܢ ܕܡܗ ܕܗܒܝܠ ܥܕܡܐ ܠܕܡܗ ܕܙܟܪܝܐ ܗܘ ܕܐܬܩܛܠ ܒܝܢܝ ܗܝܟܠܐ ܠܡܕܒܚܐ ܐܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܡܬܬܒܥ ܡܢ ܫܪܒܬܐ ܗܕܐ ܘܝ ܀
11.51 Vanaf het bloed van Habil tot het bloed van Zakaria die gedood werd tussen de tempel en het altaar: ja, ik zeg u, het zal worden geëist van deze generatie.
11:52 – ܠܟܘܢ ܣܦܪܐ ܕܫܩܠܬܘܢ ܩܠܝܕܐ ܕܝܕܥܬܐ ܐܢܬܘܢ ܠܐ ܥܠܬܘܢ ܘܠܐܝܠܝܢ ܕܥܐܠܝܢ ܟܠܝܬܘܢ ܀
11.52 Wee tot u, Sophree; want gij hebt de sleutel van kennis weggenomen; gij gaat zelf niet in, en zij die ingaan verbied gij het.
11:53 – ܘܟܕ ܗܠܝܢ ܐܡܪ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܫܪܝܘ ܣܦܪܐ ܘܦܪܝܫܐ ܡܬܒܐܫ ܠܗܘܢ ܘܡܬܚܡܬܝܢ ܗܘܘ ܘܡܬܟܣܝܢ ܡܠܘܗܝ ܀
11.53 En terwijl hij deze woorden tot hen sprak, begonnen de Sophree en Pharishee misnoegd te worden, en ze werden toornig, en betwisten zijn woorden, en verlokten hem op vele punten,
11:54 – ܘܢܟܠܝܢ ܠܗ ܒܣܓܝܐܬܐ ܟܕ ܒܥܝܢ ܠܡܐܚܕ ܡܕܡ ܡܢ ܦܘܡܗ ܕܢܫܟܚܘܢ ܢܐܟܠܘܢ ܩܪܨܘܗܝ ܀
11.54 zoekende greep te krijgen op iets uit zijn mond opdat zij hem zouden kunnen beschuldigen.
12:1-12
12:1 – ܘܟܕ ܐܬܟܢܫܘ ܪܒܘܬܐ ܕܟܢܫܐ ܣܓܝܐܐ ܐܝܟܢܐ ܕܢܕܝܫܘܢ ܚܕ ܠܚܕ ܫܪܝ ܝܫܘܥ ܠܡܐܡܪ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܠܘܩܕܡ ܐܙܕܗܪܘ ܒܢܦܫܟܘܢ ܡܢ ܚܡܝܪܐ ܕܦܪܝܫܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܡܣܒ ܒܐܦܐ ܀
12.1 EN wanneer zich daar grote menigten hadden verzameld, met duizenden, zodat zij elkaar bijna vertrapten, begon Jeshu te zeggen tot zijn discipelen, past gij op, voornamelijk voor het zuurdesem van de Pharishee, wat huichelarij is.
12:2 – ܠܝܬ ܕܝܢ ܡܕܡ ܕܟܣܐ ܕܠܐ ܢܬܓܠܐ ܘܠܐ ܕܡܛܫܝ ܕܠܐ ܢܬܝܕܥ ܀
12.2 Want niets is verborgen wat niet zal worden geopenbaard, en niets geheimgehouden wat niet bekend zal worden gemaakt.
12:3 – ܟܠ ܓܝܪ ܕܒܚܫܘܟܐ ܐܡܪܬܘܢ ܒܢܗܝܪܐ ܢܫܬܡܥ ܘܡܕܡ ܕܒܬܘܢܐ ܒܐܕܢܐ ܠܚܫܬܘܢ ܥܠ ܐܓܪܐ ܢܬܟܪܙ ܀
12.3 Want alles wat gij zegt in duisternis zal gehoord worden in het licht, en wat gij in het oor fluistert in binnenkamertjes zal worden verkondigd vanop de daken.
12:4 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܠܪܚܡܝ ܠܐ ܬܕܚܠܘܢ ܡܢ ܐܝܠܝܢ ܕܩܛܠܝܢ ܦܓܪܐ ܘܡܢ ܒܬܪܟܢ ܠܝܬ ܠܗܘܢ ܡܕܡ ܝܬܝܪ ܠܡܥܒܕ ܀
12.4 Maar ik zeg tot u, mijn geliefden, vrees hen niet die het lichaam doden, en die daarna niets meer kunnen doen;
12:5 – ܐܚܘܝܟܘܢ ܕܝܢ ܡܢ ܡܢ ܬܕܚܠܘܢ ܡܢ ܗܘ ܕܡܢ ܒܬܪ ܕܩܛܠ ܫܠܝܛ ܠܡܪܡܝܘ ܒܓܗܢܐ ܐܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܡܢ ܗܢܐ ܕܚܠܘ ܀
12.5 maar ik zal u laten zien voor wie gij moet vrezen; hij die, nadat hij heeft gedood, macht heeft om in het gihana (dal van Hinnom) te werpen, ja, ik zeg tot u, vrees deze.
12:6 – ܠܐ ܚܡܫ ܨܦܪܝܢ ܡܙܕܒܢܢ ܒܬܪܝܢ ܐܣܪܝܢ ܘܚܕܐ ܡܢܗܝܢ ܠܐ ܛܥܝܐ ܩܕܡ ܐܠܗܐ ܀
12.6 Worden niet vijf mussen verkocht voor twee asorin; en niet één van hen wordt vergeten tegenover Aloha.
12:7 – ܕܝܠܟܘܢ ܕܝܢ ܐܦ ܡܢܐ ܕܣܥܪܐ ܕܪܫܟܘܢ ܟܠܗܝܢ ܡܢܝܢ ܐܢܝܢ ܠܐ ܗܟܝܠ ܬܕܚܠܘܢ ܕܡܢ ܣܘܓܐܐ ܕܨܦܪܐ ܡܝܬܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܀
12.7 Maar van u, is zelfs het aantal haren op uw hoofd geheel geteld. Vrees niet, daarom; want gij zijt kostbaarder dan vele mussen.
12:8 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܕܟܠ ܕܢܘܕܐ ܒܝ ܩܕܡ ܒܢܝܢܫܐ ܐܦ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܢܘܕܐ ܒܗ ܩܕܡ ܡܠܐܟܘܗܝ ܕܐܠܗܐ ܀
12.8 Maar ik zeg u, dat eenieder die mij tegenover mensen belijdt, hem zal de zoon des mensen ook belijden tegenover de engelen van Aloha.
12:9 – ܐܝܢܐ ܕܝܢ ܕܟܦܪ ܒܝ ܩܕܡ ܒܢܝܢܫܐ ܢܬܟܦܪ ܒܗ ܩܕܡ ܡܠܐܟܘܗܝ ܕܐܠܗܐ ܀
12.9 Maar hij die mij verloochent tegenover mensen, ik zal hem verloochenen tegenover de engelen van Aloha.
12:10 – ܘܟܠ ܕܢܐܡܪ ܡܠܬܐ ܥܠ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܢܫܬܒܩ ܠܗ ܡܢ ܕܥܠ ܪܘܚܐ ܕܝܢ ܕܩܘܕܫܐ ܢܓܕܦ ܠܐ ܢܫܬܒܩ ܠܗ ܀
12.10 En wie een woord zal spreken tegen de zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen de geest van heiligheid zal lasteren, het zal hem niet worden vergeven.
12:11 – ܡܐ ܕܡܩܪܒܝܢ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܠܟܢܘܫܬܐ ܩܕܡ ܪܫܐ ܘܫܠܝܛܢܐ ܠܐ ܬܐܨܦܘܢ ܐܝܟܢܐ ܬܦܩܘܢ ܪܘܚܐ ܐܘ ܡܢܐ ܬܐܡܪܘܢ ܀
12.11 En wanneer zij u in de synagogen brengen, voor hoofden en autoriteiten, wees niet bezorgd hoe gij uzelf zult verwoorden, of wat gij zult zeggen;
12:12 – ܪܘܚܐ ܓܝܪ ܕܩܘܕܫܐ ܢܠܦܟܘܢ ܒܗܝ ܫܥܬܐ ܡܕܡ ܕܘܠܐ ܕܬܐܡܪܘܢ ܀
12.12 want de geest der heiliging zal u onderwijzen op dat uur wat gij moet zeggen.
12:13-31
12:13 – ܐܡܪ ܠܗ ܕܝܢ ܐܢܫ ܡܢ ܗܘ ܟܢܫܐ ܡܠܦܢܐ ܐܡܪ ܠܐܚܝ ܦܠܓ ܥܡܝ ܝܪܬܘܬܐ ܀
12.13 EN een man uit de vergadering zei tot hem, Malphona, zeg mijn broer om de erfenis met mij te delen.
12:14 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗ ܓܒܪܐ ܡܢܘ ܐܩܝܡܢܝ ܥܠܝܟܘܢ ܕܝܢܐ ܘܡܦܠܓܢܐ ܀
12.14 Maar Jeshu ze tot hem, man, wie heeft mij tot een rechter en een verdeler over u aangesteld?
12:15 – ܘܐܡܪ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܐܙܕܗܪܘ ܡܢ ܟܠܗ ܝܥܢܘܬܐ ܡܛܠ ܕܠܐ ܗܘܐ ܒܝܬܝܪܘܬܐ ܕܢܟܣܐ ܐܝܬ ܚܝܐ ܀
12.15 En hij zei tot zijn discipelen, pas op voor alle hebzucht; want het leven is niet in de overvloed van rijkdom.
12:16 – ܘܐܡܪ ܡܬܠܐ ܠܘܬܗܘܢ ܓܒܪܐ ܚܕ ܥܬܝܪܐ ܐܥܠܬ ܠܗ ܐܪܥܗ ܥܠܠܬܐ ܣܓܝܐܬܐ ܀
12.16 En hij sprak een gelijkenis tot hen: de grond van een zeker rijke man bracht hem veel vrucht op.
12:17 – ܘܡܬܚܫܒ ܗܘܐ ܒܢܦܫܗ ܘܐܡܪ ܡܢܐ ܐܥܒܕ ܕܠܝܬ ܠܝ ܐܝܟܐ ܕܐܚܡܘܠ ܥܠܠܬܝ ܀
12.17 En hij dacht bij zichzelf, en zei, wat zal ik doen? want ik heb geen plaats om mijn vruchten in te verzamelen.
12:18 – ܘܐܡܪ ܗܕܐ ܐܥܒܕ ܐܣܬܘܪ ܒܝܬ ܩܦܣܝ ܘܐܒܢܐ ܘܐܘܪܒ ܐܢܘܢ ܘܐܚܡܘܠ ܬܡܢ ܟܠܗ ܥܒܘܪܝ ܘܛܒܬܝ ܀
12.18 En hij zei, dit zal ik doen: ik zal mijn huis van opslag neerhalen, en zal het heropbouwen en vergroten; en daar zal ik al mijn vruchten en goede dingen in verzamelen:
Luke 12:19 – ܘܐܡܪ ܠܢܦܫܝ ܢܦܫܝ ܐܝܬ ܠܟܝ ܛܒܬܐ ܣܓܝܐܬܐ ܕܣܝܡܢ ܠܫܢܝܐ ܣܓܝܐܬܐ ܐܬܬܢܝܚܝ ܐܟܘܠܝ ܐܫܬܝ ܐܬܒܣܡܝ ܀
12.19 en ik zal zeggen tot mijn ziel, mijn ziel, ge hebt vele goede dingen opgespaard voor vele jaren: neem uw rust, eet, drink, en wees goedgeluimd.
12:20 – ܐܡܪ ܠܗ ܕܝܢ ܐܠܗܐ ܚܣܝܪ ܪܥܝܢܐ ܒܗܢܐ ܠܠܝܐ ܢܦܫܟ ܬܒܥܝܢ ܠܗ ܡܢܟ ܘܗܠܝܢ ܕܛܝܒܬ ܠܡܢ ܢܗܘܝܢ ܀
12.20 Maar Aloha zei tot hem, redeloze, deze nacht zal uw ziel van u opgeëist worden; en de dingen dan die gij hebt bereid,
12:21 – ܗܟܢܐ ܗܘ ܡܢ ܕܣܐܡ ܠܗ ܣܝܡܬܐ ܘܒܐܠܗܐ ܠܐ ܥܬܝܪ ܀
12.21 van wie zullen ze zijn? Zo is hij die voor zichzelf schatten opstapelt, maar in Aloha niet rijk is!
12:22 – ܘܐܡܪ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܡܛܠ ܗܢܐ ܠܟܘܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܐ ܬܐܨܦܘܢ ܠܢܦܫܟܘܢ ܡܢܐ ܬܐܟܠܘܢ ܘܠܐ ܠܦܓܪܟܘܢ ܡܢܐ ܬܠܒܫܘܢ ܀
12.22 En hij zei tot zijn discipelen, daarom zeg ik u, wees niet bezorgd voor uzelf, wat gij zult eten; noch voor het lichaam, hoe gij u zult kleden:
12:23 – ܢܦܫܐ ܓܝܪ ܝܬܝܪܐ ܡܢ ܣܝܒܪܬܐ ܘܦܓܪܐ ܡܢ ܠܒܘܫܐ ܀
12.23 want de ziel is kostbaarder dan voedsel, en het lichaam kostbaarder dan kleding.
12:24 – ܐܬܒܩܘ ܒܢܥܒܐ ܕܠܐ ܙܪܥܝܢ ܘܠܐ ܚܨܕܝܢ ܘܠܝܬ ܠܗܘܢ ܬܘܢܐ ܘܒܝܬ ܩܦܣܐ ܘܐܠܗܐ ܡܬܪܣܐ ܠܗܘܢ ܟܡܐ ܗܟܝܠ ܐܢܬܘܢ ܝܬܝܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܡܢ ܦܪܚܬܐ ܀
12.24 Onderzoek eens de raven, die niet zaaien noch oogsten, die geen binnenkamertjes noch huizen van opslag hebben, toch voedt Aloha hen. Hoeveel meer, daarom, zijt gij dan de vogels!
12:25 – ܐܝܢܐ ܕܝܢ ܡܢܟܘܢ ܟܕ ܝܨܦ ܡܫܟܚ ܠܡܘܣܦܘ ܥܠ ܩܘܡܬܗ ܐܡܬܐ ܚܕܐ ܀
12.25 En wie van u kan door bezorgd te zijn één amta (lengte van de voorarm) aan zijn gestalte toevoegen?
12:26 – ܐܢ ܕܝܢ ܐܦ ܠܐ ܙܥܘܪܬܐ ܡܫܟܚܝܢ ܐܢܬܘܢ ܡܢܐ ܥܠ ܫܪܟܐ ܝܨܦܝܢ ܐܢܬܘܢ ܀
12.26 Maar indien gij inderdaad niet in staat zijt, om datgene te doen wat het minste is, waarom zijt gij dan bezorgd betreffende de rest?
12:27 – ܐܬܒܩܘ ܒܫܘܫܢܐ ܐܝܟܢܐ ܪܒܝܢ ܕܠܐ ܠܐܝܢ ܘܠܐ ܥܙܠܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܕܐܦ ܠܐ ܫܠܝܡܘܢ ܒܟܠܗ ܫܘܒܚܗ ܐܬܟܣܝ ܐܝܟ ܚܕܐ ܡܢ ܗܠܝܢ ܀
12.27 Onderzoek dan de lelies, hoe zij groeien, die niet zwoegen noch spinnen; maar ik zeg u dat zelfs Shelemun in al zijn glorie niet was gekleed zoals een van dezen.
12:28 – ܐܢ ܕܝܢ ܠܥܡܝܪܐ ܕܝܘܡܢܐ ܐܝܬܘܗܝ ܒܚܩܠܐ ܘܡܚܪ ܢܦܠ ܒܬܢܘܪܐ ܐܠܗܐ ܗܟܢܐ ܡܠܒܫ ܟܡܐ ܝܬܝܪ ܠܟܘܢ ܙܥܘܪܝ ܗܝܡܢܘܬܐ ܀
12.28 Maar als het wilde gras, die vandaag de dag in het veld is, en morgen in de oven wordt geworpen, door Aloha dus gekleed wordt, hoeveel temeer gij dan, gij kleinen in geloof!
12:29 – ܘܐܢܬܘܢ ܠܐ ܬܒܥܘܢ ܡܢܐ ܬܐܟܠܘܢ ܘܡܢܐ ܬܫܬܘܢ ܘܠܐ ܢܦܗܐ ܪܥܝܢܟܘܢ ܒܗܠܝܢ ܀
12.29 En zoek niet wat gij zult eten, en wat gij zult drinken; en laat uw gedachten ook niet afgeleid worden door deze dingen:
12:30 – ܗܠܝܢ ܓܝܪ ܟܠܗܝܢ ܥܡܡܐ ܗܘ ܕܥܠܡܐ ܒܥܝܢ ܐܦ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܐܒܘܟܘܢ ܝܕܥ ܕܡܬܒܥܝܢ ܠܟܘܢ ܗܠܝܢ ܀
12.30 want al de naties van de wereld zoeken deze dingen; maar uw vader weet dat gij deze dingen nodig hebt.
12:31 – ܒܪܡ ܒܥܘ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܘܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܡܬܬܘܣܦܢ ܠܟܘܢ ܀
12.31 Maar zoek het koninkrijk van Aloha, en al deze dingen zullen aan u toegevoegd worden.
12:32-48
12:32 – ܠܐ ܬܕܚܠ ܓܙܪܐ ܙܥܘܪܐ ܕܨܒܐ ܐܒܘܟܘܢ ܕܢܬܠ ܠܟܘܢ ܡܠܟܘܬܐ ܀
12.32 VREES niet, kleine kudde; want uw vader heeft gewild om u het koninkrijk te geven.
12:33 – ܙܒܢܘ ܩܢܝܢܟܘܢ ܘܗܒܘ ܙܕܩܬܐ ܥܒܕܘ ܠܟܘܢ ܟܝܣܐ ܕܠܐ ܒܠܝܢ ܘܣܝܡܬܐ ܕܠܐ ܓܝܙܐ ܒܫܡܝܐ ܐܝܟܐ ܕܓܢܒܐ ܠܐ ܩܪܒ ܘܣܣܐ ܠܐ ܡܚܒܠ ܀
12.33 Verkoop uw bezit, en geef aalmoezen: maak voor uzelf beurzen die niet oud worden, en een schat die niet voorbijgaat, in de hemelen, waar de dief niet nadert, en de mot niet vernietigd.
12:34 – ܐܝܟܐ ܓܝܪ ܕܐܝܬܝܗ ܣܝܡܬܟܘܢ ܬܡܢ ܢܗܘܐ ܐܦ ܠܒܟܘܢ ܀
12.34 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
12:35 – ܢܗܘܘܢ ܐܣܝܪܝܢ ܚܨܝܟܘܢ ܘܡܢܗܪܝܢ ܫܪܓܝܟܘܢ ܀
12.35 Houd uw lendenen omgord, en uw lampen brandend,
12:36 – ܘܗܘܘ ܕܡܝܢ ܠܐܢܫܐ ܕܡܣܟܝܢ ܠܡܪܗܘܢ ܕܐܡܬܝ ܢܦܢܐ ܡܢ ܒܝܬ ܡܫܬܘܬܐ ܕܡܐ ܕܐܬܐ ܘܢܩܫ ܡܚܕܐ ܢܦܬܚܘܢ ܠܗ ܀
12.36 en zijt gij gelijk mensen die wachten op hun heer, wanneer hij zal terugkomen van de plaats van feestelijkheden, zodat, wanneer hij gekomen is en aanklopt zij onmiddellijk de deur zullen openen voor hem.
12:37 – ܛܘܒܝܗܘܢ ܠܥܒܕܐ ܗܢܘܢ ܐܝܠܝܢ ܕܢܐܬܐ ܡܪܗܘܢ ܘܢܫܟܚ ܐܢܘܢ ܟܕ ܥܝܪܝܢ ܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܢܐܣܘܪ ܚܨܘܗܝ ܘܢܣܡܟ ܐܢܘܢ ܘܢܥܒܪ ܢܫܡܫ ܐܢܘܢ ܀
12.37 Gezegend zijn die dienaars welke, wanneer hun heer zal komen, wakende zullen worden gevonden. Amen zeg ik u, hij zal zijn lendenen omgorden, en hun laten aanliggen, en hij zal inkomen en hen dienen.
12:38 – ܘܐܢ ܒܡܛܪܬܐ ܕܬܪܬܝܢ ܐܘ ܕܬܠܬ ܢܐܬܐ ܘܢܫܟܚ ܗܟܢܐ ܛܘܒܝܗܘܢ ܠܥܒܕܐ ܗܢܘܢ ܀
12.38 En als hij tijdens de tweede of de derde wacht zal komen en hen zo vind, gezegend zullen deze dienaars zijn.
12:39 – ܗܕܐ ܕܝܢ ܕܥܘ ܕܐܠܘ ܝܕܥ ܗܘܐ ܡܪܐ ܒܝܬܐ ܒܐܝܕܐ ܡܛܪܬܐ ܐܬܐ ܓܢܒܐ ܡܬܬܥܝܪ ܗܘܐ ܘܠܐ ܫܒܩ ܗܘܐ ܕܢܬܦܠܫ ܒܝܬܗ ܀
12.39 Maar weet dit, dat als de heer van het huis had geweten tijdens welke wacht de dief zou komen, zou hij hebben gewaakt en niet hebben toegestaan dat er in zijn huis werd ingebroken.
12:40 – ܐܦ ܐܢܬܘܢ ܗܟܝܠ ܗܘܘ ܡܛܝܒܐ ܕܒܗܝ ܫܥܬܐ ܕܠܐ ܣܒܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܐܬܐ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܀
12.40 Alsook gij, weest daarom klaar: want, op dat uur dat gij niet denkt, komt de zoon des mensen.
12:41 – ܐܡܪ ܠܗ ܫܡܥܘܢ ܟܐܦܐ ܡܪܢ ܠܘܬܢ ܐܡܪ ܐܢܬ ܠܗ ܠܡܬܠܐ ܗܢܐ ܐܘ ܐܦ ܠܘܬ ܟܠ ܐܢܫ ܀
12.41 Shemun Kipha zei tot hem, onze heer, spreekt gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot alle mensen?
12:42 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܡܢܘ ܟܝ ܐܝܬܘܗܝ ܪܒܝܬܐ ܡܗܝܡܢܐ ܘܚܟܝܡܐ ܕܢܩܝܡܝܘܗܝ ܡܪܗ ܥܠ ܬܫܡܫܬܗ ܕܢܬܠ ܦܪܣܐ ܒܙܒܢܗ ܀
12.42 Jeshu zei tot hem, wie is dan die dienaar, getrouw en verstandig, die zijn heer heeft aangesteld over zijn dienst, om het deel op zijn tijd te geven?
12:43 – ܛܘܒܘܗܝ ܠܗܘ ܥܒܕܐ ܕܢܐܬܐ ܡܪܗ ܢܫܟܚܝܘܗܝ ܕܥܒܕ ܗܟܢܐ ܀
12.43 Gezegend is deze dienaar die, wanneer zijn heer zal komen, hij zodoende zal vinden.
12:44 – ܫܪܝܪܐܝܬ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܢܩܝܡܝܘܗܝ ܥܠ ܟܠܗ ܩܢܝܢܗ ܀
12.44 De waarheid, ik zeg u, hij zal hem over al zijn bezittingen aanstellen.
12:45 – ܐܢ ܕܝܢ ܢܐܡܪ ܥܒܕܐ ܗܘ ܒܠܒܗ ܕܡܪܝ ܡܘܚܪ ܠܡܐܬܐ ܘܢܫܪܐ ܠܡܡܚܐ ܠܥܒܕܐ ܘܠܐܡܗܬܐ ܕܡܪܗ ܘܢܫܪܐ ܠܡܠܥܣ ܘܠܡܫܬܐ ܘܠܡܪܘܐ ܀
12.45 Maar als die dienaar in zijn hart zou zeggen, mijn heer vertraagt zijn komst, en hij zou de mede-dienaren en dienaressen van zijn heer beginnen te slaan, en hij zou beginnen te eten en te drinken en dronken worden;
12:46 – ܢܐܬܐ ܡܪܗ ܕܥܒܕܐ ܗܘ ܒܝܘܡܐ ܕܠܐ ܣܒܪ ܘܒܫܥܬܐ ܕܠܐ ܝܕܥ ܘܢܦܠܓܝܘܗܝ ܘܢܣܝܡ ܡܢܬܗ ܥܡ ܗܢܘܢ ܕܠܐ ܡܗܝܡܢܝܢ ܀
12.46 de heer van die dienaar zal komen op een dag wanneer hij hem niet verwachtte, en op een uur die hij niet kent; en zal hem afzonderen, en hem zijn deel voorzetten met degenen die niet getrouw zijn.
12:47 – ܥܒܕܐ ܕܝܢ ܐܝܢܐ ܕܝܕܥ ܨܒܝܢܐ ܕܡܪܗ ܘܠܐ ܛܝܒ ܠܗ ܐܝܟ ܨܒܝܢܗ ܢܒܠܥ ܣܓܝܐܬܐ ܀
12.47 En deze dienaar die de wil kende van zijn heer, maar zichzelf niet voorbereide naar zijn wil, zal veel worden geslagen.
12:48 – ܗܘ ܕܝܢ ܕܠܐ ܝܕܥ ܘܥܒܕ ܡܕܡ ܕܫܘܐ ܠܡܚܘܬܐ ܢܒܠܥ ܡܚܘܬܐ ܙܥܘܪܝܬܐ ܟܠ ܓܝܪ ܕܐܬܝܗܒ ܠܗ ܣܓܝ ܣܓܝ ܢܬܬܒܥ ܡܢܗ ܘܠܗܘ ܕܐܬܓܥܠ ܠܗ ܣܓܝ ܝܬܝܪܐܝܬ ܢܬܒܥܘܢ ܒܐܝܕܗ ܀
12.48 Maar hij die het niet wist, en dat deed wat waardig was van slagen, zal worden geslagen met maar enkele slagen. Want eenieder aan wie veel is gegeven, van hem zal veel worden vereist; en tot wie veel is toevertrouwd, temeer zullen ze van zijn hand verlangen.
12:49-59
12:49 – ܢܘܪܐ ܐܬܝܬ ܕܐܪܡܐ ܒܐܪܥܐ ܘܨܒܐ ܐܢܐ ܐܠܘ ܡܢ ܟܕܘ ܚܒܬ ܀
12.49 VUUR ben ik komen werpen op de aarde, en ik zou willen dat het reeds ontstoken was:
12:50 – ܘܡܥܡܘܕܝܬܐ ܐܝܬ ܠܝ ܕܐܥܡܕ ܘܣܓܝ ܐܠܝܨ ܐܢܐ ܥܕܡܐ ܕܬܫܬܡܠܐ ܀
12.50 en ik heb een doopsel om mee gedoopt te worden, en sterk wordt ik verdrukt totdat het volbracht is.
12:51 – ܣܒܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܫܝܢܐ ܐܬܝܬ ܕܐܪܡܐ ܒܐܪܥܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܠܐ ܐܠܐ ܦܠܓܘܬܐ ܀
12.51 Hoopt gij dat ik gekomen ben om šaynā (vredelievendheid) over de aarde te zenden? ik zeg u, geen šaynā, maar pā -algūṯā (verschil van meningen).
12:52 – ܡܢ ܗܫܐ ܓܝܪ ܢܗܘܘܢ ܚܡܫܐ ܒܒܝܬܐ ܚܕ ܕܦܠܝܓܝܢ ܬܠܬܐ ܥܠ ܬܪܝܢ ܘܬܪܝܢ ܥܠ ܬܠܬܐ ܀
12.52 Want van nu af aan zullen er vijf in één huis zijn, welke het oneens (plīḡ) zullen zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie.
12:53 – ܢܬܦܠܓ ܓܝܪ ܐܒܐ ܥܠ ܒܪܗ ܘܒܪܐ ܥܠ ܐܒܘܗܝ ܐܡܐ ܥܠ ܒܪܬܗ ܘܒܪܬܐ ܥܠ ܐܡܗ ܚܡܬܐ ܥܠ ܟܠܬܗ ܘܟܠܬܐ ܥܠ ܚܡܬܗ ܀
12.53 Want de vader zal het oneens zijn met zijn zoon, en de zoon met zijn vader; de moeder met haar dochter, en de dochter met haar moeder; de schoonmoeder met de schoondochter en de schoondochter met de schoonmoeder.
12:54 – ܘܐܡܪ ܠܟܢܫܐ ܡܐ ܕܚܙܝܬܘܢ ܥܢܢܐ ܕܕܢܚܐ ܡܢ ܡܥܪܒܐ ܡܚܕܐ ܐܡܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܡܛܪܐ ܐܬܐ ܘܗܘܐ ܗܟܢܐ ܀
12.54 En hij zei tot de menigte, wanneer gij een wolk ziet ontstaan vanuit het westen, zegt gij onmiddellijk, de regen komt; en zo is het:
12:55 – ܘܡܐ ܕܢܫܒܐ ܬܝܡܢܐ ܐܡܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܚܘܡܐ ܗܘܐ ܘܗܘܐ ܀
12.55 en wanneer de zuidenwind blaast, zegt gij, het wordt warm; en zo is het.
12:56 – ܢܣܒܝ ܒܐܦܐ ܦܪܨܘܦܐ ܕܐܪܥܐ ܘܕܫܡܝܐ ܝܕܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܬܦܪܫܘܢ ܙܒܢܐ ܕܝܢ ܗܢܐ ܐܝܟܢܐ ܠܐ ܦܪܫܝܢ ܐܢܬܘܢ ܀
12.56 Gij huichelaars, het aanblik van de hemel en de aarde weet gij te onderscheiden; maar deze tijd, weet gij niet te onderscheiden?
12:57 – ܠܡܢܐ ܕܝܢ ܡܢ ܢܦܫܟܘܢ ܠܐ ܕܝܢܝܢ ܐܢܬܘܢ ܩܘܫܬܐ ܀
12.57 Maar waarom oordeelt gij niet voor uzelf wat waarheid is?
12:58 – ܡܐ ܓܝܪ ܕܐܙܠ ܐܢܬ ܥܡ ܒܥܠ ܕܝܢܟ ܠܘܬ ܐܪܟܘܢܐ ܥܕ ܒܐܘܪܚܐ ܐܢܬ ܗܒ ܬܐܓܘܪܬܐ ܘܬܬܦܪܩ ܡܢܗ ܕܠܡܐ ܢܘܒܠܟ ܠܘܬ ܕܝܢܐ ܘܕܝܢܐ ܢܫܠܡܟ ܠܓܒܝܐ ܘܓܒܝܐ ܢܪܡܝܟ ܒܝܬ ܐܣܝܪܐ ܀
12.58 Wanneer gij met uw tegenpartij tot de magistraat gaat, terwijl op de weg, onderhandelende, om door hem vrijgelaten te worden; opdat hij u anders tot de rechter brengt, en de rechter u aan de officier overlevert, en de officier u in het huis van de gevangenen werpt;
12:59 – ܘܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟ ܕܠܐ ܬܦܘܩ ܡܢ ܬܡܢ ܥܕܡܐ ܕܬܬܠ ܫܡܘܢܐ ܐܚܪܝܐ ܀
12.59 en amen, zeg ik u, gij zult niet worden bevrijd vandaar totdat gij de laatste shomona ( een kleine Romeinse munt) zult hebben gegeven.
13:1-9
13:1 – ܒܗܘ ܕܝܢ ܙܒܢܐ ܐܬܘ ܐܢܫܝܢ ܐܡܪܘ ܠܗ ܥܠ ܓܠܝܠܝܐ ܗܢܘܢ ܕܦܝܠܛܘܣ ܚܠܛ ܕܡܗܘܢ ܥܡ ܕܒܚܝܗܘܢ ܀
13.1 NU, op die tijd kwamen sommigen en vertelden hem van die Galiloyee, wiens bloed Pilatos had vermengd met hun offers.
13:2 – ܘܥܢܐ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܣܒܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܗܢܘܢ ܓܠܝܠܝܐ ܚܛܝܝܢ ܗܘܘ ܝܬܝܪ ܡܢ ܟܠܗܘܢ ܓܠܝܠܝܐ ܕܗܟܢܐ ܗܘܐ ܐܢܘܢ ܀
13.2 Jeshu antwoordde en zei tot hen, denkt gij dat deze Galiloyee grotere zondaars waren dan alle andere Galiloyee, omdat dit zo met hen gebeurde?
13:3 – ܠܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܕܐܦ ܟܠܟܘܢ ܐܢ ܠܐ ܬܬܘܒܘܢ ܗܟܢܐ ܬܐܒܕܘܢ ܀
13.3 Neen; maar ik zeg u, dat ook allen van u, indien gij niet omkeert, zo zullen omkomen.
13:4 – ܐܘ ܗܢܘܢ ܬܡܢܬܥܣܪ ܕܢܦܠ ܥܠܝܗܘܢ ܡܓܕܠܐ ܒܫܝܠܘܚܐ ܘܩܛܠ ܐܢܘܢ ܣܒܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܚܛܝܝܢ ܗܘܘ ܝܬܝܪ ܡܢ ܟܠܗܘܢ ܒܢܝܢܫܐ ܕܥܡܪܝܢ ܒܐܘܪܫܠܡ ܀
13.4 Of die achttien op wie de toren viel in Silucha? en hun doodde; denkt gij dat zij grotere zondaars waren dan alle andere mensen die in Urishlem wonen?
13:5 – ܠܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܕܐܢ ܠܐ ܬܬܘܒܘܢ ܟܠܟܘܢ ܐܟܘܬܗܘܢ ܬܐܒܕܘܢ ܀
13.5 Neen; maar ik zeg u dat, indien gij niet omkeert, allen van u evenzo zullen omkomen.
13:6 – ܘܐܡܪ ܡܬܠܐ ܗܢܐ ܬܬܐ ܐܝܬ ܗܘܬ ܠܐܢܫ ܕܢܨܝܒܐ ܒܟܪܡܗ ܘܐܬܐ ܒܥܐ ܒܗ ܦܐܪܐ ܘܠܐ ܐܫܟܚ ܀
13.6 En hij sprak deze gelijkenis: een man had een vijgenboom die geplant werd in zijn wijngaard: en hij kwam en zocht vruchten maar vond niets.
13:7 – ܘܐܡܪ ܠܦܠܚܐ ܗܐ ܬܠܬ ܫܢܝܢ ܐܬܐ ܐܢܐ ܒܥܐ ܐܢܐ ܦܐܪܐ ܒܬܬܐ ܗܕܐ ܘܠܐ ܡܫܟܚ ܐܢܐ ܦܣܘܩܝܗ ܠܡܢܐ ܡܒܛܠܐ ܐܪܥܐ ܀
13.7 En hij zei tot de landman, zie! drie jaar kom ik vruchten zoeken van deze vijgenboom, maar ik heb niets gevonden: hak het om; waarom zou het de grond nutteloos beslaan?
13:8 – ܐܡܪ ܠܗ ܦܠܚܐ ܡܪܝ ܫܒܘܩܝܗ ܐܦ ܗܕܐ ܫܢܬܐ ܥܕ ܐܦܠܚܝܗ ܘܐܙܒܠܝܗ ܀
13.8 De landman zei tot hem, mijn heer, sta het ook dit jaar toe, terwijl ik er zorg voor draag en het bemest:
13:9 – ܘܐܢ ܥܒܕܬ ܦܐܪܐ ܘܐܢ ܠܐ ܠܡܢܚܝ ܬܦܣܩܝܗ ܀
13.9 en als het vrucht draagt, is het goed: maar zo niet, zal ik het daarna dan omhakken.
13:10-22
13:10 – ܟܕ ܕܝܢ ܡܠܦ ܝܫܘܥ ܒܫܒܬܐ ܒܚܕܐ ܡܢ ܟܢܘܫܬܐ ܀
13.10 TOEN Jeshu nu aan het onderwijzen was op een shabath in een van de synagogen,
13:11 – ܐܝܬ ܗܘܬ ܬܡܢ ܐܢܬܬܐ ܕܐܝܬ ܗܘܬ ܠܗ ܪܘܚܐ ܕܟܘܪܗܢܐ ܫܢܝܢ ܬܡܢܥܣܪܐ ܘܟܦܝܦܐ ܗܘܬ ܘܠܐ ܡܫܟܚܐ ܗܘܬ ܕܬܬܦܫܛ ܠܓܡܪ ܀
13.11 was daar een vrouw die achttien jaren een geest van zwakte had ; ze was krom gebogen, en kon absoluut niet meer recht komen.
13:12 – ܚܙܗ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܘܩܪܗ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܢܬܬܐ ܫܪܝܬܝ ܡܢ ܟܘܪܗܢܟܝ ܀
13.12 Maar Jeshu zag haar, en riep haar, en zei tot haar, vrouw, gij zijt bevrijd van uw zwakte.
13:13 – ܘܣܡ ܐܝܕܗ ܥܠܝܗ ܘܡܚܕܐ ܐܬܦܫܛܬ ܘܫܒܚܬ ܠܐܠܗܐ ܀
13.13 En hij legde zijn hand op haar; en onmiddellijk werd zij recht gemaakt, en verheerlijkte Aloha.
13:14 – ܥܢܐ ܕܝܢ ܪܒ ܟܢܘܫܬܐ ܟܕ ܡܬܚܡܬ ܥܠ ܕܐܣܝ ܒܫܒܬܐ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܟܢܫܐ ܫܬܐ ܐܢܘܢ ܝܘܡܝܢ ܕܒܗܘܢ ܘܠܐ ܠܡܦܠܚ ܒܗܘܢ ܗܘܝܬܘܢ ܐܬܝܢ ܡܬܐܣܝܢ ܘܠܐ ܒܝܘܡܐ ܕܫܒܬܐ ܀
13.14 Maar het hoofd van de synagoge antwoordde, boos zijnde omdat Jeshu had hersteld op de shabath, en zei tot de vergadering, er zijn zes dagen waarop het wettelijk is om te werken: kom op deze (dagen) en wees hersteld, maar niet op de dag van shabath.
13:15 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܥܢܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܢܣܒ ܒܐܦܐ ܚܕ ܚܕ ܡܢܟܘܢ ܒܫܒܬܐ ܠܐ ܫܪܐ ܬܘܪܗ ܐܘ ܚܡܪܗ ܡܢ ܐܘܪܝܐ ܘܐܙܠ ܡܫܩܐ ܀
13.15 Maar Jeshu antwoordde en zei tot hem, toneelspeler, maakt niet om het even wie van u op de shabath zijn os of zijn ezel los van de kribbe om die te drinken te geven?
13:16 – ܗܕܐ ܕܝܢ ܕܒܪܬܗ ܗܝ ܕܐܒܪܗܡ ܘܐܣܪܗ ܐܟܠ ܩܪܨܐ ܗܐ ܬܡܢܥܣܪܐ ܫܢܝܢ ܠܐ ܘܠܐ ܗܘܐ ܕܬܫܬܪܐ ܡܢ ܗܢܐ ܐܣܘܪܝܐ ܒܝܘܡܐ ܕܫܒܬܐ ܀
13.16 Maar , zie! deze dochter van Abraham, welke, de aanklager achttien jaren heeft gebonden, is het niet geoorloofd om haar los te maken van deze binding op de dag van shabath?
13:17 – ܘܟܕ ܗܠܝܢ ܐܡܪ ܗܘܐ ܒܗܬܝܢ ܗܘܘ ܟܠܗܘܢ ܐܝܠܝܢ ܕܩܝܡܝܢ ܗܘܘ ܠܩܘܒܠܗ ܘܟܠܗ ܥܡܐ ܚܕܐ ܗܘܐ ܒܟܠܗܝܢ ܬܡܝܗܬܐ ܕܗܘܝܢ ܗܘܝ ܒܐܝܕܗ ܀
13.17 En terwijl hij deze dingen zei, waren zij allen beschaamd die tegen hem waren opgestaan: en alle mensen verheugden zich in al deze wonderen die door zijn hand werden gedaan.
13:18 – ܐܡܪ ܗܘܐ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܠܡܢܐ ܕܡܝܐ ܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܘܠܡܢܐ ܐܕܡܝܗ ܀
13.18 Jeshu zei, wat lijkt er op het koninkrijk van Aloha, en met wat zal ik het vergelijken?
13:19 – ܕܡܝܐ ܠܦܪܕܬܐ ܕܚܪܕܠܐ ܗܝ ܕܢܣܒ ܓܒܪܐ ܐܪܡܝܗ ܒܓܢܬܗ ܘܪܒܬ ܘܗܘܬ ܐܝܠܢܐ ܪܒܐ ܘܦܪܚܬܐ ܕܫܡܝܐ ܐܩܢܬ ܒܣܘܟܝܗ ܀
13.19 Het lijkt op een zaadje van de chardala (Sinapis- orientalis of de veld-mosterd), die een mens had genomen en in zijn tuin wierp: en het groeide, en werd een grote boom; en de pāraḥtā der hemelen nestelden zich in zijn takken (Aramees spiegel-woord-rijm van vogels en bloesems).
13:20 – ܬܘܒ ܐܡܪ ܝܫܘܥ ܠܡܢܐ ܐܕܡܝܗ ܠܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܀
13.20 Jeshu zei opnieuw, met wat zal ik het koninkrijk van Aloha vergelijken?
13:21 – ܕܡܝܐ ܠܚܡܝܪܐ ܗܘ ܕܢܣܒܬ ܐܢܬܬܐ ܛܡܪܬ ܒܩܡܚܐ ܕܬܠܬ ܣܐܝܢ ܥܕܡܐ ܕܟܠܗ ܚܡܥ ܀
13.21 Het gelijkt op zuurdesem, die door een vrouw was genomen; en het verborg in drie satas (graanmaten) van meel, totdat alles door-gezuurd was.
13:22 – ܘܪܕܐ ܗܘܐ ܒܩܘܪܝܐ ܘܒܡܕܝܢܬܐ ܟܕ ܡܠܦ ܘܐܙܠ ܠܐܘܪܫܠܡ ܀
13.22 En hij reisde, terwijl onderwijzende in de dorpen en in de steden, en hij ging voorwaarts naar Urishlem.
13:23-35
13:23 – ܫܐܠܗ ܕܝܢ ܐܢܫ ܕܐܢ ܙܥܘܪܝܢ ܐܢܘܢ ܐܝܠܝܢ ܕܚܐܝܢ ܀
13.23 EEN vroeg aan hem of zij met weinigen zouden zijn die gered worden. Maar Jeshu zei tot hen:
13:24 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܬܟܬܫܘ ܠܡܥܠ ܒܬܪܥܐ ܐܠܝܨܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܓܝܪ ܕܣܓܝܐܐ ܢܒܥܘܢ ܠܡܥܠ ܘܠܐ ܢܫܟܚܘܢ ܀
13.24 streef ernaar om in te gaan bij de nauwe poort: want ik zeg tot u dat velen zullen proberen in te gaan, maar niet zullen kunnen.
13:25 – ܡܢ ܫܥܬܐ ܕܢܩܘܡ ܡܪܐ ܒܝܬܐ ܘܢܐܚܘܕ ܬܪܥܐ ܘܬܗܘܘܢ ܩܝܡܝܢ ܠܒܪ ܘܢܩܫܝܢ ܒܬܪܥܐ ܘܬܫܪܘܢ ܠܡܐܡܪ ܡܪܢ ܡܪܢ ܦܬܚ ܠܢ ܘܢܥܢܐ ܗܘ ܘܢܐܡܪ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܠܐ ܝܕܥ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܐܝܡܟܐ ܐܢܬܘܢ ܀
13.25 Vanaf het uur dat de heer van het huis opgestaan zal zijn en de poort zal hebben afgesloten, zullen zij buiten staan, kloppend op de poort, en ze zullen beginnen te zeggen, onze heer, onze heer, doe voor ons open! Maar hij zal beantwoordden en zeggen, ik zeg u dat ik u niet ken, vanwaar zijt gij.
13:26 – ܘܬܫܪܘܢ ܠܡܐܡܪ ܩܕܡܝܟ ܐܟܠܢ ܘܐܫܬܝܢ ܘܒܫܘܩܝܢ ܐܠܦܬ ܀
13.26 En ge zult beginnen te zeggen, voor uw aangezicht hebben we gegeten en gedronken, en in onze straten hebt gij geleerd.
13:27 – ܘܢܐܡܪ ܠܟܘܢ ܕܠܐ ܝܕܥ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܐܝܡܟܐ ܐܢܬܘܢ ܦܪܘܩܘ ܠܟܘܢ ܡܢܝ ܦܠܚܝ ܫܘܩܪܐ ܀
13.27 En hij zal tot u zeggen, ik ken u niet vanwaar zijt gij: ga van mij weg, werkers van onwaarheden.
13:28 – ܬܡܢ ܢܗܘܐ ܒܟܝܐ ܘܚܘܪܩ ܫܢܐ ܟܕ ܬܚܙܘܢ ܠܐܒܪܗܡ ܘܠܐܝܣܚܩ ܘܠܝܥܩܘܒ ܘܠܟܠܗܘܢ ܢܒܝܐ ܒܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܐܢܬܘܢ ܕܝܢ ܬܗܘܘܢ ܡܦܩܝܢ ܠܒܪ ܀
13.28 Er zal geween en geknars van tanden zijn, wanneer ge Abraham en Ishok en Jacub en al de profeten in het koninkrijk van Aloha zult aanschouwen, maar gij zult naar buiten worden uitgeworpen.
13:29 – ܘܢܐܬܘܢ ܡܢ ܡܕܢܚܐ ܘܡܢ ܡܥܪܒܐ ܘܡܢ ܬܝܡܢܐ ܘܡܢ ܓܪܒܝܐ ܘܢܣܬܡܟܘܢ ܒܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܀
13.29 En ze zullen uit het oosten, het westen, het zuiden, en het noorden komen, en aanliggen in het koninkrijk van Aloha.
13:30 – ܘܗܐ ܐܝܬ ܐܚܪܝܐ ܕܢܗܘܘܢ ܩܕܡܝܐ ܘܐܝܬ ܩܕܡܝܐ ܕܢܗܘܘܢ ܐܚܪܝܐ ܀
13.30 En, zie! er zijn laatsten die het eerst zullen zijn, en er zijn eersten die het laatst zullen zijn.
13:31 – ܒܗ ܒܗܘ ܝܘܡܐ ܩܪܒܘ ܐܢܫܐ ܡܢ ܦܪܝܫܐ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܦܘܩ ܙܠ ܠܟ ܡܟܐ ܡܛܠ ܕܗܪܘܕܣ ܨܒܐ ܠܡܩܛܠܟ ܀
13.31 Op die dag kwamen mannen van de Pharishee, zeggend tot hem, verwijder u, ga hier vandaan, omdat Herodes u wenst te doden.
13:32 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܙܠܘ ܐܡܪܘ ܠܬܥܠܐ ܗܢܐ ܕܗܐ ܡܦܩ ܐܢܐ ܫܐܕܐ ܘܐܣܘܬܐ ܥܒܕ ܐܢܐ ܝܘܡܢܐ ܘܡܚܪ ܘܠܝܘܡܐ ܕܬܠܬܐ ܡܫܬܡܠܐ ܐܢܐ ܀
13.32 Jeshu zei tot hen, Ga, en vertel die vos, zie! ik drijf demonen uit en verricht herstel vandaag en morgen, en de derde dag zal ik voltooid hebben.
13:33 – ܒܪܡ ܘܠܐ ܠܝ ܕܝܘܡܢܐ ܘܡܚܪ ܐܣܥܘܪ ܘܠܝܘܡܐ ܐܚܪܢܐ ܐܙܠ ܡܛܠ ܕܠܐ ܡܫܟܚܐ ܕܢܒܝܐ ܢܐܒܕ ܠܒܪ ܡܢ ܐܘܪܫܠܡ ܀
13.33 Niettemin betaamd het mij om vandaag en morgen te werken en de dag erna zal ik gaan; omdat het niet kan zijn dat een profeet buiten Urishlem omkomt.
13:34 – ܐܘܪܫܠܡ ܐܘܪܫܠܡ ܩܛܠܬ ܢܒܝܐ ܘܪܓܡܬ ܠܐܝܠܝܢ ܕܫܠܝܚܝܢ ܠܘܬܗ ܟܡܐ ܙܒܢܝܢ ܨܒܝܬ ܠܡܟܢܫܘ ܒܢܝܟܝ ܐܝܟ ܬܪܢܓܘܠܬܐ ܕܟܢܫܐ ܦܪܘܓܝܗ ܬܚܝܬ ܓܦܝܗ ܘܠܐ ܨܒܝܬܘܢ ܀
13.34 Urishlem, Urishlem, dodende de profeten, en hen stenigende die tot haar gezonden zijn, hoeveel tijden heb ik uw zonen willen verzamelen zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzameld, maar gij wilde niet!
13:35 – ܗܐ ܡܫܬܒܩ ܠܟܘܢ ܒܝܬܟܘܢ ܚܪܒܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܓܝܪ ܕܠܐ ܬܚܙܘܢܢܝ ܥܕܡܐ ܕܬܐܡܪܘܢ ܒܪܝܟ ܗܘ ܕܐܬܐ ܒܫܡܗ ܕܡܪܝܐ ܀
13.35 Zie! uw huis is u tot een verlaten woestijn; want ik zeg tot u, dat gij mij niet meer zult zien totdat ge zult zeggen, gezegend is hij die komt in de naam van de heer.
14:1-24
14:1 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܥܠ ܠܒܝܬܐ ܕܚܕ ܡܢ ܪܫܐ ܕܦܪܝܫܐ ܕܢܐܟܘܠ ܠܚܡܐ ܒܝܘܡܐ ܕܫܒܬܐ ܘܗܢܘܢ ܢܛܪܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܀
14.1 EN het was terwijl dat hij binnenging tot in het huis van een van de hoofd Pharishee om brood te eten, op de dag van de shabath, dat ze hem gadesloegen.
14:2 – ܘܗܐ ܓܒܪܐ ܚܕ ܕܟܢܝܫ ܗܘܐ ܡܝܐ ܐܝܬ ܗܘܐ ܩܕܡܘܗܝ ܀
14.2 En, zie! een zeker man die wateren had verzameld ( Daknish vo mayyā / expressie voor waterzucht ) stond voor hem.
14:3 – ܘܥܢܐ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܣܦܪܐ ܘܠܦܪܝܫܐ ܕܐܢ ܫܠܝܛ ܒܫܒܬܐ ܠܡܐܣܝܘ ܀
14.3 En Jeshu begon te spreken en zei tot de Sophree en de Pharishee, is het wettelijk om op de shabath te genezen?
14:4 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܫܬܩܘ ܘܐܚܕܗ ܗܘ ܘܐܣܝܗ ܘܫܪܝܗܝ ܀
14.4 Maar ze waren stil. En hij nam hem, en genas hem, en zond hem weg.
14:5 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢܘ ܡܢܟܘܢ ܕܢܦܠ ܒܪܗ ܐܘ ܬܘܪܗ ܒܒܪܐ ܒܝܘܡܐ ܕܫܒܬܐ ܘܠܐ ܡܚܕܐ ܕܠܐ ܡܣܩ ܠܗ ܀
14.5 En hij zei tot hen, wie onder u, wiens zoon of os in een put is gevallen op de dag van shabath, haalt hem er niet onmiddellijk uit?
14:6 – ܘܠܐ ܐܫܟܚܘ ܠܡܬܠ ܠܗ ܦܬܓܡܐ ܥܠ ܗܕܐ ܀
14.6 En ze konden hem het antwoord niet geven betreffende dit.
14:7 – ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܡܬܠܐ ܠܘܬ ܗܢܘܢ ܕܡܙܡܢܝܢ ܬܡܢ ܥܠ ܕܚܙܐ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܕܡܓܒܝܢ ܕܘܟܝܬܐ ܕܪܝܫ ܣܡܟܐ ܀
14.7 En hij sprak een gelijkenis tot hen die daar waren uitgenodigd, omdat hij hen had geobserveerd, hoe zij de belangrijkste plaatsen kozen om aan te liggen:
14:8 – ܐܡܬܝ ܕܡܙܕܡܢ ܐܢܬ ܡܢ ܐܢܫ ܠܒܝܬ ܡܫܬܘܬܐ ܠܐ ܬܐܙܠ ܬܣܬܡܟ ܠܟ ܒܪܝܫ ܣܡܟܐ ܕܠܡܐ ܢܗܘܐ ܡܙܡܢ ܬܡܢ ܐܢܫ ܕܡܝܩܪ ܡܢܟ ܀
14.8 Wanneer gij wordt uitgenodigd bij iemand in het huis van festiviteiten, ga dan niet aanliggen op de voornaamste zetel, opdat er daarheen een meer voornamer mens dan gij zou kunnen uitgenodigd worden,
14:9 – ܘܢܐܬܐ ܗܘ ܡܢ ܕܠܟ ܘܠܗ ܩܪܐ ܘܢܐܡܪ ܠܟ ܕܗܒ ܕܘܟܬܐ ܠܗܢܐ ܘܬܒܗܬ ܟܕ ܩܐܡ ܐܢܬ ܘܐܚܕ ܐܢܬ ܕܘܟܬܐ ܐܚܪܝܬܐ ܀
14.9 en degene komt die uzelf en hem heeft geroepen, en zegt tot u; geef deze plaats aan deze; en gij u zult schamen als gij opstaat om de laagste plaats te nemen.
14:10 – ܐܠܐ ܡܐ ܕܐܙܕܡܢܬ ܙܠ ܐܣܬܡܟ ܠܟ ܒܚܪܬܐ ܕܡܐ ܕܐܬܐ ܗܘ ܕܩܪܟ ܢܐܡܪ ܠܟ ܪܚܡܝ ܐܬܥܠܐ ܠܥܠ ܘܐܣܬܡܟ ܘܬܗܘܐ ܠܟ ܬܫܒܘܚܬܐ ܩܕܡ ܟܠܗܘܢ ܕܣܡܝܟܝܢ ܥܡܟ ܀
14.10 Maar wanneer gij zijt uitgenodigd, ga, en lig aan in de laagste zetel, opdat wanneer hij die u heeft geroepen komt, zal zeggen tot u, mijn vriend, sta op en ga hogerop aanliggen, en gij zult eer hebben tegenover allen van hen die met u aanliggen.
14:11 – ܡܛܠ ܕܟܠ ܕܢܪܝܡ ܢܦܫܗ ܢܬܡܟܟ ܘܟܠ ܕܢܡܟ ܢܦܫܗ ܢܬܬܪܝܡ ܀
14.11 Want eenieder die zichzelf verheft zal worden vernederd; en eenieder die zichzelf vernedert zal worden verheven.
14:12 – ܐܡܪ ܕܝܢ ܐܦ ܠܗܘ ܕܩܪܝܗܝ ܡܐ ܕܥܒܕ ܐܢܬ ܫܪܘܬܐ ܐܘ ܚܫܡܝܬܐ ܠܐ ܬܗܘܐ ܩܪܐ ܪܚܡܝܟ ܐܦ ܠܐ ܐܚܝܟ ܐܘ ܐܚܝܢܝܟ ܘܠܐ ܫܒܒܝܟ ܥܬܝܪܐ ܕܠܡܐ ܐܦ ܗܢܘܢ ܢܩܪܘܢܟ ܘܢܗܘܐ ܠܟ ܦܘܪܥܢܐ ܗܢܐ ܀
14.12 En hij zei tot hem die hem had geroepen, wanneer gij een maaltijd of een avondmaal voorbereid, moet gij niet uw vrienden roepen, noch uw broeders, noch uw verwanten, noch uw rijke buren, opdat zij u ook zullen roepen, en gij deze vergoeding hebt.
14:13 – ܐܠܐ ܡܐ ܕܥܒܕ ܐܢܬ ܩܘܒܠܐ ܩܪܝ ܠܡܣܟܢܐ ܣܓܝܦܐ ܚܓܝܣܐ ܣܡܝܐ ܀
14.13 Maar wanneer gij een feest voorbereid, roep dan de armen, de kreupelen, de lammen, de blinden,
14:14 – ܘܛܘܒܝܟ ܕܠܝܬ ܠܗܘܢ ܕܢܦܪܥܘܢܟ ܢܗܘܐ ܓܝܪ ܦܘܪܥܢܟ ܒܩܝܡܐ ܕܙܕܝܩܐ ܀
14.14 en gij zult gezegend zijn, opdat zij u niet kunnen vergoeden; want uw vergoeding zal bij de opstanding der rechtvaardigen zijn.
14:15 – ܟܕ ܫܡܥ ܕܝܢ ܚܕ ܡܢ ܗܢܘܢ ܕܣܡܝܟܝܢ ܗܠܝܢ ܐܡܪ ܠܗ ܛܘܒܘܗܝ ܠܡܢ ܕܢܐܟܘܠ ܠܚܡܐ ܒܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
14.15 Maar toen één van degenen die aanlagen deze woorden hoorde, zei hij tot hem, gezegend is hij die brood zal eten in het koninkrijk van Aloha!
14:16 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܓܒܪܐ ܚܕ ܥܒܕ ܚܫܡܝܬܐ ܪܒܬܐ ܘܩܪܐ ܠܣܓܝܐܐ ܀
14.16 Jeshu zei tot hem, een zeker mens bereide een groot avondmaal, en riep velen. En hij zond zijn dienaar,
14:17 – ܘܫܕܪ ܥܒܕܗ ܒܥܕܢܐ ܕܚܫܡܝܬܐ ܕܢܐܡܪ ܠܐܝܠܝܢ ܕܩܪܝܢ ܗܐ ܟܠ ܡܕܡ ܡܛܝܒ ܠܟܘܢ ܬܘ ܀
14.17 op het moment dat het avondmaal was gekomen, om te zeggen tot hen die geroepen waren, zie! alles is bereid voor u, kom.
14:18 – ܘܫܪܝܘ ܡܢ ܚܕ ܟܠܗܘܢ ܠܡܫܬܐܠܘ ܐܡܪ ܠܗ ܩܕܡܝܐ ܩܪܝܬܐ ܙܒܢܬ ܘܐܠܝܨ ܐܢܐ ܕܐܦܘܩ ܐܚܙܝܗ ܒܥܐ ܐܢܐ ܡܢܟ ܫܒܘܩܝܢܝ ܕܡܫܬܐܠ ܐܢܐ ܀
14.18 En eenieder van hen begon zichzelf te verontschuldigen. De eerste zei tot hem, ik heb een landgoed gekocht, en ik moet nodig gaan om het te zien: ik verzoek u, sta mij toe om verontschuldigd te zijn.
14:19 – ܐܚܪܢܐ ܐܡܪ ܚܡܫܐ ܙܘܓܝܢ ܬܘܪܐ ܙܒܢܬ ܘܐܙܠ ܐܢܐ ܕܐܒܩܐ ܐܢܘܢ ܒܥܐ ܐܢܐ ܡܢܟ ܫܒܘܩܝܢܝ ܕܡܫܬܐܠ ܐܢܐ ܀
14.19 Een andere zei, vijf jukken van ossen heb ik gekocht, en ik ga om hen te onderzoeken: ik verzoek u, sta mij toe om verontschuldigd te zijn.
14:20 – ܐܚܪܢܐ ܐܡܪ ܐܢܬܬܐ ܢܣܒܬ ܘܡܛܠ ܗܕܐ ܠܐ ܡܫܟܚ ܐܢܐ ܕܐܬܐ ܀
14.20 Nog een andere zie, ik heb een vrouw genomen, en daarom kan ik niet komen.
14:21 – ܘܐܬܐ ܗܘ ܥܒܕܐ ܘܐܡܪ ܠܡܪܗ ܗܠܝܢ ܗܝܕܝܢ ܪܓܙ ܡܪܐ ܒܝܬܐ ܘܐܡܪ ܠܥܒܕܗ ܦܘܩ ܒܥܓܠ ܠܫܘܩܐ ܘܠܒܪܝܬܐ ܕܡܕܝܢܬܐ ܘܐܥܠ ܠܟܐ ܠܡܣܟܢܐ ܘܠܡܟܐܒܐ ܘܠܡܚܓܪܐ ܘܠܥܘܝܪܐ ܀
14.21 En de dienaar kwam terug en vertelde zijn heer deze dingen. Toen werd de heer van het huis boos, en zei tot zijn dienaar, ga snel tot in de straten en buitenwijken van de stad, en breng de armen, en de zieken, en de kreupelen, en de blinden hierheen.
14:22 – ܘܐܡܪ ܥܒܕܐ ܡܪܝ ܗܘܐ ܐܝܟ ܕܦܩܕܬ ܘܬܘܒ ܐܝܬ ܐܬܪܐ ܀
14.22 En de dienaar zei, mijn heer, het is gedaan gelijk gij hebt geboden, en nog is er plaats.
14:23 – ܘܐܡܪ ܡܪܐ ܠܥܒܕܗ ܦܘܩ ܠܐܘܪܚܬܐ ܘܠܒܝܬ ܣܝܓܐ ܘܐܠܘܨ ܕܢܥܠܘܢ ܕܢܬܡܠܐ ܒܝܬܝ ܀
14.23 En de heer zei tot zijn dienaar, ga uit naar de wegen en tussen de hekken en dwing hen om binnen te komen, opdat mijn huis gevuld zou zijn:
14:24 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܓܝܪ ܕܚܕ ܡܢ ܗܢܘܢ ܐܢܫܐ ܕܩܪܝܢ ܗܘܘ ܠܐ ܢܛܥܡܘܢ ܡܢ ܚܫܡܝܬܝ ܀
14.24 want ik zeg u, dat niet één van de mannen die geroepen waren, van mijn avondmaal zullen proeven.
14:25-35…. 15:1-10
14:25 – ܘܟܕ ܐܙܠܝܢ ܗܘܘ ܥܡܗ ܟܢܫܐ ܣܓܝܐܐ ܐܬܦܢܝ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܀
14.25 EN terwijl grote menigten met hem meeliepen, keerde hij zich om en zei tot hen,
14:26 – ܡܢ ܕܐܬܐ ܠܘܬܝ ܘܠܐ ܣܢܐ ܠܐܒܘܗܝ ܘܠܐܡܗ ܘܠܐܚܘܗܝ ܘܠܐܚܘܬܗ ܘܠܐܢܬܬܗ ܘܠܒܢܘܗܝ ܘܐܦ ܠܢܦܫܗ ܬܠܡܝܕܐ ܠܐ ܡܫܟܚ ܕܢܗܘܐ ܠܝ ܀
14.26 Al wie met mij komt, maar zijn vader en zijn moeder, en zijn broeders en zijn zusters, en zijn vrouw en zijn kinderen, en ook zichzelf niet opzij zet, hij kan geen discipel van mij zijn.
14:27 – ܘܡܢ ܕܠܐ ܫܩܠ ܨܠܝܒܗ ܘܐܬܐ ܒܬܪܝ ܬܠܡܝܕܐ ܠܐ ܡܫܟܚ ܕܢܗܘܐ ܠܝ ܀
14.27 En wie zijn kruishout niet draagt en mij achterna komt, hij kan geen discipel van mij zijn.
14:28 – ܡܢܘ ܓܝܪ ܡܢܟܘܢ ܕܨܒܐ ܕܢܒܢܐ ܡܓܕܠܐ ܘܠܐ ܠܘܩܕܡ ܝܬܒ ܚܫܒ ܢܦܩܬܗ ܐܢ ܐܝܬ ܠܗ ܠܡܫܠܡܘܬܗ ܀
14.28 Want wie van u die een toren wil bouwen, gaat niet eerst neerzitten om de kosten te berekenen, of er voldoende is waarmee hij het kan voltooien?
14:29 – ܕܠܐ ܟܕ ܢܣܝܡ ܫܬܐܣܬܐ ܘܠܐ ܢܫܟܚ ܠܡܫܠܡܘ ܟܠ ܕܚܙܝܢ ܢܗܘܘܢ ܡܒܙܚܝܢ ܒܗ ܀
14.29 Opdat misschien, wanneer hij het fundament zal leggen, maar niet in staat zou zijn om het te voltooien, allen die het zien hem zullen uitlachen,
14:30 – ܘܐܡܪܝܢ ܕܗܢܐ ܓܒܪܐ ܫܪܝ ܠܡܒܢܐ ܘܠܐ ܐܫܟܚ ܠܡܫܠܡܘ ܀
14.30 zeggende, deze man begon te bouwen, maar was niet in staat om het te voltooien.
14:31 – ܐܘ ܡܢܘ ܡܠܟܐ ܕܐܙܠ ܠܩܪܒܐ ܠܡܬܟܬܫܘ ܥܡ ܡܠܟܐ ܚܒܪܗ ܘܠܐ ܠܘܩܕܡ ܡܬܪܥܐ ܕܐܢ ܡܫܟܚ ܒܥܣܪܐ ܐܠܦܝܢ ܠܡܐܪܥ ܠܗܘ ܕܐܬܐ ܥܠܘܗܝ ܒܥܣܪܝܢ ܐܠܦܝܢ ܀
14.31 Of, welke koning, die tot de strijd gaat tegen zijn naaste, een andere koning, overweegt niet eerst, of hij in staat is om met tienduizend man degene te ontmoeten die hem tegemoet komt met twintigduizend man?
14:32 – ܘܐܢ ܕܝܢ ܠܐ ܥܕ ܗܘ ܪܚܝܩ ܡܢܗ ܡܫܕܪ ܐܝܙܓܕܐ ܘܒܥܐ ܥܠ ܫܠܡܐ ܀
14.32 en indien niet, terwijl hij verre van hem is, zal hij gezanten sturen, en om vrede verzoeken.
14:33 – ܗܟܢܐ ܟܠ ܐܢܫ ܡܢܟܘܢ ܕܠܐ ܫܒܩ ܟܠܗ ܩܢܝܢܗ ܠܐ ܡܫܟܚ ܕܢܗܘܐ ܠܝ ܬܠܡܝܕܐ ܀
14.33 Dus, elkeen van u die niet al zijn bezit verlaat, kan tot mij geen discipel zijn.
14:34 – ܫܦܝܪ ܗܝ ܡܠܚܐ ܐܢ ܕܝܢ ܐܦ ܡܠܚܐ ܬܦܟܗ ܒܡܢܐ ܬܬܡܠܚ ܀
14.34 Zout is goed; maar indien het zout zelf smakeloos wordt, met wat zal het worden gekruid?
14:35 – ܠܐ ܠܐܪܥܐ ܘܠܐ ܠܙܒܠܐ ܐܙܠܐ ܠܒܪ ܫܕܝܢ ܠܗ ܡܢ ܕܐܝܬ ܠܗ ܐܕܢܐ ܕܢܫܡܥ ܢܫܡܥ ܀
14.35 Niet voor de aarde, noch voor de mesthoop, is het geschikt. Ze werpen het weg. Wie oren heeft om te horen, laat hem horen.
15:1 – ܡܬܩܪܒܝܢ ܗܘܘ ܕܝܢ ܠܘܬܗ ܡܟܣܐ ܘܚܛܝܐ ܕܢܫܡܥܘܢܝܗܝ ܀
15.1 Vervolgens, naderden de tollenaars en zondaars tot hem om hem te aanhoren.
15:2 – ܘܣܦܪܐ ܘܦܪܝܫܐ ܪܛܢܝܢ ܗܘܘ ܘܐܡܪܝܢ ܗܢܐ ܠܚܛܝܐ ܡܩܒܠ ܘܐܟܠ ܥܡܗܘܢ ܀
15.2 En de Sophree en Pharishee mopperden, en zeiden, deze man ontvangt zondaars, en eet met hen
15:3 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܡܬܠܐ ܗܢܐ ܀
15.3 En dus sprak Jeshu deze gelijkenis tot hen:
15:4 – ܡܢܘ ܡܢܟܘܢ ܓܒܪܐ ܕܐܝܬ ܠܗ ܡܐܐ ܥܪܒܝܢ ܘܐܢ ܢܐܒܕ ܚܕ ܡܢܗܘܢ ܠܐ ܫܒܩ ܬܫܥܝܢ ܘܬܫܥܐ ܒܕܒܪܐ ܘܐܙܠ ܒܥܐ ܠܗܘ ܕܐܒܕ ܥܕܡܐ ܕܢܫܟܚܝܘܗܝ ܀
15.4 Welke mens onder u, die één honderdtal schapen heeft, indien hij één van hen zou verliezen, verlaat niet de negen en negentig in de wildernis, en gaat, en zoekt dat ene die verloren is totdat hij het zal gevonden hebben?
15:5 – ܘܡܐ ܕܐܫܟܚܗ ܚܕܐ ܘܫܩܠ ܠܗ ܥܠ ܟܬܦܬܗ ܀
15.5 En wanneer hij het heeft gevonden, verheugt hij zich, en draagt het op zijn schouders.
15:6 – ܘܐܬܐ ܠܒܝܬܗ ܘܩܪܐ ܠܪܚܡܘܗܝ ܘܠܫܒܒܘܗܝ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܚܕܘ ܥܡܝ ܕܐܫܟܚܬ ܥܪܒܝ ܕܐܒܝܕ ܗܘܐ ܀
15.6 En komende tot zijn huis, roept hij zijn vrienden en zijn buren, en zegt tot hen, verheugt u met mij; want ik heb het schaap gevonden die verloren was.
15:7 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܗܟܢܐ ܬܗܘܐ ܚܕܘܬܐ ܒܫܡܝܐ ܥܠ ܚܕ ܚܛܝܐ ܕܬܐܒ ܐܘ ܥܠ ܬܫܥܝܢ ܘܬܫܥܐ ܙܕܝܩܝܢ ܕܠܐ ܡܬܒܥܝܐ ܠܗܘܢ ܬܝܒܘܬܐ ܀
15.7 Ik zeg tot u, dat er vreugde zoals deze zal zijn in de hemel over één zondaar die terugkeert, meer dan over de negen en negentig rechtvaardigen die geen behoefte hebben aan terugkeer.
15:8 – ܐܘ ܐܝܕܐ ܗܝ ܐܢܬܬܐ ܕܐܝܬ ܠܗ ܥܣܪܐ ܙܘܙܝܢ ܘܬܘܒܕ ܚܕ ܡܢܗܘܢ ܘܠܐ ܡܢܗܪܐ ܫܪܓܐ ܘܚܡܐ ܒܝܬܐ ܘܒܥܝܐ ܠܗ ܒܛܝܠܐܝܬ ܥܕܡܐ ܕܬܫܟܚܝܘܗܝ ܀
15.8 Of, wie is de vrouw die tien zusis (muntstukken) heeft, en één van hen verliezen zal, en niet een lamp doet oplichten, het huis aanveegt, en het naarstig zoekt, totdat zij het gevonden zal hebben?
15:9 – ܘܡܐ ܕܐܫܟܚܬܗ ܩܪܝܐ ܠܪܚܡܬܗ ܘܠܫܒܒܬܗ ܘܐܡܪܐ ܠܗܝܢ ܚܕܝܝܢ ܥܡܝ ܕܐܫܟܚܬ ܙܘܙܝ ܕܐܒܝܕ ܗܘܐ ܀
15.9 En wanneer ze het gevonden heeft, roept ze haar vrienden en haar buren, en zegt tot hen, verheug u met mij; want ik heb mijn zuzi gevonden die ik had verloren.
15:10 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܗܟܢܐ ܬܗܘܐ ܚܕܘܬܐ ܩܕܡ ܡܠܐܟܘܗܝ ܕܐܠܗܐ ܥܠ ܚܕ ܚܛܝܐ ܕܬܐܒ ܀
15.10 IK zeg tot u, dat er zo vreugde zal zijn voor de engelen van Aloha over één zondaar die terugkeert.
15:11-32
15:11 – ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܬܘܒ ܝܫܘܥ ܠܓܒܪܐ ܚܕ ܐܝܬ ܗܘܐ ܠܗ ܒܢܝܐ ܬܪܝܢ ܀
15.11 EN verder zei Jeshu tot hen, een zeker man had twee zonen;
15:12 – ܘܐܡܪ ܠܗ ܒܪܗ ܙܥܘܪܐ ܐܒܝ ܗܒ ܠܝ ܦܠܓܘܬܐ ܕܡܛܝܐ ܠܝ ܡܢ ܒܝܬܟ ܘܦܠܓ ܠܗܘܢ ܩܢܝܢܗ ܀
15.12 en zijn jongste zoon zei tot hem: mijn vader, geef mij mijn erfdeel van de goederen van uw huis. En hij verdeelde zijn goed tot hen.
15:13 – ܘܡܢ ܒܬܪ ܝܘܡܬܐ ܩܠܝܠ ܟܢܫ ܗܘ ܒܪܗ ܙܥܘܪܐ ܟܠ ܡܕܡ ܕܡܛܝܗܝ ܘܐܙܠ ܠܐܬܪܐ ܪܚܝܩܐ ܘܬܡܢ ܒܕܪ ܩܢܝܢܗ ܟܕ ܚܝܐ ܦܪܚܐܝܬ ܀
15.13 En na een paar dagen verzamelde de jongste zoon al het zijne helemaal bijeen, en ging naar een ver land, en verspilde daar zijn goed door er te leven in verkwisting (parrāḥāˀīṯ -losbandig leven met prostituees).
15:14 – ܘܟܕ ܓܡܪ ܟܠ ܡܕܡ ܕܐܝܬ ܗܘܐ ܠܗ ܗܘܐ ܟܦܢܐ ܪܒܐ ܒܐܬܪܐ ܗܘ ܘܫܪܝ ܚܣܪ ܠܗ ܀
15.14 En toen hij elk ding die hij bezat had opgemaakt, kwam er een grote hongersnood in dat land; en hij begon gebrek te hebben.
15:15 – ܘܐܙܠ ܢܩܦ ܠܗ ܠܚܕ ܡܢ ܒܢܝ ܡܕܝܢܬܐ ܕܐܬܪܐ ܗܘ ܘܗܘ ܫܕܪܗ ܠܩܪܝܬܐ ܠܡܪܥܐ ܚܙܝܪܐ ܀
15.15 En hij ging en sloot zich aan bij een van de zonen van de stad van die plaats; en die zond hem op zijn velden om de varkens te hoeden.
15:16 – ܘܡܬܪܓܪܓ ܗܘܐ ܠܡܡܠܐ ܟܪܣܗ ܡܢ ܚܪܘܒܐ ܗܢܘܢ ܕܐܟܠܝܢ ܗܘܘ ܚܙܝܪܐ ܘܠܐ ܐܢܫ ܝܗܒ ܗܘܐ ܠܗ ܀
15.16 En hij verlangde zijn buik te vullen met de karubs (de peulen van de carobbe-boom of Ceratonia siliqua)) die de varkens aten; maar geen mens gaf hem iets.
15:17 – ܘܟܕ ܐܬܐ ܠܘܬ ܢܦܫܗ ܐܡܪ ܟܡܐ ܗܫܐ ܐܓܝܪܐ ܐܝܬ ܒܝܬ ܐܒܝ ܕܝܬܝܪ ܠܗܘܢ ܠܚܡܐ ܘܐܢܐ ܗܪܟܐ ܠܟܦܢܝ ܐܒܕ ܐܢܐ ܀
15.17 En toen hij tot zichzelf kwam, zei hij, hoeveel (ăḡīr) dagloners zijn er nu in mijn vaders huis, die overvloed van brood hebben, en ik verga hier van de honger!
15:18 – ܐܩܘܡ ܐܙܠ ܠܘܬ ܐܒܝ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܒܝ ܚܛܝܬ ܒܫܡܝܐ ܘܩܕܡܝܟ ܀
15.18 Ik zal opstaan, naar mijn vader gaan, en tot hem zeggen, mijn vader, ik heb gezondigd tegen de hemel, en voor uw aangezicht,
15:19 – ܘܠܐ ܡܟܝܠ ܫܘܐ ܐܢܐ ܕܒܪܟ ܐܬܩܪܐ ܥܒܕܝܢܝ ܐܝܟ ܚܕ ܡܢ ܐܓܝܪܝܟ ܀
15.19 en ben niet meer waardig uw zoon genoemd te worden, maak mij zoals een van uw dagloners.
15:20 – ܘܩܡ ܐܬܐ ܠܘܬ ܐܒܘܗܝ ܘܥܕ ܗܘ ܪܚܝܩ ܚܙܝܗܝ ܐܒܘܗܝ ܘܐܬܪܚܡ ܥܠܘܗܝ ܘܪܗܛ ܢܦܠ ܥܠ ܨܘܪܗ ܘܢܫܩܗ ܀
15.20 En hij stond op, en ging tot zijn vader. En terwijl hij nog in de verte was, zag zijn vader hem, en had medelijden met hem, en rende, viel om zijn nek, en kuste hem.
15:21 – ܘܐܡܪ ܠܗ ܒܪܗ ܐܒܝ ܚܛܝܬ ܒܫܡܝܐ ܘܩܕܡܝܟ ܘܠܐ ܫܘܐ ܐܢܐ ܕܒܪܟ ܐܬܩܪܐ ܀
15.21 En zijn zoon zei tot hem, mijn vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor uw aangezicht, en ben niet waardig uw zoon genoemd te worden.
15:22 – ܐܡܪ ܕܝܢ ܐܒܘܗܝ ܠܥܒܕܘܗܝ ܐܦ ܩܘ ܐܣܛܠܐ ܪܫܝܬܐ ܐܠܒܫܘܗܝ ܘܣܝܡܘ ܥܙܩܬܐ ܒܐܝܕܗ ܘܐܣܐܢܘܗܝ ܡܣܢܐ ܀
15.22 Maar zijn vader zei tot zijn dienaren, breng de beste mantel hier om hem te kleden, en doe een ring aan zijn hand, en laat hem geschoeid worden met sandalen,
15:23 – ܘܐܝܬܘ ܩܛܘܠܘ ܬܘܪܐ ܕܦܛܡܐ ܘܢܐܟܘܠ ܘܢܬܒܣܡ ܀
15.23 en breng, en dood de os die vetgemest is, en laten we eten en verheugd zijn;
15:24 – ܕܗܢܐ ܒܪܝ ܡܝܬܐ ܗܘܐ ܘܚܝܐ ܘܐܒܝܕܐ ܗܘܐ ܘܐܫܬܟܚ ܘܫܪܝܘ ܠܡܬܒܣܡܘ ܀
15.24 want deze zoon van mij was dood, en hij is levend; hij was verloren, maar is gevonden. En zij begonnen zich te verblijden.
15:25 – ܗܘ ܕܝܢ ܒܪܗ ܩܫܝܫܐ ܒܩܪܝܬܐ ܗܘܐ ܘܟܕ ܐܬܐ ܘܩܪܒ ܠܘܬ ܒܝܬܐ ܫܡܥ ܩܠ ܙܡܪܐ ܕܣܓܝܐܐ ܀
15.25 Maar hij, de oudste zoon, was in het veld; en toen hij kwam en het huis naderde, hoorde hij de stem van vele zangers;
15:26 – ܘܩܪܐ ܠܚܕ ܡܢ ܛܠܝܐ ܘܫܐܠܗ ܕܡܢܘ ܗܢܐ ܀
15.26 en hij riep een van de jongeren, en vroeg hem: wat is dit?
15:27 – ܐܡܪ ܠܗ ܐܚܘܟ ܐܬܐ ܘܩܛܠ ܐܒܘܟ ܬܘܪܐ ܕܦܛܡܐ ܕܟܕ ܚܠܝܡ ܐܩܒܠܗ ܀
15.27 Hij zei tot hem, uw broeder is gekomen, en uw vader heeft de vetgemeste os gedood, want hij heeft hem gezond en wel ontvangen.
15:28 – ܘܪܓܙ ܘܠܐ ܨܒܐ ܗܘܐ ܠܡܥܠ ܘܢܦܩ ܐܒܘܗܝ ܒܥܐ ܡܢܗ ܀
15.28 En hij werd boos, en wilde niet binnengaan. En zijn vader kwam naar buiten en smeekte hem.
15:29 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܐܒܘܗܝ ܗܐ ܟܡܐ ܫܢܝܢ ܦܠܚ ܐܢܐ ܠܟ ܥܒܕܘܬܐ ܘܠܐ ܡܬܘܡ ܥܒܪܬ ܦܘܩܕܢܟ ܘܡܢ ܡܬܘܡ ܓܕܝܐ ܠܐ ܝܗܒܬ ܠܝ ܕܐܬܒܣܡ ܥܡ ܪܚܡܝ ܀
15.29 Maar hij zei tot zijn vader, zie! hoeveel jaren heb ik in uw dienst gewrocht, en nooit heb ik uw geboden overtreden: en toch hebt gij mij nooit één geitje gegeven, zodat ik zou kunnen feesten met mijn vrienden.
15:30 – ܠܗܢܐ ܕܝܢ ܒܪܟ ܟܕ ܦܪܚ ܩܢܝܢܟ ܥܡ ܙܢܝܬܐ ܘܐܬܐ ܢܟܣܬ ܠܗ ܬܘܪܐ ܕܦܛܡܐ ܀
15.30 Maar voor deze zoon van u, terwijl hij uw goederen heeft verkwist met de hoeren, en dan terug is gekomen, hebt gij de vetgemeste os gedood.
15:31 – ܐܡܪ ܠܗ ܐܒܘܗܝ ܒܪܝ ܐܢܬ ܒܟܠܙܒܢ ܥܡܝ ܐܢܬ ܘܟܠ ܡܕܡ ܕܝܠܝ ܕܝܠܟ ܗܘ ܀
15.31 Zijn vader zei tot hem, mijn zoon, gij zijt ten alle tijde met mij, en elk ding dat ik heb is het uwe.
15:32 – ܠܡܒܣܡ ܕܝܢ ܘܠܐ ܗܘܐ ܠܢ ܘܠܡܚܕܐ ܕܗܢܐ ܐܚܘܟ ܡܝܬܐ ܗܘܐ ܘܚܝܐ ܘܐܒܝܕܐ ܗܘܐ ܘܐܫܬܟܚ ܀
15.32 Maar het is gepast voor ons om vreugdevol en blij te zijn, omdat deze broeder van u dood was, maar nu levend is; en verloren was, maar nu is hij gevonden.
16:1-18
16:1 – ܘܐܡܪ ܡܬܠܐ ܠܘܬ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܓܒܪܐ ܚܕ ܐܝܬ ܗܘܐ ܥܬܝܪܐ ܘܐܝܬ ܗܘܐ ܠܗ ܪܒܝܬܐ ܘܐܬܐܟܠܘ ܠܗ ܩܪܨܘܗܝ ܕܩܢܝܢܗ ܡܦܪܚ ܀
16.1 EN hij sprak een gelijkenis tot zijn discipelen: er was een zeker rijk man die een Rab-baitho had (huis beheerder); en deze werd beschuldigd dat hij de goederen van zijn heer had verkwist.
16:2 – ܘܩܪܝܗܝ ܡܪܗ ܘܐܡܪ ܠܗ ܡܢܘ ܗܢܐ ܕܫܡܥ ܐܢܐ ܥܠܝܟ ܗܒ ܠܝ ܚܘܫܒܢܐ ܕܪܒܬ ܒܝܬܘܬܟ ܠܐ ܓܝܪ ܡܫܟܚ ܐܢܬ ܡܟܝܠ ܪܒܝܬܐ ܕܬܗܘܐ ܠܝ ܀
16.2 En zijn heer riep hem, en zei tot hem: wat is dit wat ik van u hoor? geef me de afrekening van uw huis-beheerder-schap; want ge kunt niet langer mijn Rab-baitho (huisbeheerder) zijn.
16:3 – ܐܡܪ ܗܘ ܪܒܝܬܐ ܒܢܦܫܗ ܡܢܐ ܐܥܒܕ ܕܡܪܝ ܫܩܠ ܠܗ ܡܢܝ ܪܒܬ ܒܝܬܘܬܐ ܕܐܚܦܘܪ ܠܐ ܡܫܟܚ ܐܢܐ ܘܠܡܚܕܪ ܒܗܬ ܐܢܐ ܀
16.3 En de huisbeheerder zei in zichzelf, wat moet ik doen? want mijn heer neemt het huis-beheerder-schap van mij weg, graven kan ik niet, en ik schaam me om te bedelen.
16:4 – ܝܕܥܬ ܡܢܐ ܐܥܒܕ ܕܡܐ ܕܢܦܩܬ ܡܢ ܪܒܬ ܒܝܬܘܬܐ ܢܩܒܠܘܢܢܝ ܒܒܬܝܗܘܢ ܀
16.4 Ik weet wat ik zal doen wanneer ik zal ontzet worden van het huis-beheerder-schap, zodat ze mij zullen ontvangen in hun huizen.
16:5 – ܘܩܪܐ ܚܕ ܚܕ ܡܢ ܚܝܒܐ ܕܡܪܗ ܘܐܡܪ ܠܩܕܡܝܐ ܟܡܐ ܚܝܒ ܐܢܬ ܠܡܪܝ ܀
16.5 En hij riep één voor één van de schuldenaars van zijn heer, en zei tot de eerste, hoeveel zijt gij aan mijn heer verschuldigd?
16:6 – ܐܡܪ ܠܗ ܡܐܐ ܡܬܪܝܢ ܡܫܚܐ ܐܡܪ ܠܗ ܣܒ ܟܬܒܟ ܘܬܒ ܒܥܓܠ ܟܬܘܒ ܚܡܫܝܢ ܡܬܪܝܢ ܀
16.6 En hij antwoordde hem, één honderd maṯryāṯā olie (een vloeibare inhoudsmaat). Hij zei tot hem, neem uw overeenkomst, ga vlug neerzitten, en schrijf vijftig maṯryāṯā olie.
16:7 – ܘܐܡܪ ܠܐܚܪܢܐ ܘܐܢܬ ܡܢܐ ܚܝܒ ܐܢܬ ܠܡܪܝ ܐܡܪ ܠܗ ܡܐܐ ܟܘܪܝܢ ܚܛܐ ܐܡܪ ܠܗ ܩܒܠ ܟܬܒܟ ܘܬܒ ܟܬܘܒ ܬܡܢܐܝܢ ܟܘܪܝܢ ܀
16.7 En tot een ander zei hij, en gij, hoeveel zijt gij aan mijn heer verschuldigd? Hij antwoordde hem, één honderd kōrā tarwe (een droge inhoudsmaat) . Hij zei tot hem, neem uw overeenkomst, ga neerzitten, en schrijf tachtig kōrā tarwe.
16:8 – ܘܫܒܚ ܡܪܢ ܠܪܒܝܬܐ ܕܥܘܠܐ ܕܚܟܝܡܐܝܬ ܥܒܕ ܒܢܘܗܝ ܓܝܪ ܕܥܠܡܐ ܗܢܐ ܚܟܝܡܝܢ ܐܢܘܢ ܡܢ ܒܢܘܗܝ ܕܢܘܗܪܐ ܒܫܪܒܬܗܘܢ ܗܕܐ ܀
16.8 En die heer prees de huisbeheerder die onrechtvaardig was, omdat hij sluw gehandeld had; want de zonen van deze wereld zijn in deze generatie sluwer, dan de zonen van het licht.
16:9 – ܘܐܦ ܐܢܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܥܒܕܘ ܠܟܘܢ ܪܚܡܐ ܡܢ ܡܡܘܢܐ ܗܢܐ ܕܥܘܠܐ ܕܡܐ ܕܓܡܪ ܢܩܒܠܘܢܟܘܢ ܒܡܛܠܠܝܗܘܢ ܕܠܥܠܡ ܀
16.9 Ook ik zeg tot u, maak u vrienden uit de mamon ˁawwālā (onrechtvaardige rijkdom), zodat wanneer dit is uitgegeven, zij u zullen ontvangen in hun tabernakels van de eeuwigheid.
16:10 – ܡܢ ܕܒܩܠܝܠ ܡܗܝܡܢ ܐܦ ܒܣܓܝ ܡܗܝܡܢ ܗܘ ܘܡܢ ܕܒܩܠܝܠ ܥܘܠ ܐܦ ܒܣܓܝ ܥܘܠ ܗܘ ܀
16.10 Wie in het kleine getrouw is, is ook in het grote getrouw; en hij wie in het kleine onrechtvaardig is, is ook in het grote onrechtvaardig.
16:11 – ܐܢ ܗܟܝܠ ܒܡܡܘܢܐ ܕܥܘܠܐ ܡܗܝܡܢܐ ܠܐ ܗܘܝܬܘܢ ܫܪܪܐ ܠܟܘܢ ܡܢܘ ܡܗܝܡܢ ܀
16.11 Indien gij daarom met het mamon ˁawwālā niet getrouw zijt geweest, wie zal de waarheid aan u toevertrouwen?
16:12 – ܘܐܢ ܒܕܠܐ ܕܝܠܟܘܢ ܠܐ ܐܫܬܟܚܬܘܢ ܡܗܝܡܢܐ ܕܝܠܟܘܢ ܡܢܘ ܢܬܠ ܠܟܘܢ ܀
16.12 En indien gij niet getrouw bevonden wordt in datgene wat niet het uwe is, wie zal u dan geven wat het uwe is?
16:13 – ܠܝܬ ܥܒܕܐ ܕܡܫܟܚ ܠܬܪܝܢ ܡܪܘܢ ܠܡܦܠܚ ܐܘ ܓܝܪ ܠܚܕ ܢܣܢܐ ܘܠܐܚܪܢܐ ܢܪܚܡ ܐܘ ܠܚܕ ܢܝܩܪ ܘܠܐܚܪܢܐ ܢܫܘܛ ܠܐ ܡܫܟܚܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܡܦܠܚ ܠܐܠܗܐ ܘܠܡܡܘܢܐ ܀
16.13 Geen dienaar kan twee heren dienen; want hij zal of de éne haten, en de andere zal hij liefhebben; of hij zal de éne eren, en de andere verachten. Gij kunt niet zowel Aloha dienen en de mamon (rijkdom).
16:14 – ܦܪܝܫܐ ܕܝܢ ܟܕ ܫܡܥܘ ܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܡܛܠ ܕܪܚܡܝܢ ܗܘܘ ܟܣܦܐ ܡܡܝܩܝܢ ܗܘܘ ܒܗ ܀
16.14 Maar de Pharishee, toen zij al deze dingen hoorden, lachten hem uit, omdat zij het zilver liefhadden.
16:15 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܢܬܘܢ ܐܢܘܢ ܕܡܙܕܩܝܢ ܢܦܫܗܘܢ ܩܕܡ ܒܢܝܢܫܐ ܐܠܗܐ ܕܝܢ ܝܕܥ ܠܒܘܬܟܘܢ ܕܡܕܡ ܕܪܡ ܒܝܬ ܒܢܝܢܫܐ ܩܕܡ ܐܠܗܐ ܢܕܝܕ ܗܘ ܀
16.15 Maar Jeshu zei tot hen, gij zijt het die uzelf rechtvaardigt voor de zonen der mensen; maar Aloha kent uw harten. Want, wat verheven wordt onder mensen, is gruwelijk voor Aloha.
16:16 – ܢܡܘܣܐ ܘܢܒܝܐ ܥܕܡܐ ܠܝܘܚܢܢ ܡܢ ܗܝܕܝܢ ܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܡܣܬܒܪܐ ܘܟܠ ܠܗ ܚܒܨ ܕܢܥܘܠ ܀
16.16 De wet en de profeten waren tot Juchanon; van toen af is het koninkrijk van Aloha gepredikt, en eenieder verdringt zich om binnen te gaan.
16:17 – ܦܫܝܩ ܗܘ ܕܝܢ ܕܫܡܝܐ ܘܐܪܥܐ ܢܥܒܪܘܢ ܐܘ ܐܬܘܬܐ ܚܕܐ ܡܢ ܢܡܘܣܐ ܬܥܒܪ ܀
16.17 Maar voor hemel en aarde is het makkelijker voorbij te gaan, dan dat één ātūṯā (een kleine letter, teken of symbool) van de wet zou voorbijgaan.
16:18 – ܟܠ ܡܢ ܕܫܪܐ ܐܢܬܬܗ ܘܢܣܒ ܐܚܪܬܐ ܓܐܪ ܘܟܠ ܡܢ ܕܢܣܒ ܫܒܝܩܬܐ ܓܐܪ ܀
16.18 Eenieder die zijn vrouw wegzend, en een ander neemt, pleegt overspel; en eenieder die de verworpene neemt, pleegt overspel.
16:19-31
16:19 – ܓܒܪܐ ܕܝܢ ܚܕ ܥܬܝܪܐ ܐܝܬ ܗܘܐ ܘܠܒܫ ܗܘܐ ܒܘܨܐ ܘܐܪܓܘܢܐ ܘܟܠܝܘܡ ܡܬܒܣܡ ܗܘܐ ܓܐܝܐܝܬ ܀
19.19 NU was er een zeker rijke man, en hij was gekleed in byssos ( een Egyptisch linnen, zeer fijn, zacht en wit.) en paars, en feestte elke dag vrolijk.
16:20 – ܘܡܣܟܢܐ ܚܕ ܐܝܬ ܗܘܐ ܕܫܡܗ ܠܥܙܪ ܘܪܡܐ ܗܘܐ ܠܘܬ ܬܪܥܗ ܕܗܘ ܥܬܝܪܐ ܟܕ ܡܡܚܝ ܒܫܘܚܢܐ ܀
16.20 En er was een zekere arme man, wiens naam Lo-ozar was; en hij lag bij het portaal van hem die rijk was, geteisterd met zweren,
16:21 – ܘܡܬܝܐܒ ܗܘܐ ܕܢܡܠܐ ܟܪܣܗ ܡܢ ܦܪܬܘܬܐ ܕܢܦܠܝܢ ܡܢ ܦܬܘܪܗ ܕܗܘ ܥܬܝܪܐ ܐܠܐ ܐܦ ܟܠܒܐ ܐܬܝܢ ܗܘܘ ܡܠܚܟܝܢ ܫܘܚܢܘܗܝ ܀
16.21 en hij begeerde zijn buik te vullen met de kruimels die van de tafel van die rijke vielen. En ook kwamen de honden en ze likten zijn wonden.
16:22 – ܗܘܐ ܕܝܢ ܘܡܝܬ ܗܘ ܡܣܟܢܐ ܘܐܘܒܠܘܗܝ ܡܠܐܟܐ ܠܥܘܒܗ ܕܐܒܪܗܡ ܐܦ ܗܘ ܕܝܢ ܥܬܝܪܐ ܡܝܬ ܘܐܬܩܒܪ ܀
16.22 Nu stierf die arme man, en engelen geleiden hem naar de boezem van Abraham: maar ook die rijke man stierf, en werd begraven.
16:23 – ܘܟܕ ܡܫܬܢܩ ܒܫܝܘܠ ܐܪܝܡ ܥܝܢܘܗܝ ܡܢ ܪܘܚܩܐ ܘܚܙܐ ܠܐܒܪܗܡ ܘܠܠܥܙܪ ܒܥܘܒܗ ܀
16.23 En, gekweld in sheol ( de onderwereld), hief hij zijn ogen op, en zag Abraham in een verre plaats, met Loozar aan zijn boezem.
16:24 – ܘܩܪܐ ܒܩܠܐ ܪܡܐ ܘܐܡܪ ܐܒܝ ܐܒܪܗܡ ܐܬܪܚܡ ܥܠܝ ܘܫܕܪ ܠܠܥܙܪ ܕܢܨܒܘܥ ܪܫ ܨܒܥܗ ܒܡܝܐ ܘܢܪܛܒ ܠܝ ܠܫܢܝ ܕܗܐ ܡܫܬܢܩ ܐܢܐ ܒܫܠܗܒܝܬܐ ܗܕܐ ܀
16.24 En hij riep met een schrille stem, en zei, Abraham mijn vader, heb medelijden met mij, en zend Loozar, dat hij de top van zijn vinger in de wateren doopt, en mijn tong komt bevochtigen, want, zie! ik wordt geteisterd in deze vlam.
16:25 – ܐܡܪ ܠܗ ܐܒܪܗܡ ܒܪܝ ܐܬܕܟܪ ܕܩܒܠܬ ܛܒܬܟ ܒܚܝܝܟ ܘܠܥܙܪ ܒܝܫܬܗ ܘܗܫܐ ܗܐ ܡܬܬܢܝܚ ܗܪܟܐ ܘܐܢܬ ܡܫܬܢܩ ܀
16.25 Abraham zei tot hem, mijn zoon, vergeet niet dat gij uw goede dingen hebt ontvangen in uw leven, en Loozar zijn kwade dingen, en nu, zie! hij rust hier, en gij wordt gekweld.
16:26 – ܘܥܡ ܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܗܘܬܐ ܪܒܬܐ ܣܝܡܐ ܒܝܢܝܢ ܘܠܟܘܢ ܕܐܝܠܝܢ ܕܨܒܝܢ ܡܟܐ ܕܢܥܒܪܘܢ ܠܘܬܟܘܢ ܠܐ ܢܫܟܚܘܢ ܘܐܦ ܠܐ ܕܡܢ ܬܡܢ ܢܥܒܪܘܢ ܠܘܬܢ ܀
16.26 En naast al deze dingen, is er een abyss ( een peilloze diepte) geplaatst tussen ons en u, zodat zij die willen oversteken van hier naar daar, dat niet kunnen, noch zij die willen oversteken van daar naar ons.
16:27 – ܐܡܪ ܠܗ ܡܕܝܢ ܒܥܐ ܐܢܐ ܡܢܟ ܐܒܝ ܕܬܫܕܪܝܘܗܝ ܠܒܝܬ ܐܒܝ ܀
16.27 Hij zei tot hem, dan smeek ik u, mijn vader, om hem naar mijn vaders huis te sturen:
16:28 – ܚܡܫܐ ܓܝܪ ܐܚܝܢ ܐܝܬ ܠܝ ܢܐܙܠ ܢܣܗܕ ܐܢܘܢ ܕܠܐ ܐܦ ܗܢܘܢ ܢܐܬܘܢ ܠܕܘܟܬܐ ܗܕܐ ܕܬܫܢܝܩܐ ܀
16.28 want ik heb vijf broeders; laat hem gaan en tot hen getuigen, zodat zij ook niet naar deze plaats van kwelling komen.
16:29 – ܐܡܪ ܠܗ ܐܒܪܗܡ ܐܝܬ ܠܗܘܢ ܡܘܫܐ ܘܢܒܝܐ ܢܫܡܥܘܢ ܐܢܘܢ ܀
16.29 Abraham zei tot hem, zij hebben Musha en de profeten, laat ze hen aanhoren.
16:30 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗ ܠܐ ܐܒܝ ܐܒܪܗܡ ܐܠܐ ܐܢ ܐܢܫ ܡܢ ܡܝܬܐ ܢܐܙܠ ܠܘܬܗܘܢ ܬܝܒܝܢ ܀
16.30 Maar hij zei tot hem, nee, mijn vader Abraham, maar als één vanuit de dood tot hen zal gaan, zullen zij zich berouwen.
16:31 – ܐܡܪ ܠܗ ܐܒܪܗܡ ܐܢ ܠܡܘܫܐ ܘܠܢܒܝܐ ܠܐ ܫܡܥܝܢ ܐܦ ܠܐ ܐܢ ܐܢܫ ܡܢ ܡܝܬܐ ܢܩܘܡ ܡܗܝܡܢܝܢ ܠܗ ܀
16.31 Maar Abraham zei tot hem, als zij Musha en de profeten niet horen, zullen zij ook niet, als er één vanuit de dood zou opstaan, hem geloven.
17:1-10
17:1 – ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܝܫܘܥ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܠܐ ܡܫܟܚܐ ܕܠܐ ܢܐܬܘܢ ܡܟܫܘܠܐ ܘܝ ܕܝܢ ܠܗܘ ܕܒܐܝܕܗ ܢܐܬܘܢ ܀
17.1 EN Jeshu zei tot zijn discipelen, het kan niet zijn dat de schandalen (maḵšūlā -gebreken-fouten) niet zouden komen, maar wee (way- helaas voor!) hem door wiens hand zij zullen komen.
17:2 – ܦܩܚ ܗܘܐ ܠܗ ܐܠܘ ܪܚܝܐ ܕܚܡܪܐ ܬܠܝܐ ܒܨܘܪܗ ܘܫܕܐ ܒܝܡܐ ܐܘ ܕܢܟܫܠ ܠܚܕ ܡܢ ܗܠܝܢ ܙܥܘܪܐ ܀
17.2 Het ware beter voor hem dat een ezels-molensteen om zijn nek werd gehangen, en in de zee geworpen werd. Wee hem die een van deze minsten zal doen struikelen.
17:3 – ܐܙܕܗܪܘ ܒܢܦܫܟܘܢ ܐܢ ܢܚܛܐ ܐܚܘܟ ܟܐܝ ܒܗ ܘܐܢ ܬܐܒ ܫܒܘܩ ܠܗ ܀
17.3 Pas op jezelf; indien uw broeder overtreed, berispt hem, en indien hij zich berouwt, vergeef hem.
17:4 – ܘܐܢ ܫܒܥ ܙܒܢܝܢ ܒܝܘܡܐ ܢܣܟܠ ܒܟ ܘܫܒܥ ܙܒܢܝܢ ܒܝܘܡܐ ܢܬܦܢܐ ܠܘܬܟ ܘܢܐܡܪ ܕܬܐܒ ܐܢܐ ܫܒܘܩ ܠܗ ܀
17.4 En als hij zeven keer in de dag tegen u zal overtreden, en zeven keer in de dag zal terugkeren tot u en zeggen, ik heb berouw, vergeef hem.
17:5 – ܘܐܡܪܘ ܫܠܝܚܐ ܠܡܪܢ ܐܘܣܦ ܠܢ ܗܝܡܢܘܬܐ ܀
17.5 En de apostelen zeiden tot onze heer, voeg toe aan ons geloof.
17:6 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܢ ܐܝܬ ܗܘܬ ܠܟܘܢ ܗܝܡܢܘܬܐ ܐܝܟ ܦܪܕܬܐ ܕܚܪܕܠܐ ܐܡܪܝܢ ܗܘܝܬܘܢ ܠܬܘܬܐ ܗܢܐ ܕܐܬܥܩܪ ܘܐܬܢܨܒ ܒܝܡܐ ܘܡܫܬܡܥ ܗܘܐ ܠܟܘܢ ܀
17.6 Hij zei tot hen, indien gij geloof had als een zaadje van mosterd, zoudt gij zeggen tot deze moerbeiboom, gij wordt uitgerukt bij de wortel en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzamen.
17:7 – ܡܢܘ ܕܝܢ ܡܢܟܘܢ ܕܐܝܬ ܠܗ ܥܒܕܐ ܕܕܒܪ ܦܕܢܐ ܐܘ ܕܪܥܐ ܥܢܐ ܘܐܢ ܢܐܬܐ ܡܢ ܚܩܠܐ ܐܡܪ ܠܗ ܡܚܕܐ ܥܒܪ ܐܣܬܡܟ ܀
17.7 Wie van u, een dienaar hebbende die een span van ossen leidt of die de kudde hoed, en wanneer hij van het veld komt, zegt hem onmiddellijk, spreek de zegen uit en lig aan?
17:8 – ܐܠܐ ܐܡܪ ܠܗ ܛܝܒ ܠܝ ܡܕܡ ܕܐܚܫܡ ܘܐܣܘܪ ܚܨܝܟ ܫܡܫܝܢܝ ܥܕܡܐ ܕܐܠܥܣ ܘܐܫܬܐ ܘܒܬܪܟܢ ܐܦ ܐܢܬ ܬܠܥܣ ܘܬܫܬܐ ܀
17.8 Maar hij zou hem eerder zeggen, bereid me iets dat ik kan avondmalen, en omgord uw lenden, bedien mij totdat ik heb gegeten en gedronken, en daarna moogt gij ook eten en drinken.
17:9 – ܠܡܐ ܛܝܒܘܬܗ ܡܩܒܠ ܕܗܘ ܥܒܕܐ ܕܥܒܕ ܡܕܡ ܕܐܬܦܩܕ ܠܗ ܠܐ ܣܒܪ ܐܢܐ ܀
17.9 Ontvangt die dienaar dank omdat hij heeft gedaan wat van hem verlangd werd? Ik veronderstel van niet!
17:10 – ܗܟܢܐ ܐܦ ܐܢܬܘܢ ܡܐ ܕܥܒܕܬܘܢ ܟܠܗܝܢ ܐܝܠܝܢ ܕܦܩܝܕܢ ܠܟܘܢ ܐܡܪܘ ܕܥܒܕܐ ܚܢܢ ܒܛܝܠܐ ܕܡܕܡ ܕܚܝܒܝܢ ܗܘܝܢ ܠܡܥܒܕ ܥܒܕܢ ܀
17.10 Alzo ook gij, wanneer ge al deze dingen hebt gedaan die van u verlangd werden, hebt gezegd, wij zijn onnutte dienaars, want wat we verplicht waren om te doen, dat hebben we gedaan.
17:11-19
17:11 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܐܙܠ ܝܫܘܥ ܠܐܘܪܫܠܡ ܥܒܪ ܗܘܐ ܒܝܬ ܫܡܪܝܐ ܠܓܠܝܠܐ ܀
17.11 EN het was toen Jeshu opging naar Urishlem, dat hij passeerde langs de Shomroyee van Galila.
17:12 – ܘܟܕ ܩܪܝܒ ܠܡܥܠ ܠܩܪܝܬܐ ܚܕܐ ܐܪܥܘܗܝ ܥܣܪܐ ܐܢܫܝܢ ܓܪܒܐ ܘܩܡܘ ܡܢ ܪܘܚܩܐ ܀
17.12 En toen hij naderbij kwam om een zeker dorp binnen te gaan, ontmoette hem daar tien mannen, melaatsen, en zij stonden in de verte,
17:13 – ܘܐܪܝܡܘ ܩܠܗܘܢ ܘܐܡܪܝܢ ܪܒܢ ܝܫܘܥ ܐܬܪܚܡ ܥܠܝܢ ܀
17.13 en verhieven hun stem en zeiden, rabbā ( meester of leraar) Jeshu, ontferm u over ons!
17:14 – ܘܟܕ ܚܙܐ ܐܢܘܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܙܠܘ ܚܘܘ ܢܦܫܟܘܢ ܠܟܗܢܐ ܘܟܕ ܐܙܠܝܢ ܐܬܕܟܝܘ ܀
17.14 En toen hij hen zag, zei hij tot hen, ga uzelf tonen aan de priesters. En terwijl ze gingen, werden ze gereinigd.
17:15 – ܚܕ ܕܝܢ ܡܢܗܘܢ ܟܕ ܚܙܐ ܕܐܬܕܟܝ ܗܦܟ ܠܗ ܘܒܩܠܐ ܪܡܐ ܡܫܒܚ ܗܘܐ ܠܐܠܗܐ ܀
17.15 Vervolgens, één van hen, toen hij zag dat hij was gereinigd, keerde terug tot hem, en prees Aloha lange tijd met een luide hoge stem.
17:16 – ܘܢܦܠ ܥܠ ܐܦܘܗܝ ܩܕܡ ܪܓܠܘܗܝ ܕܝܫܘܥ ܟܕ ܡܘܕܐ ܠܗ ܘܗܘ ܗܢܐ ܫܡܪܝܐ ܗܘܐ ܀
17.16 En hij viel op zijn gezicht voor de voeten van Jeshu, en bedankte hem. En, zie! dit was een Shomroya ( een Samaritaan).
17:17 – ܥܢܐ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܐ ܗܘܐ ܥܣܪܐ ܗܘܝܢ ܗܠܝܢ ܕܐܬܕܟܝܘ ܐܝܟܐ ܐܢܘܢ ܬܫܥܐ ܀
17.17 En Jeshu begon te spreken en zei, waren zij niet met tien die waren gereinigd? Waar zijn de negen (andere)?
17:18 – ܠܡܐ ܦܪܫܘ ܕܢܐܬܘܢ ܢܬܠܘܢ ܬܫܒܘܚܬܐ ܠܐܠܗܐ ܐܠܐ ܗܢܐ ܕܡܢ ܥܡܐ ܗܘ ܢܘܟܪܝܐ ܀
17.18 Geen van hen heeft zich afgescheiden om te komen en dank te geven aan Aloha, behalve deze, die van een vreemd volk is.
17:19 – ܘܐܡܪ ܠܗ ܩܘܡ ܙܠ ܗܝܡܢܘܬܟ ܐܚܝܬܟ ܀
17.19 En tot hem zei hij, sta op, en ga; uw geloof heeft u leven geschonken.
17:20-37
17:20 – ܘܟܕ ܫܐܠܘܗܝ ܠܝܫܘܥ ܡܢ ܦܪܝܫܐ ܐܡܬܝ ܐܬܝܐ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܥܢܐ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܠܐ ܐܬܝܐ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܒܢܛܘܪܬܐ ܀
17.20 EN toen Jeshu werd ondervraagd van de Pharishee, wanneer het koninkrijk van Aloha zou komen? Antwoordde hij en zei tot hen, het koninkrijk van Aloha komt niet met waarnemingen:
17:21 – ܘܠܐ ܐܡܪܝܢ ܗܐ ܗܪܟܐ ܗܝ ܘܗܐ ܗܪ ܬܡܢ ܗܝ ܗܐ ܓܝܪ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܠܓܘ ܡܢܟܘܢ ܗܝ ܀
17.21 noch zullen ze zeggen, zie, het is hier! en, zie, het is daar! want het koninkrijk van Aloha is in u.
17:22 – ܘܐܡܪ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܢܐܬܘܢ ܝܘܡܬܐ ܕܬܬܪܓܪܓܘܢ ܠܡܚܙܐ ܚܕ ܡܢ ܝܘܡܬܐ ܕܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܘܠܐ ܬܚܙܘܢ ܀
17.22 En hij zei tot zijn discipelen, de dagen zullen komen, waarop gij zult verlangen om één van de dagen van de zoon des mensen te zien, maar gij zult die niet zien.
17:23 – ܘܐܢ ܢܐܡܪܘܢ ܠܟܘܢ ܗܐ ܗܪܟܐ ܗܘ ܘܗܐ ܗܪ ܬܡܢ ܗܘ ܠܐ ܬܐܙܠܘܢ ܀
17.23 En als ze tot u zeggen, zie hier! en, zie daar!, ga dan niet.
17:24 – ܐܝܟܢܐ ܓܝܪ ܕܒܪܩܐ ܒܪܩ ܡܢ ܫܡܝܐ ܘܟܠܗ ܬܚܝܬ ܫܡܝܐ ܡܢܗܪ ܗܟܢܐ ܢܗܘܐ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܒܝܘܡܗ ܀
17.24 Want zoals de bliksem vanuit de hemel bliksemt, en alles wat onder de hemel is verlicht, zo zal de zoon des mensen zijn op zijn dag.
17:25 – ܠܘܩܕܡ ܕܝܢ ܥܬܝܕ ܗܘ ܕܢܚܫ ܣܓܝܐܬܐ ܘܢܣܬܠܐ ܡܢ ܫܪܒܬܐ ܗܕܐ ܀
17.25 Maar eerst zal het zijn dat hij vele dingen moet lijden, en door deze generatie worden afgewezen.
17:26 – ܘܐܝܟܢܐ ܕܗܘܐ ܒܝܘܡܬܗ ܕܢܘܚ ܗܟܢܐ ܢܗܘܐ ܒܝܘܡܬܗ ܕܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܀
17.26 En zoals het was in de dagen van Nuch, zo zal het zijn in de dagen van de zoon des mensen;
17:27 – ܕܐܟܠܝܢ ܗܘܘ ܘܫܬܝܢ ܘܢܣܒܝܢ ܢܫܐ ܘܝܗܒܝܢ ܠܓܒܪܐ ܥܕܡܐ ܠܝܘܡܐ ܕܥܠ ܢܘܚ ܠܟܘܠܐ ܘܐܬܐ ܛܘܦܢܐ ܘܐܘܒܕ ܠܟܠ ܐܢܫ ܀
17.27 want ze aten en dronken, en namen vrouwen en gaven ze aan echtgenoten, tot de dag dat Nuch de ark binnenging, en de zondvloed kwam, en eenieder vernietigde.
17:28 – ܘܐܝܟܢܐ ܬܘܒ ܕܗܘܐ ܒܝܘܡܬܗ ܕܠܘܛ ܕܐܟܠܝܢ ܗܘܘ ܘܫܬܝܢ ܘܙܒܢܝܢ ܘܡܙܒܢܝܢ ܘܢܨܒܝܢ ܗܘܘ ܘܒܢܝܢ ܀
17.28 En opnieuw, zoals het was in de dagen van Lut; ze aten en ze dronken, en kochten en verkochten, en beplantten en bouwden;
17:29 – ܒܝܘܡܐ ܕܝܢ ܕܢܦܩ ܠܘܛ ܡܢ ܣܕܘܡ ܐܡܛܪ ܡܪܝܐ ܢܘܪܐ ܘܟܒܪܝܬܐ ܡܢ ܫܡܝܐ ܘܐܘܒܕ ܠܟܠܗܘܢ ܀
17.29 maar op de dag dat Lut uitging vanuit Sadum, deed de heer het vuur en zwavel regenen uit de hemel en vernietigde hen allemaal.
17:30 – ܗܟܢܐ ܢܗܘܐ ܒܝܘܡܐ ܕܡܬܓܠܐ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܀
17.30 Zo zal het zijn op de dag wanneer de zoon des mensen zal worden geopenbaard!
17:31 – ܒܗܘ ܝܘܡܐ ܡܢ ܕܒܐܓܪܐ ܗܘ ܘܡܐܢܘܗܝ ܒܒܝܬܐ ܠܐ ܢܚܘܬ ܕܢܫܩܘܠ ܐܢܘܢ ܘܡܢ ܕܒܚܩܠܐ ܗܘ ܠܐ ܢܬܗܦܟ ܠܒܣܬܪܗ ܀
17.31 Ten dien dage, hij die op het dak is maar zijn klederen zijn nog in het huis, laat hem niet naar beneden gaan om hen te nemen. En hij die op het veld is laat hem niet terugkomen.
17:32 – ܐܬܕܟܪܘ ܠܐܢܬܬܗ ܕܠܘܛ ܀
17.32 Vergeet Lut’s vrouw niet.
17:33 – ܡܢ ܕܨܒܐ ܕܢܚܐ ܢܦܫܗ ܢܘܒܕܝܗ ܘܡܢ ܕܢܘܒܕ ܢܦܫܗ ܢܚܝܗ ܀
17.33 Wie zijn leven wil redden zal het verliezen; en wie bereid is om zijn leven te verliezen zal het redden.
17:34 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܒܗܘ ܠܠܝܐ ܬܪܝܢ ܢܗܘܘܢ ܒܚܕܐ ܥܪܣܐ ܚܕ ܢܬܕܒܪ ܘܐܚܪܢܐ ܢܫܬܒܩ ܀
17.34 Ik zeg u, dat in die nacht twee in één bed zullen zijn; de één wordt meegenomen en de ander wordt achtergelaten.
17:35 – ܘܬܪܬܝܢ ܢܗܘܝܢ ܛܚܢܢ ܐܟܚܕܐ ܚܕܐ ܬܬܕܒܪ ܘܐܚܪܬܐ ܬܫܬܒܩ ܀
17.35 Twee zullen samen graan malen, één zal worden meegenomen en de ander wordt achtergelaten.
17:36 – ܬܪܝܢ ܢܗܘܘܢ ܒܚܩܠܐ ܚܕ ܢܬܕܒܪ ܘܐܚܪܢܐ ܢܫܬܒܩ ܀
17.36 Twee zullen in het veld zijn, één zal worden meegenomen en de ander wordt achtergelaten.
17:37 – ܥܢܘ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܠܐܝܟܐ ܡܪܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܝܟܐ ܕܦܓܪܐ ܬܡܢ ܢܬܟܢܫܘܢ ܢܫܪܐ ܀
17.37 Zij antwoorden en zeiden tot hem, naar welke plaats, onze heer? Hij zei tot hen, waar het lichaam is, daar zullen de nešrā (adelaars of arenden) zich verzamelen.
18:1-17
18:1 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܕܝܢ ܐܦ ܡܬܠܐ ܕܒܟܠ ܥܕܢ ܢܨܠܘܢ ܘܠܐ ܬܡܐܢ ܠܗܘܢ ܀
18.1 EN hij sprak ook een gelijkenis tot hen, dat ze ten allen tijde moesten bidden, en niet vermoeid worden.
18:2 – ܕܝܢܐ ܚܕ ܐܝܬ ܗܘܐ ܒܡܕܝܢܬܐ ܚܕܐ ܕܡܢ ܐܠܗܐ ܠܐ ܕܚܠ ܗܘܐ ܘܡܢ ܒܢܝܢܫܐ ܠܐ ܡܬܟܚܕ ܗܘܐ ܀
18.2 Er was een rechter in een zekere stad, die voor Aloha geen vrees had, en voor mensen geen oog had.
18:3 – ܐܪܡܠܬܐ ܕܝܢ ܚܕܐ ܐܝܬ ܗܘܬ ܒܡܕܝܢܬܐ ܗܝ ܘܐܬܝܐ ܗܘܬ ܠܘܬܗ ܘܐܡܪܐ ܬܒܥܝܢܝ ܡܢ ܒܥܠ ܕܝܢܝ ܀
18.3 En een zekere weduwe was in die stad, die tot hem kwam, zeggende, wreek mij tegenover mijn tegenstander.
18:4 – ܘܠܐ ܨܒܐ ܗܘܐ ܙܒܢܐ ܣܓܝܐܐ ܒܬܪܟܢ ܕܝܢ ܐܡܪ ܒܢܦܫܗ ܐܢ ܡܢ ܐܠܗܐ ܠܐ ܕܚܠ ܐܢܐ ܘܡܢ ܒܢܝܢܫܐ ܠܐ ܡܬܟܚܕ ܐܢܐ ܀
18.4 En een lange tijd wilde hij niet; maar daarna zei hij bij zichzelf, indien ik Aloha niet vrees, en voor mensen geen oog heb,
18:5 – ܐܦܢ ܡܛܠ ܕܡܠܐܝܐ ܠܝ ܗܕܐ ܐܪܡܠܬܐ ܐܬܒܥܝܗ ܕܠܐ ܒܟܠ ܥܕܢ ܬܗܘܐ ܐܬܝܐ ܡܗܪܐ ܠܝ ܀
18.5 toch, omdat deze weduwe mij vermoeit, zal ik haar wreken, omdat zij mij niet ten alle tijde zou komen lastigvallen.
18:6 – ܘܐܡܪ ܡܪܢ ܫܡܥܘ ܡܢܐ ܐܡܪ ܕܝܢܐ ܕܥܘܠܐ ܀
18.6 En onze heer zei, hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt.
18:7 – ܐܠܗܐ ܕܝܢ ܠܐ ܝܬܝܪܐܝܬ ܢܥܒܕ ܬܒܥܬܐ ܠܓܒܘܗܝ ܕܩܪܝܢ ܠܗ ܒܐܝܡܡܐ ܘܒܠܠܝܐ ܘܡܓܪ ܪܘܚܗ ܥܠܝܗܘܢ ܀
18.7 Maar zou Aloha geen recht doen aan zijn verkozenen, die hem aanroepen dag en nacht, en zijn geest naar hen verlengen?
18:8 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܢܥܒܕ ܬܒܥܬܗܘܢ ܒܥܓܠ ܒܪܡ ܢܐܬܐ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܘܢܫܟܚ ܟܝ ܗܝܡܢܘܬܐ ܥܠ ܐܪܥܐ ܀
18.8 Ik zeg u dat hij hen spoedig zal wreken. Niettemin, wanneer de zoon des mensen zal komen, zal hij geloof vinden op de aarde?
18:9 – ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܡܬܠܐ ܗܢܐ ܠܘܩܒܠ ܐܢܫܐ ܐܝܠܝܢ ܕܬܟܝܠܝܢ ܥܠ ܢܦܫܗܘܢ ܕܐܝܬܝܗܘܢ ܙܕܝܩܐ ܘܒܣܝܢ ܥܠ ܟܠ ܐܢܫ ܀
18.9 En hij sprak deze gelijkenis tegen sommigen die in zichzelf vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren, en alle mensen minachten.
18:10 – ܬܪܝܢ ܓܒܪܝܢ ܣܠܩܘ ܠܗܝܟܠܐ ܠܡܨܠܝܘ ܚܕ ܦܪܝܫܐ ܘܐܚܪܢܐ ܡܟܣܐ ܀
18.10 Twee mannen gingen op tot de tempel om te bidden, de ene een Pharisha, de ander een tollenaar;
18:11 – ܘܗܘ ܦܪܝܫܐ ܩܐܡ ܗܘܐ ܒܝܢܘܗܝ ܠܢܦܫܗ ܘܗܠܝܢ ܡܨܠܐ ܗܘܐ ܐܠܗܐ ܡܘܕܐ ܐܢܐ ܠܟ ܕܠܐ ܗܘܝܬ ܐܝܟ ܫܪܟܐ ܕܐܢܫܐ ܚܛܘܦܐ ܘܥܠܘܒܐ ܘܓܝܪܐ ܘܠܐ ܐܝܟ ܗܢܐ ܡܟܣܐ ܀
18.11 De Pharisha stond en bad in zichzelf deze woorden: Aloha, ik dank u dat ik niet ben zoals de rest van de mensen, roofzuchtig en onrechtvaardig, en overspelers; noch als deze tollenaar.
18:12 – ܐܠܐ ܨܐܡ ܐܢܐ ܬܪܝܢ ܒܫܒܬܐ ܘܡܥܣܪ ܐܢܐ ܟܠ ܡܕܡ ܕܩܢܐ ܐܢܐ ܀
18.12 Maar ik vast tweemaal in de sabbath-week (ܒܫܒܬܐ – heilige week) , en geef tienden van alles wat ik bezit.
18:13 – ܗܘ ܕܝܢ ܡܟܣܐ ܩܐܡ ܗܘܐ ܡܢ ܪܘܚܩܐ ܘܠܐ ܨܒܐ ܗܘܐ ܐܦ ܠܐ ܥܝܢܘܗܝ ܢܪܝܡ ܠܫܡܝܐ ܐܠܐ ܛܪܦ ܗܘܐ ܥܠ ܚܕܝܗ ܘܐܡܪ ܐܠܗܐ ܚܘܢܝܢܝ ܠܚܛܝܐ ܀
18.13 Maar die tollenaar staande van verre, wou zelfs zijn ogen niet naar de hemel opheffen, maar sloeg zich op de borst, zeggende, Aloha, wees mij, een zondaar, genadig!
18:14 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܢܚܬ ܗܢܐ ܡܙܕܩ ܠܒܝܬܗ ܝܬܝܪ ܡܢ ܗܘ ܦܪܝܫܐ ܟܠ ܐܢܫ ܓܝܪ ܕܢܪܝܡ ܢܦܫܗ ܢܬܡܟܟ ܘܟܠ ܡܢ ܕܢܡܟ ܢܦܫܗ ܢܬܬܪܝܡ ܀
18.14 Ik zeg u dat deze gerechtvaardigd afdaalde naar zijn huis, in plaats van die Pharisha. Want elke mens die zichzelf verheft zal worden vernederd, en elkeen die zichzelf vernederd zal worden verheven.
18:15 – ܩܪܒܘ ܗܘܘ ܠܗ ܕܝܢ ܐܦ ܝܠܘܕܐ ܕܢܩܪܘܒ ܠܗܘܢ ܘܚܙܘ ܐܢܘܢ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܟܐܘ ܒܗܘܢ ܀
18.15 Vervolgens, brachten ze ook yallūḏā (zuigelingen/ kleine kinderen) tot hem, opdat hij hen zou aanraken: maar de discipels zagen het, en berispten hen.
18:16 – ܗܘ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܩܪܐ ܐܢܘܢ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܫܒܘܩܘ ܛܠܝܐ ܐܬܝܢ ܠܘܬܝ ܘܠܐ ܬܟܠܘܢ ܐܢܘܢ ܕܕܐܝܠܝܢ ܓܝܪ ܕܐܝܟ ܗܠܝܢ ܐܢܘܢ ܕܝܠܗܘܢ ܗܝ ܡܠܟܘܬܐ ܕܫܡܝܐ ܀
18.16 Maar Jeshu riep hen, en zei tot hen, sta het kinderen toe om tot mij te komen, en verbied hen niet; want van degenen die zijn als deze,
18:17 – ܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܡܢ ܕܠܐ ܢܩܒܠ ܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܐܝܟ ܛܠܝܐ ܠܐ ܢܥܘܠ ܠܗ ܀
18.17 van hen is het koninkrijk van de hemel. De waarheid zeg ik u, dat eenieder die het koninkrijk van Aloha niet ontvangt als een kind, daarin niet zal binnengaan.
18:18-30
18:18 – ܘܫܐܠܗ ܚܕ ܡܢ ܪܫܢܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܡܠܦܢܐ ܛܒܐ ܡܢܐ ܐܥܒܕ ܕܐܪܬ ܚܝܐ ܕܠܥܠܡ ܀
18.18 EN één van de heersers vroeg hem, zeggende, ṭebbā Malphona (waardig leraar), wat moet ik doen opdat ik het eeuwig leven kan beërven.
18:19 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܡܢܐ ܩܪܐ ܐܢܬ ܠܝ ܛܒܐ ܠܝܬ ܛܒܐ ܐܠܐ ܐܢ ܚܕ ܐܠܗܐ ܀
18.19 Jeshu zei tot hem, waarom noemt gij mij waardig? Want niemand is waardig behalve één, namelijk Aloha.
18:20 – ܦܘܩܕܢܐ ܝܕܥ ܐܢܬ ܠܐ ܬܩܛܘܠ ܘܠܐ ܬܓܘܪ ܘܠܐ ܬܓܢܘܒ ܠܐ ܬܣܗܕ ܣܗܕܘܬܐ ܕܫܘܩܪܐ ܝܩܪ ܠܐܒܘܟ ܘܠܐܡܟ ܀
18.20 De geboden kent gij, gij zult niet doden, en, gij zult niet echtbreken en, gij zult niet stelen, en, gij zult geen valse getuigenissen getuigen, eer uw vader en uw moeder.
18:21 – ܐܡܪ ܠܗ ܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܢܛܪܬ ܐܢܝܢ ܡܢ ܛܠܝܘܬܝ ܀
18.21 Hij zei tot hem, deze heb ik allen bewaakt vanaf mijn kindertijd.
18:22 – ܟܕ ܫܡܥ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܐܡܪ ܠܗ ܚܕܐ ܚܣܝܪܐ ܠܟ ܙܠ ܙܒܢ ܟܠ ܡܕܡ ܕܐܝܬ ܠܟ ܘܗܒ ܠܡܣܟܢܐ ܘܬܗܘܐ ܠܟ ܣܝܡܬܐ ܒܫܡܝܐ ܘܬܐ ܒܬܪܝ ܀
18.22 Maar toen Jeshu dit hoorde, zei hij tot hem, één ding ontbreekt u; ga, en verkoopt wat gij ook hebt, en geef dan aan de armen, en gij zult sīmṯā (rijkdom-overvloed) hebben in de hemel, en kom mij dan achterna.
18:23 – ܗܘ ܕܝܢ ܟܕ ܫܡܥ ܗܠܝܢ ܟܪܝܬ ܠܗ ܥܬܝܪ ܗܘܐ ܓܝܪ ܛܒ ܀
18.23 Maar hij, toen hij deze woorden hoorde, was bedroefd; want hij was zeer rijk.
18:24 – ܘܟܕ ܚܙܐ ܝܫܘܥ ܕܟܪܝܬ ܠܗ ܐܡܪ ܐܝܟܢܐ ܥܛܠܐ ܠܐܝܠܝܢ ܕܐܝܬ ܠܗܘܢ ܢܟܣܐ ܕܢܥܠܘܢ ܠܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
18.24 En toen Jeshu zag dat hij bedroefd was, zei hij, hoe moeilijk is het voor degenen die rijkdom hebben om het koninkrijk van Aloha binnen te gaan!
18:25 – ܕܠܝܠܐ ܗܝ ܠܓܡܠܐ ܕܒܚܪܘܪܐ ܕܡܚܛܐ ܢܥܘܠ ܐܘ ܥܬܝܪܐ ܠܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
18.25 Het is gemakkelijker voor een dromedaris de opening van een naald in te gaan, dan voor de rijke het koninkrijk van Aloha in te gaan.
18:26 – ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܐܝܠܝܢ ܕܫܡܥܘ ܘܡܢܘ ܡܫܟܚ ܠܡܚܐ ܀
18.26 Zij die het hoorden zeiden tot hem, en wie kan dan gered worden?
18:27 – ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܐܡܪ ܐܝܠܝܢ ܕܠܘܬ ܒܢܝܢܫܐ ܠܐ ܡܫܟܚܢ ܠܘܬ ܐܠܗܐ ܡܫܟܚܢ ܠܡܗܘܐ ܀
18.27 Maar Jeshu zei, die dingen die met de zonen van mensen niet mogelijk zijn, met Aloha zijn ze mogelijk om gedaan te worden.
18:28 – ܐܡܪ ܠܗ ܫܡܥܘܢ ܟܐܦܐ ܗܐ ܚܢܢ ܫܒܩܢ ܟܠ ܡܕܡ ܘܐܬܝܢ ܒܬܪܟ ܀
18.28 Shemun Kipha zei tot hem, zie! we hebben elk ding verlaten, en zijn u nagekomen.
18:29 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܠܝܬ ܐܢܫ ܕܫܒܩ ܒܬܐ ܐܘ ܐܒܗܐ ܐܘ ܐܚܐ ܐܘ ܐܢܬܬܐ ܐܘ ܒܢܝܐ ܡܛܠ ܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܀
18.29 Jeshu zei tot hem, waarlijk ik zeg tot u, dat er geen mens is die zijn huis verlaat, of vader, of broeders, of vrouw, of kinderen, vanwege het koninkrijk van Aloha,
18:30 – ܘܠܐ ܢܩܒܠ ܒܐܥܦܐ ܣܓܝܐܐ ܒܗܢܐ ܙܒܢܐ ܘܒܥܠܡܐ ܕܐܬܐ ܚܝܐ ܕܠܥܠܡ ܀
18.30 en niet tweevoudig zoveel zal ontvangen in deze tijd, en in de komende wereld het leven dat eeuwig is.
18:31-43 / 19: 27
18:31 – ܘܕܒܪ ܝܫܘܥ ܠܬܪܥܣܪܬܗ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܗܐ ܣܠܩܝܢ ܚܢܢ ܠܐܘܪܫܠܡ ܘܡܫܬܠܡܢ ܟܠܗܝܢ ܕܟܬܝܒܢ ܒܢܒܝܐ ܥܠ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܀
18.31 EN Jeshu nam de twaalf, en zei tot hen, zie! we gaan op tot Urishlem, en alle dingen die geschreven zijn in de profeten betreffende de zoon des mensen zullen worden vervuld.
18:32 – ܢܫܬܠܡ ܓܝܪ ܠܥܡܡܐ ܘܢܒܙܚܘܢ ܒܗ ܘܢܪܩܘܢ ܒܐܦܘܗܝ ܀
18.32 Want hij zal worden overgeleverd aan de andere volkeren; en zij zullen hem uitlachen en in zijn gezicht spuwen,
18:33 – ܘܢܢܓܕܘܢܝܗܝ ܘܢܨܥܪܘܢܝܗܝ ܘܢܩܛܠܘܢܝܗܝ ܘܠܝܘܡܐ ܕܬܠܬܐ ܢܩܘܡ ܀
18.33 en zullen hem geselen, en hem mishandelen, en hem doden, en de derde dag zal hij opstaan.
18:34 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܚܕܐ ܡܢ ܗܠܝܢ ܠܐ ܐܣܬܟܠܘ ܐܠܐ ܡܟܣܝܐ ܗܘܬ ܡܢܗܘܢ ܡܠܬܐ ܗܕܐ ܘܠܐ ܝܕܥܝܢ ܗܘܘ ܗܠܝܢ ܕܡܬܡܠܠܢ ܥܡܗܘܢ ܀
18.34 Maar ze begrepen niet één van deze dingen: want dit woord was verborgen voor hen, en ze herkenden deze gezegden niet die met hen werden gesproken.
18:35 – ܘܟܕ ܩܪܝܒ ܠܐܝܪܝܚܘ ܣܡܝܐ ܚܕ ܝܬܒ ܗܘܐ ܥܠ ܝܕ ܐܘܪܚܐ ܘܚܕܪ ܀
18.35 En toen hij naderbij kwam tot Jirichu, was daar een zekere blinde man gezeten aan de wegkant, en hij bedelde.
18:36 – ܘܫܡܥ ܩܠ ܟܢܫܐ ܕܥܒܪ ܘܡܫܐܠ ܗܘܐ ܕܡܢܘ ܗܢܐ ܀
18.36 En hij hoorde de stemmen van de menigte toen deze passeerde, en vroeg wat dit was.
18:37 – ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܝܫܘܥ ܢܨܪܝܐ ܥܒܪ ܀
18.37 Ze zeiden tot hem: Jeshu Natsroya passeert.
18:38 – ܘܩܥܐ ܘܐܡܪ ܝܫܘܥ ܒܪܗ ܕܕܘܝܕ ܐܬܪܚܡ ܥܠܝ ܀
18.38 En hij riep en zei, Jeshu bar David, ontferm u over mij!
18:39 – ܘܐܝܠܝܢ ܕܐܙܠܝܢ ܗܘܘ ܩܕܡܘܗܝ ܕܝܫܘܥ ܟܐܝܢ ܗܘܘ ܒܗ ܕܢܫܬܘܩ ܗܘ ܕܝܢ ܝܬܝܪܐܝܬ ܩܥܐ ܗܘܐ ܒܪܗ ܕܕܘܝܕ ܐܬܪܚܡ ܥܠܝ ܀
18.39 En zij die voor Jeshu gingen berispten hem, omdat hij stil zou zijn: maar hij riep des- te-meer, bar David, ontferm u over mij!
18:40 – ܘܩܡ ܝܫܘܥ ܘܦܩܕ ܕܢܩܪܘܢܝܗܝ ܠܘܬܗ ܘܟܕ ܩܪܒ ܠܘܬܗ ܫܐܠܗ ܀
18.40 En Jeshu stond, en gebood dat zij hem tot hem zouden leiden. En wanneer hij, hem benaderde, vroeg hij hem en zei tot hem,
18:41 – ܘܐܡܪ ܠܗ ܡܢܐ ܨܒܐ ܐܢܬ ܐܥܒܕ ܠܟ ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܡܪܝ ܕܐܚܙܐ ܀
18.41 wat wilt gij dat ik voor u doen zal? en hij zei, mijn heer, dat ik zien kan.
18:42 – ܘܝܫܘܥ ܐܡܪ ܠܗ ܚܙܝ ܗܝܡܢܘܬܟ ܐܚܝܬܟ ܀
18.42 En Jeshu zei tot hem, zie! uw geloof heeft u gered.
18:43 – ܘܒܪܫܥܬܗ ܚܙܐ ܘܐܬܐ ܗܘܐ ܒܬܪܗ ܘܡܫܒܚ ܠܐܠܗܐ ܘܟܠܗ ܥܡܐ ܕܚܙܐ ܝܗܒ ܗܘܐ ܫܘܒܚܐ ܠܐܠܗܐ ܀
18.43 En in een oogwenk zag hij, en hij ging hem achterna, en verheerlijkte Aloha: en al het volk, toen zij dat zagen, gaf lof aan Aloha.
19:1 – ܘܟܕ ܥܠ ܝܫܘܥ ܘܥܒܪ ܒܐܝܪܝܚܘ ܀
19.1 En toen Jeshu inging en door Jirichu passeerde,
19:2 – ܓܒܪܐ ܚܕ ܕܫܡܗ ܙܟܝ ܥܬܝܪܐ ܗܘܐ ܘܪܒ ܡܟܣܐ ܀
19.2 was daar een zeker man wiens naam Zakai was; hij was rijk en was de ‘rab-mokasee’ ( chef van de tollenaars):
19:3 – ܘܨܒܐ ܗܘܐ ܕܢܚܙܐ ܠܝܫܘܥ ܕܡܢܘ ܘܠܐ ܡܫܟܚ ܗܘܐ ܡܢ ܟܢܫܐ ܡܛܠ ܕܒܩܘܡܬܗ ܙܥܘܪ ܗܘܐ ܙܟܝ ܀
19.3 en hij zocht Jeshu om te zien wie hij was, maar kon het niet vanwege de menigte, omdat Zakai van gestalte klein was.
19:4 – ܘܪܗܛ ܩܕܡܗ ܠܝܫܘܥ ܘܣܠܩ ܠܗ ܠܬܬܐ ܦܟܝܗܬܐ ܕܢܚܙܝܘܗܝ ܡܛܠ ܕܗܟܘܬ ܥܬܝܕ ܗܘܐ ܕܢܥܒܪ ܀
19.4 En hij rende voor Jeshu uit, en klom in een ’titha-phakihta’ (een onsmakelijke-vijgen-boom) om hem zo te kunnen zien, omdat hij daar zou passeren.
19:5 – ܘܟܕ ܐܬܐ ܠܗܝ ܕܘܟܬܐ ܝܫܘܥ ܚܙܝܗܝ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܣܬܪܗܒ ܚܘܬ ܙܟܝ ܝܘܡܢܐ ܓܝܪ ܘܠܐ ܕܒܒܝܬܟ ܐܗܘܐ ܀
19.5 En toen Jeshu op die plaats kwam, zag hij hem, en zei tot hem, wees haastig, en daalt af, Zakai; want heden moet ik bij u thuis verblijven.
19:6 – ܘܐܣܬܪܗܒ ܢܚܬ ܘܩܒܠܗ ܟܕ ܚܕܐ ܀
19.6 En hij was haastig, en daalde af, en ontving hem met vreugdebetoon.
19:7 – ܟܕ ܚܙܘ ܕܝܢ ܟܠܗܘܢ ܪܛܢܝܢ ܗܘܘ ܘܐܡܪܝܢ ܕܠܘܬ ܓܒܪܐ ܚܛܝܐ ܥܠ ܫܪܐ ܀
19.7 Maar toen zij dit allen zagen, morden ze, en zeiden dat hij bij een man een zondaar is ingegaan om daar te verblijven.
19:8 – ܩܡ ܕܝܢ ܙܟܝ ܘܐܡܪ ܠܝܫܘܥ ܗܐ ܡܪܝ ܦܠܓܘܬ ܢܟܣܝ ܝܗܒ ܐܢܐ ܠܡܣܟܢܐ ܘܠܟܠ ܐܢܫ ܡܕܡ ܕܓܠܙܬ ܚܕ ܒܐܪܒܥܐ ܦܪܥ ܐܢܐ ܀
19.8 Maar Zakai stond, en zei tot Jeshu, zie! mijn heer, de verdeling van mijn rijkdom geef ik aan de armen; en aan elk mens, wat ik ten onrechte heb genomen, geef ik viervoudig terug.
19:9 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܝܘܡܢܐ ܗܘܘ ܚܝܐ ܠܒܝܬܐ ܗܢܐ ܡܛܠ ܕܐܦ ܗܢܐ ܒܪܗ ܗܘ ܕܐܒܪܗܡ ܀
19.9 Jeshu zei tot hem, heden is er redding tot dit huis gekomen, want deze man is ook een zoon van Abraham.
19:10 – ܐܬܐ ܓܝܪ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܕܢܒܥܐ ܘܢܚܐ ܗܘ ܡܕܡ ܕܐܒܝܕ ܗܘܐ ܀
19.10 Want de zoon van mensen kwam om datgene te redden die verloren was.
19:11 – ܘܟܕ ܫܡܥܝܢ ܗܘܘ ܗܠܝܢ ܐܘܣܦ ܠܡܐܡܪ ܡܬܠܐ ܡܛܠ ܕܩܪܝܒ ܗܘܐ ܠܐܘܪܫܠܡ ܘܣܒܪܝܢ ܗܘܘ ܕܒܗܝ ܫܥܬܐ ܥܬܝܕܐ ܕܬܬܓܠܐ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
19.11 En toen zij deze dingen hadden gehoord, voegde hij eraan toe door een gelijkenis te spreken; omdat hij naderbij Urishlem getrokken was, en omdat zij dachten dat in dat uur het koninkrijk van Aloha zou worden onthuld.
19:12 – ܘܐܡܪ ܓܒܪܐ ܚܕ ܒܪ ܛܘܗܡܐ ܪܒܐ ܐܙܠ ܠܐܬܪܐ ܪܚܝܩܐ ܕܢܣܒ ܠܗ ܡܠܟܘܬܐ ܘܢܗܦܘܟ ܀
19.12 En hij zei, een man Bar tuhma raba (de zoon van een vooraanstaande familie) ging naar een ver land, om voor zichzelf een koninkrijk te ontvangen, en terug te keren.
19:13 – ܘܩܪܐ ܥܣܪܐ ܥܒܕܘܗܝ ܘܝܗܒ ܠܗܘܢ ܥܣܪܐ ܡܢܝܢ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܬܬܓܪܘ ܥܕ ܐܬܐ ܐܢܐ ܀
19.13 En hij riep zijn tien dienaren, en gaf aan hen tien manyā’s ( tien Engelse pond), en zei tot hen, drijf er handel mee totdat ik terugkom.
19:14 – ܒܢܝ ܡܕܝܢܬܗ ܕܝܢ ܣܢܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܘܫܕܪܘ ܐܝܙܓܕܐ ܒܬܪܗ ܘܐܡܪܝܢ ܠܐ ܨܒܝܢ ܚܢܢ ܕܢܡܠܟ ܥܠܝܢ ܗܢܐ ܀
19.14 Maar de bar-mdynth (de zonen van de stad) haatten hem, en zonden boodschappers achter hem aan, die zeiden, we willen niet dat deze man over ons zal regeren.
19:15 – ܘܟܕ ܢܣܒ ܡܠܟܘܬܐ ܘܗܦܟ ܐܡܪ ܕܢܩܪܘܢ ܠܗ ܗܢܘܢ ܥܒܕܘܗܝ ܕܝܗܒ ܠܗܘܢ ܟܣܦܐ ܕܢܕܥ ܟܠ ܚܕ ܡܢܗܘܢ ܡܢܐ ܐܬܬܓܪ ܀
19.15 En nadat hij het koninkrijk had ontvangen en teruggekeerd was, sprak hij om deze dienaars tot hem te roepen aan wie hij het zilver gegeven had, opdat hij wilde weten hoe elk van hen handel had gedreven.
19:16 – ܘܐܬܐ ܩܕܡܝܐ ܘܐܡܪ ܡܪܝ ܡܢܝܟ ܥܣܪܐ ܡܢܝܢ ܐܘܬܪ ܀
19.16 En de eerste kwam en zei, mijn heer, uw manyā heeft tien manyā’s opgebracht.
19:17 – ܐܡܪ ܠܗ ܐܝܘ ܥܒܕܐ ܛܒܐ ܕܒܩܠܝܠ ܐܫܬܟܚܬ ܡܗܝܡܢ ܬܗܘܐ ܫܠܝܛ ܥܠ ܥܣܪܐ ܟܪܟܝܢ ܀
19.17 Hij zei tot hem, goed gedaan, gij goede dienaar, omdat ge over iets kleins getrouw bevonden zijt, zult gij heerschappij hebben over tien steden.
19:18 – ܘܐܬܐ ܕܬܪܝܢ ܘܐܡܪ ܡܪܝ ܡܢܝܟ ܚܡܫܐ ܡܢܝܢ ܥܒܕ ܀
19.18 En de tweede kwam en zei, mijn heer, uw manyā heeft vijf manyā’s opgebracht.
19:19 – ܐܡܪ ܐܦ ܠܗܢܐ ܐܦ ܐܢܬ ܬܗܘܐ ܫܠܝܛ ܥܠ ܚܡܫܐ ܟܪܟܝܢ ܀
19.19 Hij zei ook tot deze, ook gij zult heerschappij hebben over vijf steden.
19:20 – ܘܐܬܐ ܐܚܪܢܐ ܘܐܡܪ ܡܪܝ ܗܐ ܡܢܝܟ ܗܘ ܕܐܝܬ ܗܘܐ ܠܘܬܝ ܟܕ ܣܝܡ ܒܣܕܘܢܐ ܀
19.20 En een ander kwam en zei, mijn heer, ziehier, uw manyā die ik bij mij heb gehad, in een linnen doekje omwikkeld.
19:21 – ܕܚܠܬ ܓܝܪ ܡܢܟ ܕܓܒܪܐ ܐܢܬ ܩܫܝܐ ܘܫܩܠ ܐܢܬ ܡܕܡ ܕܠܐ ܣܡܬ ܘܚܨܕ ܐܢܬ ܡܕܡ ܕܠܐ ܙܪܥܬ ܀
19.21 Want ik vreesde u, omdat gij een harde man zijt, ge neemt op wat gij niet hebt neergelegd, en ge oogst wat gij niet hebt gezaaid.
19:22 – ܐܡܪ ܠܗ ܡܢ ܦܘܡܟ ܐܕܘܢܟ ܥܒܕܐ ܒܝܫܐ ܝܕܥ ܗܘܝܬ ܠܝ ܕܓܒܪܐ ܐܢܐ ܩܫܝܐ ܘܫܩܠ ܐܢܐ ܡܕܡ ܕܠܐ ܣܡܬ ܘܚܨܕ ܐܢܐ ܡܕܡ ܕܠܐ ܙܪܥܬ ܀
19.22 Hij zei tot hem, uit uw eigen mond zal ik u oordelen, slechte dienaar: gij wist dat ik een harde man ben, dat ik opneem wat ik niet heb neergelegd, en dat ik oogst wat ik niet heb gezaaid:
19:23 – ܠܡܢܐ ܠܐ ܝܗܒܬ ܟܣܦܝ ܥܠ ܦܬܘܪܐ ܘܐܢܐ ܐܬܐ ܗܘܝܬ ܘܬܒܥ ܠܗ ܥܡ ܪܒܝܬܗ ܀
19.23 waarom hebt gij mijn zilver dan niet op de pāṯūrā ( de tafel van de geldwisselaars) gelegd, opdat wanneer ik terug kwam ik het zou kunnen opeisen met zijn rente?
19:24 – ܘܠܗܢܘܢ ܕܩܝܡܝܢ ܩܕܡܘܗܝ ܐܡܪ ܣܒܘ ܡܢܗ ܡܢܝܐ ܘܗܒܘ ܠܗܘ ܕܐܝܬ ܠܘܬܗ ܥܣܪܐ ܡܢܝܢ ܀
19.24 En tot degenen die voor hem stonden zei hij, neem de manyā van hem weg, en geef het aan hem die de tien manyā’s heeft.
19:25 – ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܡܪܢ ܐܝܬ ܠܘܬܗ ܥܣܪܐ ܡܢܝܢ ܀
19.25 Ze zeiden tot hem, onze heer, hij heeft tien manyā’s.
19:26 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܠܟܠ ܡܢ ܕܐܝܬ ܠܗ ܢܬܝܗܒ ܠܗ ܘܡܢ ܗܘ ܕܝܢ ܕܠܝܬ ܠܗ ܐܦ ܗܘ ܕܐܝܬ ܠܗ ܢܬܢܣܒ ܡܢܗ ܀
19.26 Hij zei tot hen, ik zeg u, dat aan eenieder die heeft zal gegeven worden; en van hem die niet heeft, zal ook datgene dat hij heeft, genomen zal worden.
19:27 – ܒܪܡ ܠܗܢܘܢ ܒܥܠܕܒܒܝ ܐܝܠܝܢ ܕܠܐ ܨܒܘ ܕܐܡܠܟ ܥܠܝܗܘܢ ܐܝܬܘ ܐܢܘܢ ܘܩܛܠܘ ܐܢܘܢ ܩܕܡܝ ܀
19:27 Maar deze tegenstanders die niet wilden dat ik over hen zou regeren, breng hen, en dood hen hier voor mij.
19:28-40
19:28 – ܘܟܕ ܐܡܪ ܗܠܝܢ ܝܫܘܥ ܢܦܩ ܠܩܕܡܘܗܝ ܕܢܐܙܠ ܠܐܘܪܫܠܡ ܀
19.28 EN wanneer Jeshu deze dingen had gezegd, ging hij vooruit om tot Urishlem te gaan.
19:29 – ܘܟܕ ܡܛܝ ܠܒܝܬ ܦܓܐ ܘܒܝܬ ܥܢܝܐ ܥܠ ܓܢܒ ܛܘܪܐ ܕܡܬܩܪܐ ܕܒܝܬ ܙܝܬܐ ܫܕܪ ܬܪܝܢ ܡܢ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܀
19.29 En toen hij bij Bet-fagé en Bet-ania aankwam, op de berg die Bét-Zayte (plaats der olijven) is genaamd, zond hij twee van zijn discipelen,
19:30 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܙܠܘ ܠܩܪܝܬܐ ܗܝ ܕܠܩܘܒܠܢ ܘܟܕ ܥܐܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܗ ܗܐ ܡܫܟܚܝܢ ܐܢܬܘܢ ܥܝܠܐ ܕܐܣܝܪ ܕܐܢܫ ܡܢ ܡܬܘܡ ܠܐ ܪܟܒ ܥܠܘܗܝ ܫܪܘ ܐܝܬܐܘܗܝ ܀
19.30 en zei tot hen, ga tot het dorp tegenover ons; en als gij ingaat, zie! zult gij er een veulen vinden, gebonden, waarop nog niemand heeft gereden: maak het los en breng het.
19:31 – ܘܐܢ ܐܢܫ ܡܫܐܠ ܠܟܘܢ ܕܠܡܢܐ ܫܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܗ ܗܟܢܐ ܐܡܪܘ ܠܗ ܕܠܡܪܢ ܡܬܒܥܐ ܀
19.31 En als enig mens u vraagt waarom gij het losmaakt, zeg alzo; het is zo gevraagd door onze heer.
19:32 – ܘܐܙܠܘ ܗܢܘܢ ܕܐܫܬܕܪܘ ܘܐܫܟܚܘ ܐܝܟܢܐ ܕܐܡܪ ܠܗܘܢ ܀
19.32 En zij die werden gezonden gingen en vonden het zoals hij hen had verteld.
19:33 – ܘܟܕ ܫܪܝܢ ܠܗ ܠܥܝܠܐ ܐܡܪܝܢ ܠܗܘܢ ܡܪܘܗܝ ܡܢܐ ܫܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܥܝܠܐ ܗܘ ܀
19.33 En terwijl zij dat veulen aan het losmaken waren, zeiden de eigenaren ervan tot hen, waarom maakt gij dat veulen los?
19:34 – ܘܐܡܪܘ ܠܗܘܢ ܕܠܡܪܢ ܡܬܒܥܐ ܀
19.34 En zij zeiden tot hen, omdat het door onze heer is gevraagd.
19:35 – ܘܐܝܬܝܘܗܝ ܠܘܬ ܝܫܘܥ ܘܐܪܡܝܘ ܥܠ ܥܝܠܐ ܡܐܢܝܗܘܢ ܘܐܪܟܒܘܗܝ ܠܝܫܘܥ ܥܠܘܗܝ
19.35 En ze brachten het tot Jeshu; en ze wierpen hun klederen op het veulen, en Jeshu reed erop.
19:36 – ܟܕ ܕܝܢ ܐܙܠ ܦܪܣܝܢ ܗܘܘ ܡܐܢܝܗܘܢ ܒܐܘܪܚܐ ܀
19.36 En terwijl ze gingen, spreiden ze ook hun klederen over de weg.
19:37 – ܘܟܕ ܩܪܒ ܠܡܚܬܬܐ ܕܛܘܪܐ ܕܒܝܬ ܙܝܬܐ ܫܪܝܘ ܟܠܗ ܟܢܫܐ ܕܬܠܡܝܕܐ ܚܕܝܢ ܘܡܫܒܚܝܢ ܠܐܠܗܐ ܒܩܠܐ ܪܡܐ ܥܠ ܟܠ ܚܝܠܐ ܕܚܙܘ ܀
19.37 En wanneer hij nabij was gekomen tot de glooiing van Bét-Zayte (de berg van olijven), begon de hele vergadering van de discipelen zich te verblijden, en ze loofden Aloha met een luide stem, voor al de machtige daden die zij gezien hadden:
19:38 – ܘܐܡܪܝܢ ܗܘܘ ܒܪܝܟ ܗܘ ܡܠܟܐ ܕܐܬܐ ܒܫܡܗ ܕܡܪܝܐ ܫܠܡܐ ܒܫܡܝܐ ܘܫܘܒܚܐ ܒܡܪܘܡܐ ܀
19.38 en ze zeiden, gezegend is de koning die komt in de naam van de heer! vrede in de hemel, en glorie in de hoogten.
19:39 – ܐܢܫܐ ܕܝܢ ܡܢ ܦܪܝܫܐ ܡܢ ܒܝܢܝ ܟܢܫܐ ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܪܒܝ ܟܐܝ ܒܬܠܡܝܕܝܟ ܀
19.39 Maar sommigen van de Pharishee vanuit de menigte zeiden tot hem, Rabi, berisp uw discipelen.
19:40 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܐܢ ܗܠܝܢ ܢܫܬܩܘܢ ܟܐܦܐ ܢܩܥܝܢ ܀
19.40 Hij zei tot hen, ik zeg u, als deze stil moeten zijn, dan zouden de stenen het uitroepen.
19:41-48
19:41 – ܘܟܕ ܩܪܒ ܘܚܙܗ ܠܡܕܝܢܬܐ ܒܟܐ ܥܠܝܗ ܀
19.41 EN toen hij naderde, en de stad zag, huilde hij over haar, zeggende,
19:42 – ܘܐܡܪ ܐܠܘ ܟܝ ܝܕܥܬܝ ܐܝܠܝܢ ܕܐܝܬܝܗܝܢ ܕܫܠܡܟܝ ܐܦܢ ܒܗܢܐ ܝܘܡܟܝ ܗܫܐ ܕܝܢ ܐܬܟܣܝ ܠܗܝܢ ܡܢ ܥܝܢܝܟܝ ܀
19.42 indien gij deze dingen toch had geweten die voor uw vrede zijn, op deze dag van u! Maar nu zijn zij verborgen voor uw ogen.
19:43 – ܢܐܬܘܢ ܠܟܝ ܕܝܢ ܝܘܡܬܐ ܕܢܚܕܪܘܢܟܝ ܒܥܠܕܒܒܝܟܝ ܘܢܐܠܨܘܢܟܝ ܡܢ ܟܠ ܕܘܟܐ ܀
19.43 Maar de dagen zullen tot u komen waarop uw vijanden u zullen omsingelen en u belegeren aan alle kanten,
19:44 – ܘܢܣܚܦܘܢܟܝ ܘܠܒܢܝܟܝ ܒܓܘܟܝ ܘܠܐ ܢܫܒܩܘܢ ܒܟܝ ܟܐܦ ܥܠ ܟܐܦ ܚܠܦ ܕܠܐ ܝܕܥܬܝ ܙܒܢܐ ܕܣܘܥܪܢܟܝ ܀
19.44 en ze zullen u omverwerpen, en in u uw kinderen, en geen steen in u zullen ze op een andere steen laten, omdat gij de tijd van uw bezoeking niet wist.
19:45 – ܘܟܕ ܥܠ ܠܗܝܟܠܐ ܫܪܝ ܠܡܦܩܘ ܠܐܝܠܝܢ ܕܙܒܢܝܢ ܒܗ ܘܡܙܒܢܝܢ ܀
19.45 En toen hij de tempel inging, begon hij degenen uit werpen die daarin kochten en verkochten,
19:46 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܟܬܝܒ ܕܒܝܬܝ ܒܝܬ ܨܠܘܬܐ ܐܝܬܘܗܝ ܐܢܬܘܢ ܕܝܢ ܥܒܕܬܘܢܝܗܝ ܡܥܪܬܐ ܕܠܣܛܝܐ ܀
19.46 en zei tot hen, het is geschreven dat mijn huis het huis van gebed is; maar gij hebt het tot een marṯā lesṭāyā gemaakt (dievengrot).
19:47 – ܘܗܘ ܡܠܦ ܗܘܐ ܟܠܝܘܡ ܒܗܝܟܠܐ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܕܝܢ ܘܣܦܪܐ ܘܩܫܝܫܐ ܕܥܡܐ ܒܥܝܢ ܗܘܘ ܠܡܘܒܕܘܬܗ ܀
19.47 En hij onderwees elke dag in de tempel; maar de belangrijkste priesters en de schrift-geleerden en de oudsten van het volk probeerden zich te ontdoen van hem,
19:48 – ܘܠܐ ܡܫܟܚܝܢ ܗܘܘ ܡܢܐ ܢܥܒܕܘܢ ܠܗ ܟܠܗ ܓܝܪ ܥܡܐ ܬܠܐ ܗܘܐ ܒܗ ܠܡܫܡܥܗ ܀
19.48 maar konden niet vinden wat zij zouden doen tegen hem; want al het volk hing rond hem om hem te horen.
20:1-26
20:1 – ܘܗܘܐ ܒܚܕ ܡܢ ܝܘܡܬܐ ܟܕ ܡܠܦ ܒܗܝܟܠܐ ܠܥܡܐ ܘܡܣܒܪ ܩܡܘ ܥܠܘܗܝ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܣܦܪܐ ܥܡ ܩܫܝܫܐ ܀
20.1 EN het was op een van die dagen, terwijl hij het volk onderwees in de tempel, en evangeliseerde, dat de belangrijkste priesters, en de schrift-geleerden met de oudsten tegen hem opstonden,
20:2 – ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܐܡܪ ܠܢ ܒܐܝܢܐ ܫܘܠܛܢܐ ܗܠܝܢ ܥܒܕ ܐܢܬ ܘܡܢܘ ܗܘ ܕܝܗܒ ܠܟ ܫܘܠܛܢܐ ܗܢܐ ܀
20.2 en tot hem zeiden, vertel ons door welke autoriteit gij deze dingen doet, en wie is hij die u deze autoriteit gaf?
20:3 – ܥܢܐ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܫܐܠܟܘܢ ܘܐܦ ܐܢܐ ܡܠܬܐ ܘܐܡܪܘ ܠܝ ܀
20.3 Jeshu antwoordde en zei tot hen, ik wil ook van u een woord vragen, en vertelt gij mij:
20:4 – ܡܥܡܘܕܝܬܗ ܕܝܘܚܢܢ ܡܢ ܫܡܝܐ ܗܘܬ ܐܘ ܡܢ ܒܢܝܢܫܐ ܀
20.4 het doopsel van Juchanon, was het van de hemel, of van de zonen van mensen?
20:5 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܡܬܚܫܒܝܢ ܗܘܘ ܒܢܦܫܗܘܢ ܘܐܡܪܝܢ ܕܐܢ ܢܐܡܪ ܡܢ ܫܡܝܐ ܐܡܪ ܠܢ ܘܡܛܠ ܡܢܐ ܠܐ ܗܝܡܢܬܘܢܝܗܝ ܀
20.5 Maar zij redeneerden onder elkander, zeggende, als we zullen zeggen, van de hemel, zegt hij tot ons, waarom hebt gij hem dan niet geloofd?
20:6 – ܐܢ ܕܝܢ ܢܐܡܪ ܡܢ ܒܢܝ ܐܢܫܐ ܪܓܡ ܠܢ ܥܡܐ ܟܠܗ ܡܦܣܝܢ ܓܝܪ ܕܝܘܚܢܢ ܢܒܝܐ ܗܘ ܀
20.6 Maar als we zullen zeggen, van zonen van mensen, zal heel het volk ons stenigen; want zij zijn ervan overtuigd dat Juchanon een profeet was.
20:7 – ܘܐܡܪܘ ܠܗ ܕܠܐ ܝܕܥܝܢ ܚܢܢ ܡܢ ܐܝܡܟܐ ܗܝ ܀
20.7 En ze zeiden tot hem: we weten niet vanwaar het was.
20:8 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܘܠܐ ܐܢܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܒܐܝܢܐ ܫܘܠܛܢܐ ܗܠܝܢ ܥܒܕ ܐܢܐ ܀
20.8 Jeshu zei tot hen, evenmin vertel ik u door welke autoriteit ik deze dingen doe.
20:9 – ܘܫܪܝ ܕܢܐܡܪ ܠܥܡܐ ܡܬܠܐ ܗܢܐ ܓܒܪܐ ܚܕ ܢܨܒ ܟܪܡܐ ܘܐܘܚܕܗ ܠܦܠܚܐ ܘܐܒܥܕ ܙܒܢܐ ܣܓܝܐܐ ܀
20.9 En hij begon deze gelijkenis te spreken tot het volk: een zeker man plante een wijngoed, en liet het aan pachters over, en verwijderde zich voor een langere tijd.
20:10 – ܘܒܙܒܢܐ ܫܕܪ ܥܒܕܗ ܠܘܬ ܦܠܚܐ ܕܢܬܠܘܢ ܠܗ ܡܢ ܦܐܪܐ ܕܟܪܡܐ ܦܠܚܐ ܕܝܢ ܡܚܐܘܗܝ ܘܫܕܪܘܗܝ ܟܕ ܣܪܝܩ ܀
20.10 En op het seizoen zond hij zijn dienaar naar de pachters opdat zij hem van de vrucht van het wijngoed zouden geven. Maar de pachters sloegen hem, en stuurden hem zonder lading weg.
20:11 – ܘܐܘܣܦ ܘܫܕܪ ܠܥܒܕܗ ܐܚܪܢܐ ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܐܦ ܠܗܘ ܡܚܐܘܗܝ ܘܨܥܪܘܗܝ ܘܫܕܪܘܗܝ ܟܕ ܣܪܝܩ ܀
20.11 En hij zond een andere dienaar; maar ze sloegen hem ook, en mishandelden hem, en stuurden hem weg zonder lading.
20:12 – ܘܐܘܣܦ ܘܫܕܪ ܕܬܠܬܐ ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܐܦ ܠܗܘ ܨܠܦܘܗܝ ܘܐܦܩܘܗܝ ܀
20.12 En hij zond een derde; maar ze verwonden hem ook, en wierpen hem buiten.
20:13 – ܐܡܪ ܡܪܐ ܟܪܡܐ ܡܢܐ ܐܥܒܕ ܐܫܕܪ ܒܪܝ ܚܒܝܒܐ ܟܒܪ ܢܚܙܘܢܝܗܝ ܘܢܬܟܚܕܘܢ ܀
20.13 De heer van de het wijngoed zei, wat zal ik doen? ik zal mijn zoon zenden, de geliefde; nu zullen zij hem zien en hem eerbiedigen.
20:14 – ܟܕ ܚܙܐܘܗܝ ܕܝܢ ܦܠܚܐ ܡܬܚܫܒܝܢ ܗܘܘ ܒܢܦܫܗܘܢ ܘܐܡܪܝܢ ܗܢܘ ܝܪܬܐ ܬܘ ܢܩܛܠܝܘܗܝ ܘܬܗܘܐ ܝܪܬܘܬܐ ܕܝܠܢ ܀
20.14 Maar toen de pachters hem zagen, redeneerden zij onder elkander, zeggende, dit is de erfgenaam, kom, laat ons hem doden, en de erfenis zal van ons zijn.
20:15 – ܘܐܦܩܘܗܝ ܠܒܪ ܡܢ ܟܪܡܐ ܘܩܛܠܘܗܝ ܡܢܐ ܗܟܝܠ ܢܥܒܕ ܠܗܘܢ ܡܪܐ ܟܪܡܐ ܀
20.15 En zij wierpen hem uit van het wijngoed, en doodden hem. Wat zal de heer van het wijngoed hen daarom aandoen?
20:16 – ܢܐܬܐ ܘܢܘܒܕ ܠܦܠܚܐ ܗܢܘܢ ܘܢܬܠ ܟܪܡܐ ܠܐܚܪܢܐ ܟܕ ܫܡܥܘ ܕܝܢ ܐܡܪܘ ܠܐ ܬܗܘܐ ܗܕܐ ܀
20.16 Hij zal komen en die pachters vernietigen, en hij zal het wijngoed aan anderen geven. Maar toen zij dat hoorden, zeiden zij, dit kan niet zijn!
20:17 – ܗܘ ܕܝܢ ܚܪ ܒܗܘܢ ܘܐܡܪ ܘܡܢܐ ܗܝ ܗܝ ܕܟܬܝܒܐ ܕܟܐܦܐ ܕܐܣܠܝܘ ܒܢܝܐ ܗܝ ܗܘܬ ܠܪܝܫ ܩܪܢܐ ܕܙܘܝܬܐ ܀
20.17 Maar hij aanschouwde hen, en zei, en wat is datgene dan die geschreven is; de steen die de bouwers verworpen hebben, is de hoofd-hoeksteen geworden?
20:18 – ܘܟܠ ܡܢ ܕܢܦܠ ܥܠ ܗܝ ܟܐܦܐ ܢܬܪܥܥ ܘܟܠ ܡܢ ܕܗܝ ܬܦܠ ܥܠܘܗܝ ܬܕܪܝܘܗܝ ܀
20.18 En eenieder die over deze steen zal vallen, die zal gebroken worden; en eenieder op wie hij zal vallen het zal hem tot gruis vermorzelen (Psalm 118:22).
20:19 – ܒܥܘ ܗܘܘ ܕܝܢ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܣܦܪܐ ܕܢܪܡܘܢ ܥܠܘܗܝ ܐܝܕܝܐ ܒܗܝ ܫܥܬܐ ܘܕܚܠܘ ܡܢ ܥܡܐ ܝܕܥܘ ܓܝܪ ܕܥܠܝܗܘܢ ܐܡܪ ܡܬܠܐ ܗܢܐ ܀
20.19 Maar de Sophree en de belangrijkste priesters wilden de handen aan hem slaan op dat uur; maar zij vreesden het volk, want zij wisten dat hij deze gelijkenis betreffende henzelf had gesproken.
20:20 – ܘܫܕܪܘ ܠܘܬܗ ܓܫܘܫܐ ܕܡܬܕܡܝܢ ܒܙܕܝܩܐ ܕܢܐܚܕܘܢܝܗܝ ܒܡܠܬܐ ܘܢܫܠܡܘܢܝܗܝ ܠܕܝܢܐ ܘܠܫܘܠܛܢܗ ܕܗܓܡܘܢܐ ܀
20.20 En ze stuurden spionnen tot hem, die zich moesten doen gelijken op rechtvaardige mannen, om hem te strikken door een woord, en hem over te leveren aan het oordeel en aan de autoriteit van de gouverneur.
20:21 – ܘܫܐܠܘܗܝ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܡܠܦܢܐ ܝܕܥܝܢ ܚܢܢ ܕܬܪܝܨܐܝܬ ܡܡܠܠ ܐܢܬ ܘܡܠܦ ܐܢܬ ܘܠܐ ܢܣܒ ܐܢܬ ܒܐܦܐ ܐܠܐ ܒܩܘܫܬܐ ܐܘܪܚܐ ܕܐܠܗܐ ܡܠܦ ܐܢܬ ܀
20.21 En zij vroegen hem en zeiden tot hem, Malphona (leraar), we weten dat gij recht spreekt en leert, noch zijt gij een begunstiger van aangezichten ( iemand begunstigen), maar in waarheid leert gij de weg van Aloha.
20:22 – ܫܠܝܛ ܠܢ ܕܢܬܠ ܟܣܦ ܪܫܐ ܠܩܣܪ ܐܘ ܠܐ ܀
20.22 Is het geoorloofd voor ons hoofd-zilver te geven aan Caesar of niet?
20:23 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܣܬܟܠ ܚܪܥܘܬܗܘܢ ܘܐܡܪ ܡܢܐ ܡܢܣܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܝ ܀
20.23 Maar hij begreep hun bedrog, en zei, waarom verzoekt gij mij?
20:24 – ܚܘܐܘܢܝ ܕܝܢܪܐ ܕܡܢ ܐܝܬ ܒܗ ܨܠܡܐ ܘܟܬܝܒܬܐ ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܐܡܪܝܢ ܕܩܣܪ ܀
20.24 Toon mij een dinara. Van wie is de beeltenis en de inscriptie daarop? en zij zeiden, van Caesar.
20:25 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܗܒܘ ܗܟܝܠ ܕܩܣܪ ܠܩܣܪ ܘܕܐܠܗܐ ܠܐܠܗܐ ܀
20.25 Jeshu zei tot hen, geef dan wat van Caesar is aan Caesar, en wat van Aloha is aan Aloha.
20:26 – ܘܠܐ ܐܫܟܚܘ ܠܡܐܚܕ ܡܢܗ ܡܠܬܐ ܩܕܡ ܥܡܐ ܘܐܬܕܡܪܘ ܥܠ ܦܬܓܡܗ ܘܫܬܩܘ ܀
20.26 En ze konden hem niet strikken op zijn woorden voor het volk; en ze verwonderden zich in zijn antwoord, en waren stil.
20:27-40
20:27 – ܩܪܒܘ ܕܝܢ ܐܢܫܝܢ ܡܢ ܙܕܘܩܝܐ ܗܢܘܢ ܕܐܡܪܝܢ ܕܩܝܡܬܐ ܠܝܬ ܘܫܐܠܘܗܝ ܀
20.27 MAAR sommigen van de Zadukoyee naderden, zij die zeggen dat er geen opstanding is;
20:28 – ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܡܠܦܢܐ ܡܘܫܐ ܟܬܒ ܠܢ ܕܐܢ ܐܢܫ ܢܡܘܬ ܐܚܘܗܝ ܕܐܝܬ ܠܗ ܐܢܬܬܐ ܕܠܐ ܒܢܝܐ ܢܣܒ ܐܚܘܗܝ ܐܢܬܬܗ ܘܢܩܝܡ ܙܪܥܐ ܠܐܚܘܗܝ ܀
20.28 en zij ondervraagden hem, en zeiden tot hem, Malphona, Musha schreef tot ons dat als een man’s broeder sterft terwijl zijn vrouw geen kinderen heeft, dat zijn broer deze vrouw bij zich moet nemen, en hij moet nageslacht doen opstaan voor zijn broeder.
20:29 – ܫܒܥܐ ܕܝܢ ܐܚܝܢ ܐܝܬ ܗܘܘ ܘܩܕܡܝܐ ܢܣܒ ܐܢܬܬܐ ܘܡܝܬ ܕܠܐ ܒܢܝܐ ܀
20.29 Maar er waren zeven broeders; en de eerste nam; een vrouw, en stierf zonder kinderen.
20:30 – ܘܢܣܒܗ ܕܬܪܝܢ ܠܐܢܬܬܗ ܘܗܢܐ ܡܝܬ ܕܠܐ ܒܢܝܐ ܀
20.30 En de tweede nam de vrouw, en hij stierf ook zonder kinderen.
20:31 – ܘܕܬܠܬܐ ܬܘܒ ܢܣܒܗ ܘܗܟܘܬ ܘܐܦ ܫܒܥܬܝܗܘܢ ܘܡܝܬܘ ܘܠܐ ܫܒܩܘ ܒܢܝܐ ܀
20.31 En de derde nam haar ook; en zo stierven alle zeven van hen: maar ze lieten geen kinderen na.
20:32 – ܘܡܝܬܬ ܒܚܪܬܐ ܘܐܦ ܐܢܬܬܐ ܀
20.32 Uiteindelijk stierf ook de vrouw.
20:33 – ܒܩܝܡܬܐ ܗܟܝܠ ܕܐܝܢܐ ܡܢܗܘܢ ܬܗܘܐ ܐܢܬܬܐ ܫܒܥܬܝܗܘܢ ܓܝܪ ܢܣܒܘܗ ܀
20.33 Van wie van hen zal zij in de opstanding daarom de vrouw zijn? want alle zeven van hen hebben haar genomen.
20:34 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܒܢܘܗܝ ܕܥܠܡܐ ܗܢܐ ܢܣܒܝܢ ܢܫܐ ܘܢܫܐ ܗܘܝܢ ܠܓܒܪܐ ܀
20.34 Jeshu zei tot hen, de zonen van deze wereld nemen vrouwen, en vrouwen worden de vrouwen van mannen:
20:35 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܕܠܗܘ ܥܠܡܐ ܫܘܘ ܘܠܩܝܡܬܐ ܕܡܢ ܒܝܬ ܡܝܬܐ ܠܐ ܢܣܒܝܢ ܢܫܐ ܘܐܦ ܠܐ ܢܫܐ ܗܘܝܢ ܠܓܒܪܐ ܀
20.35 maar zij die deze eeuwigheid waardig zijn, en de opstanding die vanonder de doden is, nemen er geen vrouwen, noch worden vrouwen er de vrouwen van mannen.
20:36 – ܐܦ ܠܐ ܓܝܪ ܬܘܒ ܠܡܡܬ ܡܫܟܚܝܢ ܐܝܟ ܡܠܐܟܐ ܐܢܘܢ ܓܝܪ ܘܒܢܝܐ ܐܝܬܝܗܘܢ ܕܐܠܗܐ ܡܛܠ ܕܗܘܘ ܒܢܝܐ ܕܩܝܡܬܐ ܀
20.36 Noch kunnen zij opnieuw sterven, want zij zijn als de engelen; en zij zijn de kinderen van Aloha, omdat zij de kinderen van de opstanding zijn geworden.
20:37 – ܕܩܝܡܝܢ ܕܝܢ ܡܝܬܐ ܐܦ ܡܘܫܐ ܒܕܩ ܐܕܟܪ ܓܝܪ ܒܣܢܝܐ ܟܕ ܐܡܪ ܡܪܝܐ ܐܠܗܗ ܕܐܒܪܗܡ ܘܐܠܗܗ ܕܐܝܣܚܩ ܘܐܠܗܗ ܕܝܥܩܘܒ
20.37 Maar dat de doden opstaan, toonde ook Musha; want hij herdacht bij de sanyā (doornen- struik), terwijl hij zei, de heer de God van Abraham, en de God van Ishok, en de God van Jakub.
20:38 – ܐܠܗܐ ܕܝܢ ܠܐ ܗܘܐ ܕܡܝܬܐ ܐܠܐ ܕܚܝܐ ܟܠܗܘܢ ܓܝܪ ܚܝܝܢ ܐܢܘܢ ܠܗ ܀
20.38 Maar hij was niet de God van de doden, maar van de levenden: want zij leven allen voor hem.
20:39 – ܘܥܢܘ ܐܢܫܝܢ ܡܢ ܣܦܪܐ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܡܠܦܢܐ ܫܦܝܪ ܐܡܪ ܐܢܬ ܀
20.39 En sommigen van de Sophree antwoordden, en zeiden tot hem, Malphona, gij hebt goed gezegd.
20:40 – ܘܠܐ ܬܘܒ ܐܡܪܚܘ ܠܡܫܐܠܘܬܗ ܥܠ ܡܕܡ ܀
20.40 En zij durfden hem niet opnieuw over enig ding te vragen.
20:41 – 21:4
20:41 – ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܐܝܟܢܐ ܐܡܪܝܢ ܣܦܪܐ ܥܠ ܡܫܝܚܐ ܕܒܪܗ ܗܘ ܕܕܘܝܕ ܀
20.41 EN hij zei tot hen, hoe kunnen de Sophree betreffende de Meshiha zeggen, dat hij de zoon van David is?
20:42 – ܘܗܘ ܕܘܝܕ ܐܡܪ ܒܟܬܒܐ ܕܡܙܡܘܪܐ ܕܐܡܪ ܡܪܝܐ ܠܡܪܝ ܬܒ ܠܟ ܡܢ ܝܡܝܢܝ ܀
20.42 Want David zelf zei in het boek der psalmen, Maryah zei tot mijn *Heer (*’imarya’ naam die verwijst naar Yeshu), zit gij aan mijn rechterhand,
20:43 – ܥܕܡܐ ܕܐܣܝܡ ܒܥܠܕܒܒܝܟ ܬܚܝܬ ܪܓܠܝܟ ܀
20.43 totdat ik uw tegenstanders onder uw voeten werp.
20:44 – ܐܢ ܗܟܝܠ ܕܘܝܕ ܩܪܐ ܠܗ ܡܪܝ ܐܝܟܢܐ ܒܪܗ ܗܘ ܀
20.44 Als David hem dus Heer noemt, hoe is hij dan zijn zoon?
20:45 – ܘܟܕ ܟܠܗ ܥܡܐ ܫܡܥ ܗܘܐ ܐܡܪ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܀
20.45 En terwijl al de mensen hoorden, zei hij tot zijn discipelen,
20:46 – ܐܙܕܗܪܘ ܡܢ ܣܦܪܐ ܕܨܒܝܢ ܠܡܗܠܟܘ ܒܐܣܛܠܐ ܘܪܚܡܝܢ ܫܠܡܐ ܒܫܘܩܐ ܘܪܝܫ ܡܘܬܒܐ ܒܟܢܘܫܬܐ ܘܪܝܫ ܣܡܟܐ ܒܚܫܡܝܬܐ ܀
20.46 Pas op voor de Sophree, die willen wandelen in stola’s, en de shaloma liefhebben op openbare plaatsen, en de belangrijkste plaatsen in de synagogen, en de belangrijkste aanlig-plaatsen op avondfeesten;
20:47 – ܗܢܘܢ ܕܐܟܠܝܢ ܒܬܐ ܕܐܪܡܠܬܐ ܒܥܠܬܐ ܕܡܘܪܟܝܢ ܨܠܘܬܗܘܢ ܗܢܘܢ ܢܩܒܠܘܢ ܕܝܢܐ ܝܬܝܪܐ ܀
20.47 die de huizen van weduwen verslinden, en voor de gelegenheid hun gebeden verlengen: deze zullen het groter oordeel ontvangen.
21:1 – ܚܪ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܒܥܬܝܪܐ ܐܝܠܝܢ ܕܪܡܝܢ ܗܘܘ ܒܝܬ ܓܙܐ ܩܘܪܒܢܝܗܘܢ ܀
21.1 Jeshu keek naar de rijken die hun offergaven in het b’eyt, g’aza (schatten-huis) gooiden.
21:2 – ܘܚܙܐ ܐܦ ܐܪܡܠܬܐ ܚܕܐ ܡܣܟܢܬܐ ܕܐܪܡܝܬ ܫܡܘܢܐ ܬܪܝܢ ܀
21.2 En hij zag ook een zekere arme weduwe die twee shomonee (de kleinste Romeinse munt) ingooide.
21:3 – ܘܐܡܪ ܫܪܪܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܗܕܐ ܐܪܡܠܬܐ ܡܣܟܢܬܐ ܐܪܡܝܬ ܝܬܝܪ ܡܢ ܟܠܢܫ ܀
21.3 En hij zei, waarheid zeg ik tot u, dat deze arme weduwe meer dan iedereen heeft ingegooid:
21:4 – ܟܠܗܘܢ ܓܝܪ ܗܠܝܢ ܡܢ ܡܐ ܕܝܬܝܪ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܐܪܡܝܘ ܒܝܬ ܩܘܪܒܢܐ ܕܐܠܗܐ ܗܕܐ ܕܝܢ ܡܢ ܚܣܝܪܘܬܗ ܟܠ ܕܩܢܝܐ ܗܘܬ ܐܪܡܝܬܗ ܀
21.4 want allen, deze, hebben vanuit wat in overvloed tot hen was in het b’eyt, g’aza (schatten-huis) van Aloha gegooid: maar deze vanuit haar gebrek, alles wat zij verkreeg heeft zij ingegooid.
21:5 – 28
21:5 – ܘܟܕ ܐܡܪܝܢ ܗܘܘ ܐܢܫܝܢ ܥܠ ܗܝܟܠܐ ܕܒܟܐܦܐ ܫܦܝܪܬܐ ܘܒܩܘܪܒܢܐ ܡܨܒܬ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܀
21.5 EN terwijl sommigen spraken van de tempel, met welke mooie stenen en geschenken het was versierd, zei Jeshu tot hen,
21:6 – ܗܠܝܢ ܕܚܙܝܢ ܐܢܬܘܢ ܢܐܬܘܢ ܝܘܡܬܐ ܕܒܗܘܢ ܠܐ ܬܫܬܒܩ ܟܐܦ ܥܠ ܟܐܦ ܕܠܐ ܬܣܬܬܪ ܀
21.6 deze dingen die gij ziet, de dagen zullen komen waarop geen steen nog op een steen zal worden gevonden die niet zal vernietigd worden.
21:7 – ܘܡܫܐܠܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܘܐܡܪܝܢ ܡܠܦܢܐ ܐܡܬܝ ܗܠܝܢ ܢܗܘܝܢ ܘܡܢܐ ܗܝ ܐܬܐ ܡܐ ܕܩܪܝܒܢ ܗܠܝܢ ܕܢܗܘܝܢ ܀
21.7 En ze vroegen van hem, en zeiden, Malphona, maar wanneer zullen deze dingen zijn? En wat is het teken dat deze dingen nabij zijn om te zijn?
21:8 – ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܚܙܘ ܠܡܐ ܬܛܥܘܢ ܣܓܝܐܐ ܓܝܪ ܢܐܬܘܢ ܒܫܡܝ ܘܢܐܡܪܘܢ ܕܐܢܐ ܐܢܐ ܡܫܝܚܐ ܘܙܒܢܐ ܩܪܒ ܠܐ ܕܝܢ ܬܐܙܠܘܢ ܒܬܪܗܘܢ ܀
21.8 Maar hij zei tot hen, let op dat gij niet verleid wordt: want velen zullen komen in mijn naam, en zullen zeggen, ik ben de Meshiha; en de tijd is naderbij getrokken: maar gaat hij hen niet achteraan.
21:9 – ܘܡܐ ܕܫܡܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܩܪܒܐ ܘܫܓܘܫܝܐ ܠܐ ܬܕܚܠܘܢ ܥܬܝܕܢ ܐܢܝܢ ܓܝܪ ܗܠܝܢ ܠܘܩܕܡ ܠܡܗܘܐ ܐܠܐ ܠܐ ܥܕܟܝܠ ܡܛܬ ܚܪܬܐ ܀
21.9 En wanneer gij hoort van oorlogen en rellen, vreest niet: want deze dingen moeten eerst zijn; maar het einde komt nog niet.
21:10 – ܢܩܘܡ ܓܝܪ ܥܡܐ ܥܠ ܥܡܐ ܘܡܠܟܘ ܥܠ ܡܠܟܘ ܀
21.10 Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk:
21:11 – ܘܙܘܥܐ ܪܘܪܒܐ ܢܗܘܘܢ ܒܕܘܟܐ ܕܘܟܐ ܘܟܦܢܐ ܘܡܘܬܢܐ ܘܢܗܘܝܢ ܕܚܠܬܐ ܘܣܘܪܕܐ ܘܐܬܘܬܐ ܪܘܪܒܬܐ ܡܢ ܫܡܝܐ ܢܬܚܙܝܢ ܘܣܬܘܐ ܪܘܪܒܐ ܢܗܘܘܢ ܀
21.11 en er zullen grote aardbevingen zijn in verschillende plaatsen, en hongersnoden, en plagen; en er zullen voortekens zijn, en terreur, en grote tekenen van de hemel zullen verschijnen, en grote saṯwā (winters of stormen – sneeuwstormen) zullen er zijn.
21:12 – ܩܕܡ ܕܝܢ ܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܢܪܡܘܢ ܥܠܝܟܘܢ ܐܝܕܝܐ ܘܢܪܕܦܘܢܟܘܢ ܘܢܫܠܡܘܢܟܘܢ ܠܟܢܘܫܬܐ ܘܠܒܝܬ ܐܣܝܪܐ ܘܢܩܪܒܘܢܟܘܢ ܩܕܡ ܡܠܟܐ ܘܗܓܡܘܢܐ ܡܛܠ ܫܡܝ ܀
21.12 Maar voor al deze dingen, zullen ze u met de handen aanslaan (beschuldigen); en u vervolgen, en u overleveren aan de synagogen, en aan het huis van de gebonden. En zij zullen u voor koningen en gouverneurs brengen vanwege mijn naam.
21:13 – ܗܘܝܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܠܣܗܕܘܬܐ ܀
21.13 Maar het zal voor u een sāhdūṯā zijn (martelaarschap).
21:14 – ܣܝܡܘ ܕܝܢ ܒܠܒܟܘܢ ܕܠܐ ܬܗܘܘܢ ܡܬܝܠܦܝܢ ܠܡܦܩ ܪܘܚܐ ܀
21.14 Maar leg het in uw harten, om niet van tevoren te leren wat gij tot verdediging zult antwoorden;
21:15 – ܐܢܐ ܓܝܪ ܐܬܠ ܠܟܘܢ ܦܘܡܐ ܘܚܟܡܬܐ ܐܝܕܐ ܕܠܐ ܢܫܟܚܘܢ ܠܡܩܡ ܠܩܘܒܠܗ ܟܠܗܘܢ ܒܥܠܕܒܒܝܟܘܢ ܀
21.15 want ik zal u een mond en wijsheid geven, welke al uw tegenstanders niet kunnen tegenstaan.
21:16 – ܢܫܠܡܘܢܟܘܢ ܕܝܢ ܐܒܗܝܟܘܢ ܘܐܚܝܟܘܢ ܘܐܚܝܢܝܟܘܢ ܘܪܚܡܝܟܘܢ ܘܢܡܝܬܘܢ ܡܢܟܘܢ ܀
21.16 Maar uw vaders, en uw broeders, en uw verwanten, en uw vrienden zullen u verraden, en ze zullen sommigen van u ter dood brengen.
21:17 – ܘܬܗܘܘܢ ܣܢܝܐܝܢ ܡܢ ܟܠ ܐܢܫ ܡܛܠ ܫܡܝ ܀
21.17 En gij zult door alle mensen gehaat worden omwille van mijn naam:
21:18 – ܘܡܢܬܐ ܡܢ ܪܫܟܘܢ ܠܐ ܬܐܒܕ ܀
21.18 nochtans, zal niet één haar op uw hoofd vergaan,
21:19 – ܒܡܣܝܒܪܢܘܬܟܘܢ ܕܝܢ ܬܩܢܘܢ ܢܦܫܟܘܢ ܀
21.19 maar in uw volharding zult ge uw ziel verkrijgen.
21:20 – ܡܐ ܕܝܢ ܕܚܙܝܬܘܢ ܠܐܘܪܫܠܡ ܕܚܕܝܪ ܠܗ ܚܝܠܐ ܗܝܕܝܢ ܕܥܘ ܕܩܪܒ ܠܗ ܚܘܪܒܗ ܀
21.20 Maar wanneer gij Urishlem omsloten ziet door een leger, weet dan dat haar verwoesting nabij getrokken is.
21:21 – ܗܝܕܝܢ ܐܝܠܝܢ ܕܒܝܗܘܕ ܐܢܘܢ ܢܥܪܩܘܢ ܠܛܘܪܐ ܘܐܝܠܝܢ ܕܒܓܘܗ ܐܢܘܢ ܢܥܪܩܘܢ ܘܕܒܩܘܪܝܐ ܠܐ ܢܥܠܘܢ ܠܗ ܀
21.21 Vervolgens, laat degenen die in Jihud zijn ontsnappen naar de berg, en laat degenen die er midden-in zijn ontsnappen, en laat hen die in de landelijke plaatsen zijn niet tot haar ingaan.
21:22 – ܕܝܘܡܬܐ ܐܢܘܢ ܗܠܝܢ ܕܬܒܥܬܐ ܕܢܫܠܡ ܟܠ ܡܐ ܕܟܬܝܒ ܀
21.22 Want dit zullen de dagen van vergelding zijn, opdat alles zou worden vervuld wat geschreven is.
21:23 – ܘܝ ܕܝܢ ܠܐܝܠܝܢ ܕܒܛܢܢ ܘܠܐܝܠܝܢ ܕܡܝܢܩܢ ܒܗܢܘܢ ܝܘܡܬܐ ܢܗܘܐ ܓܝܪ ܐܘܠܨܢܐ ܪܒܐ ܒܐܪܥܐ ܘܪܘܓܙܐ ܥܠ ܥܡܐ ܗܢܐ ܀
21.23 Maar wee aan degenen die met een kind zijn en aan degenen die in die dagen zogen! Want er zal in het land grote nood zijn, en boosheid tegen dit volk.
21:24 – ܘܢܦܠܘܢ ܒܦܘܡܐ ܕܚܪܒܐ ܘܢܫܬܒܘܢ ܠܟܠ ܐܬܪ ܘܐܘܪܫܠܡ ܬܗܘܐ ܡܬܬܕܝܫܐ ܡܢ ܥܡܡܐ ܥܕܡܐ ܕܢܫܠܡܘܢ ܙܒܢܐ ܕܥܡܡܐ ܀
21.24 En zij zullen vallen door de pū/emā ḥarbā (de scherpe snede of mond van het zwaard), en in gevangenschap worden geleid naar elke plaats, en Urishlem zal worden vertreden door de andere volken, tot de tijden van de andere volken zullen voltooid zijn.
21:25 – ܘܢܗܘܝܢ ܐܬܘܬܐ ܒܫܡܫܐ ܘܒܣܗܪܐ ܘܒܟܘܟܒܐ ܘܒܐܪܥܐ ܐܘܠܨܢܐ ܕܥܡܡܐ ܘܦܘܫܟ ܐܝܕܝܐ ܡܢ ܬܘܗܬܐ ܕܩܠܐ ܕܝܡܐ ܀
21.25 En er zullen teken zijn in de zon, en in de maan, en in de sterren, en op de aarde ellende der naties, en geklap der handen uit verbazing over de luide stem van de zee,
21:26 – ܘܙܘܥܐ ܕܡܦܩ ܢܦܫܬܐ ܕܒܢܝܢܫܐ ܡܢ ܕܚܠܬܐ ܕܡܕܡ ܕܥܬܝܕ ܠܡܐܬܐ ܥܠ ܐܪܥܐ ܘܢܬܬܙܝܥܘܢ ܚܝܠܐ ܕܫܡܝܐ ܀
21.26 de beroering jaagt de zielen op van de zonen der mensen, uit vrees voor wat er over de aarde gaat komen; en de krachten van de hemelen zullen worden bewogen.
21:27 – ܘܗܝܕܝܢ ܢܚܙܘܢܝܗܝ ܠܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܕܐܬܐ ܒܥܢܢܐ ܥܡ ܚܝܠܐ ܣܓܝܐܐ ܘܫܘܒܚܐ ܪܒܐ ܀
21.27 En dan zullen zij de zoon des mensen zien komen in de wolken, met kracht en grote heerlijkheid.
21:28 – ܡܐ ܕܝܢ ܕܫܪܝ ܗܠܝܢ ܕܢܗܘܝܢ ܐܬܠܒܒܘ ܘܐܪܝܡܘ ܪܫܝܟܘܢ ܡܛܠ ܕܩܪܒ ܠܗ ܦܘܪܩܢܟܘܢ ܀
21.28 En wanneer deze dingen beginnen te zijn, houd moed, en hef uw hoofd op, omdat uw verlossing nabij is getrokken.
21:29-38
21:29 – ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܡܬܠܐ ܚܙܘ ܠܬܬܐ ܘܠܟܠܗܘܢ ܐܝܠܢܐ ܀
21.29 EN hij sprak tot hen een gelijkenis, zie naar de vijgenboom en al de bomen;
21:30 – ܕܡܐ ܕܡܦܪܥܝܢ ܡܚܕܐ ܡܢܗܘܢ ܡܣܬܟܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܩܪܒ ܠܗ ܩܝܛܐ ܀
21.30 wanneer ze uitspruiten, dan begrijpt gij door hen onmiddellijk dat de zomer nabij is getrokken.
21:31 – ܗܟܢܐ ܐܦ ܐܢܬܘܢ ܡܐ ܕܚܙܝܬܘܢ ܗܠܝܢ ܕܗܘܝܢ ܕܥܘ ܕܩܪܝܒܐ ܗܝ ܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܀
21.31 Alzo ook gij, wanneer gij ziet dat deze dingen zijn, weet dat het koninkrijk van Aloha nabij is.
21:32 – ܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܠܐ ܬܥܒܪ ܫܪܒܬܐ ܗܕܐ ܥܕܡܐ ܕܟܠܗܝܢ ܗܠܝܢ ܢܗܘܝܢ ܀
21.32 Amiyn (waarlijk/ waarheid/ echtheid) zeg ik tot u, dat deze ša/urbəṯā (familie) niet zal voorbijgaan tot al deze dingen zullen zijn.
21:33 – ܫܡܝܐ ܘܐܪܥܐ ܢܥܒܪܘܢ ܘܡܠܝ ܠܐ ܢܥܒܪܢ ܀
21.33 Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan.
21:34 – ܐܙܕܗܪܘ ܕܝܢ ܒܢܦܫܟܘܢ ܕܠܐ ܡܬܘܡ ܢܐܩܪܘܢ ܠܒܘܬܟܘܢ ܒܐܣܘܛܘܬܐ ܘܒܪܘܝܘܬܐ ܘܒܨܦܬܐ ܕܥܠܡܐ ܘܡܢ ܫܠܝܐ ܢܐܬܐ ܥܠܝܟܘܢ ܝܘܡܐ ܗܘ ܀
21.34 En waak over uzelf, dat uw harten niet op enig moment bezwaard worden door luxe en dronkenschap en door de zorgen van de wereld, en onwetendheid die dag over u zou komen.
21:35 – ܐܝܟ ܨܦܚܬܐ ܓܝܪ ܢܨܦܚ ܥܠ ܟܠܗܘܢ ܐܝܠܝܢ ܕܝܬܒܝܢ ܥܠ ܐܦܝܗ ܕܟܠܗ ܐܪܥܐ ܀
21.35 Want als een net zal het hen allen plotseling inhalen die op het oppervlak wonen van de hele aarde.
21:36 – ܗܘܘ ܗܟܝܠ ܫܗܪܝܢ ܒܟܠܙܒܢ ܘܡܨܠܝܢ ܕܬܫܘܘܢ ܠܡܥܪܩ ܡܢ ܗܠܝܢ ܕܥܬܝܕܢ ܠܡܗܘܐ ܘܬܩܘܡܘܢ ܩܕܡ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܀
21.36 Zijt daarom waakzaam ten allen tijde, en bid dat u waardig bent om te ontsnappen aan die dingen die moeten zijn, en dat u voor de zoon des mensen kunt staan.
21:37 – ܒܐܝܡܡܐ ܕܝܢ ܡܠܦ ܗܘܐ ܒܗܝܟܠܐ ܘܒܠܠܝܐ ܢܦܩ ܗܘܐ ܒܐܬ ܒܛܘܪܐ ܕܡܬܩܪܐ ܕܒܝܬ ܙܝܬܐ ܀
21.37 Zo leerde hij overdag in de tempel, en s’nachts ging hij naar buiten en verbleef op de berg die baytā – zayt’a (plaats van olijven) genoemd werd.
21:38 – ܘܟܠܗ ܥܡܐ ܡܩܕܡܝܢ ܗܘܘ ܠܘܬܗ ܠܗܝܟܠܐ ܠܡܫܡܥ ܡܠܬܗ ܀
21.38 En alle mensen waren vroeg met hem in de tempel om zijn woord te horen.
22:1-30
22:1 – ܩܪܝܒ ܗܘܐ ܕܝܢ ܥܕܥܕܐ ܕܦܛܝܪܐ ܕܡܬܩܪܐ ܦܨܚܐ ܀
22.1 EN het ˁaḏˁēḏā paṭṭīrā (feest van de ongezuurde broden), die het Petscha wordt genoemd, naderde.
22:2 – ܘܒܥܝܢ ܗܘܘ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܣܦܪܐ ܕܐܝܟܢܐ ܢܩܛܠܘܢܝܗܝ ܕܚܠܝܢ ܗܘܘ ܓܝܪ ܡܢ ܥܡܐ ܀
22.2 En de belangrijkste priesters en de Sophree zochten hoe zij hem zouden doden; want zij vreesden het volk.
22:3 – ܥܠ ܗܘܐ ܕܝܢ ܣܛܢܐ ܒܝܗܘܕܐ ܕܡܬܩܪܐ ܣܟܪܝܘܛܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܗܘܐ ܡܢ ܡܢܝܢܐ ܕܬܪܥܣܪ ܀
22.3 En satana was Jihuda, bijgenaamd Scarjuta, ingegaan, die van het het getal der twaalf was.
22:4 – ܘܐܙܠ ܡܠܠ ܥܡ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܣܦܪܐ ܘܪܒܝ ܚܝܠܐ ܕܗܝܟܠܐ ܐܝܟ ܕܢܫܠܡܝܘܗܝ ܠܗܘܢ ܀
22.4 En hij ging, en sprak met de belangrijkste priesters, en de Sophree, en de belangrijkste autoriteiten van de tempel, hoe hij hem aan hen zou overleveren.
22:5 – ܘܚܕܝܘ ܘܐܩܝܡܘ ܕܢܬܠܘܢ ܠܗ ܟܣܦܐ ܀
22.5 En ze waren verheugd en bevestigden hem zilver te geven.
22:6 – ܘܐܫܬܘܕܝ ܠܗܘܢ ܘܒܥܐ ܗܘܐ ܠܗ ܦܠܥܐ ܕܢܫܠܡܝܘܗܝ ܠܗܘܢ ܒܠܥܕ ܡܢ ܟܢܫܐ ܀
22.6 En hij beloofde aan hen, dat hij een gelegenheid zou zoeken om hem te verraden in afwezigheid van de menigte.
22:7 – ܘܡܛܝ ܝܘܡܐ ܕܦܛܝܪܐ ܕܒܗ ܐܝܬ ܗܘܐ ܥܝܕܐ ܕܢܬܢܟܣ ܦܨܚܐ ܀
22.7 En de dag der ongezuurde broden kwam, waarop het gebruikelijk was het Petscha (lam) te slachten.
22:8 – ܘܫܕܪ ܝܫܘܥ ܠܟܐܦܐ ܘܠܝܘܚܢܢ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܙܠܘ ܛܝܒܘ ܠܢ ܦܨܚܐ ܕܢܠܥܣ ܀
22.8 En Jeshu zond Kipha en Juchanon, en zei tot hen, ga, en bereid voor ons het Petscha, opdat we het zouden kunnen eten.
22:9 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܐܡܪܘ ܠܗ ܐܝܟܐ ܨܒܐ ܐܢܬ ܕܢܛܝܒ ܀
22.9 Maar zij zeiden tot hem, waar wilt ge dat we het bereiden?
22:10 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܗܐ ܡܐ ܕܥܐܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܡܕܝܢܬܐ ܦܓܥ ܒܟܘܢ ܓܒܪܐ ܕܫܩܝܠ ܓܪܒܐ ܕܡܝܐ ܙܠܘ ܒܬܪܗ ܀
22.10 Hij zei tot hen, wanneer, gij de stad zijt ingegaan, zult ge een man ontmoeten die een kruik met water draagt; ga hem achterna, en wanneer hij ingegaan is,
22:11 – ܘܐܝܟܐ ܕܥܐܠ ܐܡܪܘ ܠܡܪܗ ܕܒܝܬܐ ܪܒܢ ܐܡܪ ܐܝܢܘ ܒܝܬ ܡܫܪܝܐ ܐܝܟܐ ܕܐܟܘܠ ܦܨܚܐ ܥܡ ܬܠܡܝܕܝ ܀
22.11 zeg tot de heer van het huis, onze mārā (tittel van respect of meester) vraagt, is er een gastenkamer waar ik het Petscha met mijn discipelen kan eten?
22:12 – ܘܗܐ ܗܘ ܡܚܘܐ ܠܟܘܢ ܥܠܝܬܐ ܚܕܐ ܪܒܬܐ ܕܡܫܘܝܐ ܬܡܢ ܛܝܒܘ ܀
22.12 En hij zal u een grote bovenkamer tonen die ingericht is: maak het daar klaar.
22:13 – ܘܐܙܠܘ ܐܫܟܚܘ ܐܝܟ ܕܐܡܪ ܠܗܘܢ ܘܛܝܒܘ ܦܨܚܐ ܀
22.13 En zij gingen, en vonden het zoals hij hen had verteld: en ze bereiden het Petscha.
22:14 – ܘܟܕ ܗܘܐ ܥܕܢܐ ܐܬܐ ܝܫܘܥ ܐܣܬܡܟ ܘܬܪܥܣܪ ܫܠܝܚܐ ܥܡܗ ܀
22.14 En toen het de tijd was, kwam Jeshu en lag aan, en de twaalf zendelingen met hem.
22:15 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܪܓܬܐ ܪܓܬܢܝ ܕܗܢܐ ܦܨܚܐ ܐܟܘܠ ܥܡܟܘܢ ܩܕܡ ܕܐܚܫ ܀
22.15 En hij zei tot hen, met verlangen heb ik verlangd om dit petscha te eten met u voordat ik moet lijden:
22:16 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܓܝܪ ܕܡܟܝܠ ܠܐ ܐܟܠܝܘܗܝ ܥܕܡܐ ܕܢܫܠܡ ܒܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܀
22.16 want ik zeg u dat ik het vanaf nu niet zal eten, totdat het zal worden vervuld in het koninkrijk van Aloha.
22.17 vers is niet aanwezig in de KHABOURIS CODEX
22.17 (En hij nam de beker, en dankte, en zei, neem dit, en verdeel het onder elkander:)
22.18 vers is niet aanwezig in de KHABOURIS CODEX
22.18 (want ik zeg u dat ik vanaf nu niet van de vrucht van de wijnstok zal drinken, totdat het koninkrijk van Aloha zal gekomen zijn.)
22:19 – ܘܢܣܒ ܠܚܡܐ ܘܐܘܕܝ ܘܩܨܐ ܘܝܗܒ ܠܗܘܢ ܘܐܡܪ ܗܢܘ ܦܓܪܝ ܕܥܠ ܐܦܝܟܘܢ ܡܬܝܗܒ ܗܕܐ ܗܘܝܬܘܢ ܥܒܕܝܢ ܠܕܘܟܪܢܝ ܀
22.19 En hij nam brood, en dankte, en brak, en gaf aan hen, en zei, Hono phagri d’all aphaikun methyiheb, hode’ vaithun obdin ledukroni. (dit is mijn lichaam dat voor u wordt gegeven: doe dit ter mijner herinnering.)
22:20 – ܘܗܟܘܬ ܐܦ ܥܠ ܟܣܐ ܡܢ ܒܬܪ ܕܐܚܫܡܘ ܐܡܪ ܗܢܐ ܟܣܐ ܕܝܬܩܐ ܚܕܬܐ ܒܕܡܝ ܕܚܠܦܝܟܘܢ ܡܬܐܫܕ ܀
22.20 En op deze wijze ook de beker respecterende, nadat zij hadden geavondmaald, zei hij toen; Hono coso d’diathiki chadatho b’demi dachlophaikun metheshed (deze beker is het nieuwe testament in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten.)
22:21 – ܒܪܡ ܗܐ ܐܝܕܗ ܕܡܫܠܡܢܝ ܥܠ ܦܬܘܪܐ ܀
22.21 Niettemin, is de hand van hem die mij verraadde op de tafel!
22:22 – ܘܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܐܙܠ ܐܝܟܢܐ ܕܐܬܦܪܫ ܒܪܡ ܘܝ ܠܗܘ ܓܒܪܐ ܕܒܐܝܕܗ ܡܫܬܠܡ ܀
22.22 En de zoon des mensen gaat, zoals hij apart gezet is: niettemin, wee aan die man door wiens hand hij verraden wordt!
22:23 – ܘܫܪܝܘ ܕܢܥܩܒܘܢ ܒܝܢܬܗܘܢ ܕܡܢܘ ܟܝ ܡܢܗܘܢ ܗܘ ܕܗܕܐ ܥܬܝܕ ܠܡܣܥܪ ܀
22.23 En zij begonnen onderling te informeren, wie van hen het was die dit zou doen
22:24 – ܗܘܐ ܕܝܢ ܐܦ ܚܪܝܢܐ ܒܝܢܬܗܘܢ ܕܡܢ ܐܝܬ ܒܗܘܢ ܕܪܒ ܀
22.24 En er was ook een twist onder hen, over wie van hen de grootste was.
22:25 – ܗܘ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܠܟܝܗܘܢ ܕܥܡܡܐ ܡܪܝܗܘܢ ܐܢܘܢ ܘܕܫܠܝܛܝܢ ܥܠܝܗܘܢ ܥܒܕܝ ܛܒܬܐ ܡܬܩܪܝܢ ܀
22.25 En Jeshu zei tot hen, de koningen van de andere volken zijn hun heren; en zij die gezag over hen uitoefenen, worden doeners van goed genoemd.
22:26 – ܐܢܬܘܢ ܕܝܢ ܠܐ ܗܟܢܐ ܐܠܐ ܐܝܢܐ ܕܪܒ ܒܟܘܢ ܢܗܘܐ ܐܝܟ ܙܥܘܪܐ ܘܐܝܢܐ ܕܪܫܐ ܗܘ ܐܝܟ ܡܫܡܫܢܐ ܀
22.26 Maar gij zijt niet zo: ja, hij die groot is onder u, laat hem zijn als de minste; en hij die het hoofd is, als een die dient.
22:27 – ܡܢܘ ܓܝܪ ܪܒ ܗܘ ܕܣܡܝܟ ܐܘ ܗܘ ܕܡܫܡܫ ܠܐ ܗܘܐ ܗܘ ܕܣܡܝܟ ܐܢܐ ܕܝܢ ܐܝܬܝ ܒܝܢܬܟܘܢ ܐܝܟ ܗܘ ܕܡܫܡܫ ܀
22.27 Want wie is het grootst, hij die aanligt, of hij die dient? is het niet hij die aanligt? Maar ik ben onder u zoals hij die dient.
22:28 – ܐܢܬܘܢ ܐܢܘܢ ܕܟܬܪܬܘܢ ܠܘܬܝ ܒܢܣܝܘܢܝ ܀
22.28 Gij zijt degenen die bij mij zijn gebleven in mijn verzoekingen.
22:29 – ܘܐܢܐ ܡܫܬܘܕܐ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܐܝܟ ܕܐܫܬܘܕܝ ܠܝ ܐܒܝ ܡܠܟܘܬܐ ܀
22.29 En in beloof aan u, zoals mijn vader aan mij heeft beloofd, een koninkrijk;
22:30 – ܕܬܐܟܠܘܢ ܘܬܫܬܘܢ ܥܠ ܦܬܘܪܐ ܕܡܠܟܘܬܐ ܕܝܠܝ ܘܬܬܒܘܢ ܥܠ ܟܘܪܣܘܬܐ ܘܬܕܘܢܘܢ ܬܪܥܣܪ ܫܒܛܐ ܕܝܣܪܝܠ ܀
22.30 en dat gij moogt eten en drinken aan de tafel in mijn koninkrijk, en moogt zitten op tronen, en de twaalf stammen van Isroel oordelen.
22:31-65
22:31 – ܘܐܡܪ ܝܫܘܥ ܠܫܡܥܘܢ ܫܡܥܘܢ ܗܐ ܣܛܢܐ ܫܐܠ ܕܢܥܪܘܒܟܘܢ ܐܝܟ ܕܠܚܛܐ ܀
22.31 En Jeshu zei tot Shemun, Shemun, zie! satana begeerde u te ziften als tarwe;
22:32 – ܘܐܢܐ ܒܥܝܬ ܥܠܝܟ ܕܠܐ ܬܚܣܪ ܗܝܡܢܘܬܟ ܘܐܦ ܐܢܬ ܒܙܒܢ ܐܬܦܢܝ ܘܫܪܪ ܐܚܝܟ ܀
22.32 maar ik heb gebeden voor u, dat uw geloof niet zou falen: en gij ook, in de tijd dat gij zijt omgekeerd, uw broeders bekrachtigd.
22:33 – ܫܡܥܘܢ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗ ܡܪܝ ܥܡܟ ܡܛܝܒ ܐܢܐ ܘܠܒܝܬ ܐܣܝܪܐ ܘܠܡܘܬܐ ܀
22.33 Maar Shemun zei tot hem, mijn heer, samen met u ben ik bereid, en voor het huis van gevangenen, en voor de dood.
22:34 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟ ܫܡܥܘܢ ܕܠܐ ܢܩܪܐ ܬܪܢܓܠܐ ܝܘܡܢܐ ܥܕܡܐ ܕܬܠܬ ܙܒܢܝܢ ܬܟܦܘܪ ܕܠܐ ܝܕܥ ܐܢܬ ܠܝ ܀
22.34 Jeshu zei tot hem, ik zeg u, Shemun, dat de haan vandaag niet zal kraaien, voordat gij drie maal hebt ontkend dat gij mij kent.
22:35 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܟܕ ܫܕܪ ܬܟܘܢ ܕܠܐ ܟܝܣܐ ܘܕܠܐ ܬܪܡܠܐ ܘܡܣܢܐ ܠܡܐ ܚܣܪ ܠܟܘܢ ܡܕܡ ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܘܠܐ ܡܕܡ ܀
22.35 En tot hen zei hij, toen ik u uitzond zonder geldbuidel, of reiszak, of schoenen, ontbrak u dan enig ding? Zij zeiden tot hem, niets.
22:36 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢ ܗܫܐ ܡܢ ܕܐܝܬ ܠܗ ܟܝܣܐ ܢܣܒ ܘܗܟܢܐ ܐܦ ܬܪܡܠܐ ܘܡܢ ܕܠܝܬ ܠܗ ܣܝܦܐ ܢܙܒܢ ܢܚܬܗ ܘܢܙܒܢ ܠܗ ܣܝܦܐ ܀
22.36 Hij zei tot hen, van nu af, hij die een geldbeugel heeft, laat het hem meenemen, en eveneens ook een reiszak; en hij die geen zwaard heeft, laat hem zijn kleed verkopen en een zwaard kopen.
22:37 – ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܓܝܪ ܕܐܦ ܗܕܐ ܕܟܬܝܒܐ ܘܠܐ ܕܬܬܡܠܐ ܒܝ ܕܥܡ ܥܘܠܐ ܐܬܡܢܐ ܟܠܗܝܢ ܓܝܪ ܕܥܠܝ ܐܫܬܠܡ ܀
22.37 Want ik zeg tot u, dat ook dit wat is geschreven, in mij vervuld moet worden, namelijk, dat hij met de overtreders word geteld (Jesaja 53:12): want alles wat betrekking heeft op mij moet worden uitgevoerd.
22:38 – ܘܗܢܘܢ ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܡܪܢ ܗܐ ܗܪܟܐ ܐܝܬ ܬܪܝܢ ܣܝܦܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܣܦܩܝܢ ܀
22.38 En ze zeiden tot hem, onze heer, zie, hier zijn twee zwaarden. Hij zei tot hen, ze volstaan.
22:39 – ܘܢܦܩ ܘܐܙܠ ܐܝܟ ܕܡܥܕ ܗܘܐ ܠܛܘܪܐ ܕܒܝܬ ܙܝܬܐ ܘܐܙܠܘ ܒܬܪܗ ܘܐܦ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܀
22.39 En hij kwam buiten, en ging, zoals hij gewoon was, tot de berg van de plaats der olijven; en zijn discipelen gingen hem ook achterna.
22:40 – ܘܟܕ ܡܛܝ ܠܕܘܟܬܐ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܨܠܘ ܕܠܐ ܬܥܠܘܢ ܠܢܣܝܘܢܐ ܀
22.40 En op die plek aangekomen, zei hij tot hen, bid dat gij niet in verzoeking gaat.
22:41 – ܘܗܘ ܦܪܩ ܡܢܗܘܢ ܐܝܟ ܡܫܕܐ ܟܐܦܐ ܘܣܡ ܒܘܪܟܐ ܘܡܨܠܐ ܗܘܐ ܀
22.41 En hij verwijderde zich tot op een steenworp afstand van hen, en boog de knie, en bad,
22:42 – ܘܐܡܪ ܐܒܐ ܐܢ ܨܒܐ ܐܢܬ ܢܥܒܪܢܝ ܟܣܐ ܗܢܐ ܒܪܡ ܠܐ ܨܒܝܢܝ ܐܠܐ ܕܝܠܟ ܢܗܘܐ ܀
22.42 en zei, vader, indien gij wilt, laat deze beker voorbijgaan: toch niet mijn wil, maar de uwe wordt gedaan.
22:43 – ܘܐܬܚܙܝ ܠܗ ܡܠܐܟܐ ܡܢ ܫܡܝܐ ܕܡܚܝܠ ܠܗ ܀
22.43 En een engel verscheen tot hem vanuit de hemel, die hem versterkte.
22:44 – ܘܟܕ ܗܘܐ ܒܕܚܠܬܐ ܬܟܝܒܐܝܬ ܡܨܠܐ ܗܘܐ ܘܗܘܬ ܕܘܥܬܗ ܐܝܟ ܫܠܬܐ ܕܕܡܐ ܘܢܦܠ ܥܠ ܐܪܥܐ ܀
22.44 En in doodsangst zijnde, bad hij heftiger, en zijn zweet was als druppels van bloed, en viel neer op de grond.
22:45 – ܘܩܡ ܡܢ ܨܠܘܬܗ ܘܐܬܐ ܠܘܬ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܐܫܟܚ ܐܢܘܢ ܟܕ ܕܡܟܝܢ ܡܢ ܥܩܬܐ ܀
22.45 En hij stond op van het gebed, en kwam tot zijn discipelen, en vond hen slapende, vanwege droefheid.
22:46 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢܐ ܕܡܟܝܢ ܐܢܬܘܢ ܩܘܡܘ ܘܨܠܘ ܕܠܐ ܬܥܠܘܢ ܠܢܣܝܘܢܐ ܀
22.46 En hij zei tot hen, waarom slaapt gij? sta op en bid, dat gij niet in verzoeking gaat.
22:47 – ܘܥܕ ܗܘ ܡܡܠܠ ܗܐ ܟܢܫܐ ܘܗܘ ܕܡܬܩܪܐ ܝܗܘܕܐ ܚܕ ܡܢ ܬܪܥܣܪ ܐܬܐ ܩܕܡܝܗܘܢ ܘܩܪܒ ܠܘܬ ܝܫܘܥ ܘܢܫܩܗ ܗܕܐ ܓܝܪ ܐܬܐ ܝܗܒ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܕܐܝܢܐ ܕܢܫܩ ܐܢܐ ܗܘܝܘ ܀
22.47 En terwijl hij het woord voerde, zie een menigte! en zie hem die Jihuda genaamd was, één van de twaalf, kwam voor hen, en hij kwam nabij tot Jeshu, en kuste hem: want dit was het teken dat hij aan hen had gegeven, hem wie ik zal kussen is hij.
22:48 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܝܗܘܕܐ ܒܢܘܫܩܬܐ ܡܫܠܡ ܐܢܬ ܠܗ ܠܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܀
22.48 Jeshu zei tot hem; Jihuda, b’nushektho mashlem ath labareh denosho ( Jihuda, met de kus, overhandigd gij de zoon des mensen?
22:49 – ܟܕ ܚܙܘ ܕܝܢ ܐܝܠܝܢ ܕܥܡܗ ܡܕܡ ܕܗܘܐ ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܡܪܢ ܢܡܚܐ ܐܢܘܢ ܒܣܝܦܐ ܀
22.49 Maar toen zij die met hem waren zagen wat werd gedaan, zeiden ze tot hem, onze heer, zullen we met het zwaard toeslaan?
22:50 – ܘܡܚܐ ܚܕ ܡܢܗܘܢ ܠܥܒܕܗ ܕܪܒ ܟܗܢܐ ܘܢܣܒܗ ܐܕܢܗ ܕܝܡܝܢܐ ܀
22.50 En één van hen sloeg de dienaar van de hogepriester, en nam zijn rechteroor af.
22:51 – ܥܢܐ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܟܕܘ ܥܕܡܐ ܠܗܕܐ ܘܩܪܒ ܠܐܕܢܗ ܕܗܘ ܕܒܠܥ ܘܐܣܝܗ ܀
22.51 Jeshu antwoordde en zei, het volstaat tot zover; en hij raakte het oor aan die hij had afgeslagen, en herstelde het.
22:52 – ܘܐܡܪ ܝܫܘܥ ܠܗܢܘܢ ܕܐܬܘ ܥܠܘܗܝ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܩܫܝܫܐ ܘܪܒܝ ܚܝܠܐ ܕܗܝܟܠܐ ܐܝܟ ܕܥܠ ܠܣܛܝܐ ܢܦܩܬܘܢ ܥܠܝ ܒܣܝܦܐ ܘܒܚܘܛܪܐ ܕܬܐܚܕܘܢܢܝ ܀
22.52 En Jeshu zei tot hen die tegen hem waren gekomen, de belangrijkste priesters, en ouderlingen, en de leiders van de machten van de tempel, zijt gij tegen mij uitgegaan als tegen een dief, met zwaarden en stokken om mij te grijpen?
22:53 – ܟܠܝܘܡ ܥܡܟܘܢ ܗܘܝܬ ܒܗܝܟܠܐ ܘܠܐ ܐܘܫܛܬܘܢ ܥܠܝ ܐܝܕܝܐ ܐܠܐ ܗܕܐ ܗܝ ܫܥܬܟܘܢ ܘܫܘܠܛܢܐ ܕܚܫܘܟܐ ܀
22.53 Elke dag ben ik met u in de tempel geweest, en gij hebt uw handen niet uitgestrekt naar mij; maar dit is uw šāˁtā (moment) en de šulṭānā (heerschappij) van de duisternis.
22:54 – ܘܐܚܕܘ ܐܝܬܝܘܗܝ ܠܒܝܬܗ ܕܪܒ ܟܗܢܐ ܘܫܡܥܘܢ ܐܬܐ ܗܘܐ ܒܬܪܗ ܡܢ ܪܘܚܩܐ ܀
22.54 En zij grepen en brachten hem naar het huis van de leider van de priesters; en Shemun kwam hem achterna op een afstand .
22:55 – ܐܘܚܕܘ ܕܝܢ ܢܘܪܐ ܡܨܥܬ ܕܪܬܐ ܘܝܬܒܝܢ ܗܘܘ ܚܕܪܝܗ ܘܝܬܒ ܗܘܐ ܐܦ ܗܘ ܫܡܥܘܢ ܒܝܢܬܗܘܢ ܀
22.55 En ze hadden een vuur ontstoken in het midden van de binnenplaats, en zaten eromheen, en ook Shemun zat bij hen.
22:56 – ܘܚܙܬܗ ܥܠܝܡܬܐ ܚܕܐ ܕܝܬܒ ܠܘܬ ܢܘܪܐ ܘܚܪܬ ܒܗ ܘܐܡܪܐ ܐܦ ܗܢܐ ܥܡܗ ܗܘܐ ܀
22.56 En een zeker ˁŭlaymṯā (meisje) zag hem terwijl hij bij het vuur zat, en, hem aankijkende, zei ze, deze was ook bij hem.
22:57 – ܗܘ ܕܝܢ ܟܦܪ ܘܐܡܪ ܐܢܬܬܐ ܠܐ ܝܕܥ ܐܢܐ ܠܗ ܀
22.57 Maar hij ontkende, en zei, vrouw, ik ken hem niet.
22:58 – ܘܒܬܪ ܩܠܝܠ ܚܙܝܗܝ ܐܚܪܢܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܦ ܐܢܬ ܡܢܗܘܢ ܐܢܬ ܟܐܦܐ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܐ ܗܘܝܬ ܀
22.58 En na een tijdje, zag een ander hem, en zei, gij zijt ook één van hen. Maar Kipha zei, ik ben het niet.
22:59 – ܘܒܬܪ ܫܥܐ ܚܕܐ ܐܚܪܢܐ ܡܬܚܪܐ ܗܘܐ ܘܐܡܪ ܫܪܝܪܐܝܬ ܐܦ ܗܢܐ ܥܡܗ ܗܘܐ ܐܦ ܓܠܝܠܝܐ ܗܘ ܓܝܪ ܀
22.59 En na een tijdsmoment zei een ander, en hij beweerde, ook deze was zeker met hem, want hij is ook een Galiloya.
22:60 – ܐܡܪ ܟܐܦܐ ܓܒܪܐ ܠܐ ܝܕܥ ܐܢܐ ܡܢܐ ܐܡܪ ܐܢܬ ܘܡܚܕܐ ܟܕ ܗܘ ܡܡܠܠ ܩܪܐ ܬܪܢܓܠܐ ܀
22.60 Kipha zei, man, ik weet niet wat gij zegt. En onmiddellijk terwijl hij sprak, kraaide de haan.
22:61 – ܘܐܬܦܢܝ ܝܫܘܥ ܘܚܪ ܒܟܐܦܐ ܘܐܬܕܟܪ ܫܡܥܘܢ ܡܠܬܗ ܕܡܪܢ ܕܐܡܪ ܗܘܐ ܠܗ ܕܩܕܡ ܕܢܩܪܐ ܬܪܢܓܠܐ ܬܟܦܘܪ ܒܝ ܬܠܬ ܙܒܢܝܢ ܀
22.61 En Jeshu draaide zich om en keek naar Kipha; en Shemun herinnerde zich de woorden die onze heer tot hem gesproken had, deze; gij zult mij drie maal hebben ontkend voordat de haan zal kraaien.
22:62 – ܘܢܦܩ ܠܒܪ ܫܡܥܘܢ ܒܟܐ ܡܪܝܪܐܝܬ ܀
22.62 En Shemun ging naar buiten en schreide bitter.
22:63 – ܘܓܒܪܐ ܕܐܚܝܕܝܢ ܗܘܘ ܠܝܫܘܥ ܡܒܙܚܝܢ ܗܘܘ ܒܗ ܘܡܚܦܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܀
22.63 En de mannen die Jeshu vasthielden bespotten hem,
22:64 – ܘܡܚܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܥܠ ܐܦܘܗܝ ܘܐܡܪܝܢ ܐܬܢܒܐ ܡܢܘ ܡܚܟ ܀
22.64 en sluierden hem, en ze sloegen hem op het gezicht, zeggende, profeteer, wie u heeft geslagen.
22:65 – ܘܐܚܪܢܝܬܐ ܣܓܝܐܬܐ ܡܓܕܦܝܢ ܗܘܘ ܘܐܡܪܝܢ ܥܠܘܗܝ ܀
22.65 En vele andere dingen lasterden en spraken ze tegen hem.
22:66-23:25
22:66 – ܘܟܕ ܢܓܗܬ ܐܬܟܢܫܘ ܩܫܝܫܐ ܘܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܣܦܪܐ ܘܐܣܩܘܗܝ ܠܒܝܬ ܟܢܘܫܬܗܘܢ ܀
22.66 EN toen de dageraad aanbrak, kwamen de ouderlingen en belangrijkste priesters en de Sophree samen, en namen hem naar het huis van hun samenkomst; zeggende tot hem,
22:67 – ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܐܢ ܐܢܬ ܗܘ ܡܫܝܚܐ ܐܡܪ ܠܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܢ ܐܡܪ ܠܟܘܢ ܠܐ ܬܗܝܡܢܘܢܢܝ ܀
22.67 vertel ons, zijt gij de Meshiha? . Hij zei tot hen, zou ik het u vertellen, u zou mij niet geloven;
22:68 – ܘܐܢ ܐܫܐܠܟܘܢ ܠܐ ܡܦܢܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܝ ܦܬܓܡܐ ܐܘ ܫܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܝ ܀
22.68 en ook als ik u iets vraag, zult u mij geen woord terugkeren, noch mij vrijgeven.
22:69 – ܡܢ ܗܫܐ ܢܗܘܐ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܝܬܒ ܡܢ ܝܡܝܢܐ ܕܚܝܠܐ ܕܐܠܗܐ ܀
22.69 Vanaf nu zit de zoon des mensen aan de rechterhand van de macht van Aloha.
22:70 – ܐܡܪܝܢ ܕܝܢ ܟܠܗܘܢ ܐܢܬ ܗܘ ܗܟܝܠ ܒܪܗ ܕܐܠܗܐ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܐܢܬܘܢ ܐܡܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܐܢܐ ܐܢܐ ܀
22.70 Toen zeiden ze allen, zijt gij, dan, de zoon van Aloha? Jeshu zei tot hen, gij zegt dat ik het ben.
22:71 – ܐܡܪܝܢ ܡܢܐ ܬܘܒ ܡܬܒܥܝܢ ܠܢ ܣܗܕܐ ܚܢܢ ܓܝܪ ܫܡܥܢ ܡܢ ܦܘܡܗ ܀
22.71 Ze zeiden, waarom hebben wij nog getuigen nodig? want wij hebben het vanuit zijn mond gehoord.
23:1 – ܘܩܡܘ ܟܠܗ ܟܢܫܗܘܢ ܘܐܝܬܝܘܗܝ ܠܘܬ ܦܝܠܛܘܣ ܀
23.1 En de gehele vergadering van hen stond op, en bracht hem tot bij Pilatos.
23:2 – ܘܫܪܝܘ ܐܟܠܝܢ ܩܪܨܘܗܝ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗܢܐ ܐܫܟܚܢ ܕܡܛܥܐ ܥܡܢ ܘܟܠܐ ܕܟܣܦ ܪܫܐ ܠܩܣܪ ܠܐ ܢܬܠ ܘܐܡܪ ܥܠ ܢܦܫܗ ܕܡܠܟܐ ܗܘ ܡܫܝܚܐ ܀
23.2 En zij begonnen hem te beschuldigen, zeggende, wij hebben deze gevonden die ons volk misleid, en eerbetoon verbied dat wij tot Caesar moeten geven, zeggende van zichzelf dat hij de koning Meshiha is.
23:3 – ܦܝܠܛܘܣ ܕܝܢ ܫܐܠܗ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܢܬ ܗܘ ܡܠܟܐ ܕܝܗܘܕܝܐ ܐܡܪ ܠܗ ܐܢܬ ܐܡܪܬ ܀
23.3 Maar Pilatos vroeg hem, en zei tot hem, zijt gij de koning van de Jihudoyee? Hij zei tot hem, gij hebt het gezegd.
23:4 – ܘܐܡܪ ܦܝܠܛܘܣ ܠܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܠܟܢܫܐ ܐܢܐ ܡܕܡ ܥܠܬܐ ܠܐ ܡܫܟܚ ܐܢܐ ܥܠ ܓܒܪܐ ܗܢܐ ܀
23.4 En Pilatos zei tot de belangrijkste priesters en tot de vergadering, ik vind geen gelegenheid tegen deze man.
23:5 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܡܙܥܩܝܢ ܗܘܘ ܘܐܡܪܝܢ ܕܫܓܫܗ ܠܥܡܢ ܟܕ ܡܠܦ ܒܟܠܗ ܝܗܘܕ ܘܫܪܝ ܡܢ ܓܠܝܠܐ ܘܥܕܡܐ ܠܗܪܟܐ ܀
23.5 Maar zij riepen het uit en zeiden, hij verontrust ons volk terwijl hij onderwijst door geheel Jihud, vanaf Galila tot deze plaats.
23:6 – ܦܝܠܛܘܣ ܕܝܢ ܟܕ ܫܡܥ ܫܡܐ ܕܓܠܝܠܐ ܫܐܠ ܕܐܢ ܓܒܪܐ ܗܘ ܓܠܝܠܝܐ ܀
23.6 Pilatos, echter, toen hij de naam Galila hoorde, vroeg of de man een Galiloya was.
23:7 – ܘܟܕ ܝܕܥ ܕܡܢ ܬܚܝܬ ܫܘܠܛܢܐ ܗܘ ܕܗܪܘܕܣ ܫܕܪܗ ܠܘܬܗ ܕܗܪܘܕܣ ܡܛܠ ܕܒܐܘܪܫܠܡ ܗܘܐ ܒܗܢܘܢ ܝܘܡܬܐ ܀
23.7 En toen bleek dat hij van binnen de begrenzing van het rechtsgebied van Herodes was, zond hij hem tot Herodes, omdat hij in die dagen in Urishlem was.
23:8 – ܗܪܘܕܣ ܕܝܢ ܟܕ ܚܙܝܗܝ ܠܝܫܘܥ ܚܕܝ ܛܒ ܨܒܐ ܗܘܐ ܓܝܪ ܠܡܚܙܝܗ ܡܢ ܙܒܢܐ ܣܓܝܐܐ ܡܛܠ ܕܫܡܥ ܗܘܐ ܥܠܘܗܝ ܣܓܝܐܬܐ ܘܡܣܒܪ ܗܘܐ ܕܡܕܡ ܐܬܐ ܢܚܙܐ ܡܢܗ ܀
23.8 En Herodes, toen hij Jeshu zag, was zeer verheugd; want hij had een lange tijd verlangd om hem te zien: want hij had over hem vele dingen gehoord, en hoopte dat hij enig teken zou zien van hem.
23:9 – ܘܡܠܐ ܣܓܝܐܬܐ ܡܫܐܠ ܗܘܐ ܠܗ ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܡܕܡ ܦܬܓܡܐ ܠܐ ܐܬܝܒܗ ܀
23.9 En hij vroeg hem vele woorden; maar Jeshu gaf hem geen antwoord.
23:10 – ܩܝܡܝܢ ܗܘܘ ܕܝܢ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܣܦܪܐ ܘܥܙܝܙܐܝܬ ܐܟܠܝܢ ܗܘܘ ܩܪܨܘܗܝ ܀
23.10 En de belangrijkste priesters en Schriftgeleerden stonden en beschuldigden hem heftig.
23:11 – ܗܪܘܕܣ ܕܝܢ ܫܛܗ ܗܘ ܘܦܠܚܘܗܝ ܘܟܕ ܡܒܙܚ ܐܠܒܫܗ ܢܚܬܐ ܕܙܚܘܪܝܬܐ ܘܫܕܪܗ ܠܘܬ ܦܝܠܛܘܣ ܀
23.11 Vervolgens, behandelden Herodes en zijn soldaten hem als een dwaas; en wanneer hij hem had uitgelachen, kleedde hij hem in een kleed van zḥōrīṯā (dieprood ), en zond hem tot Pilatos.
23:12 – ܘܒܗܘ ܝܘܡܐ ܗܘܘ ܪܚܡܐ ܦܝܠܛܘܣ ܘܗܪܘܕܣ ܥܡ ܚܕܕܐ ܒܥܠܕܒܒܘܬܐ ܗܘܬ ܓܝܪ ܡܢ ܩܕܝܡ ܒܝܢܬܗܘܢ ܀
23.12 En ten dien dage waren Pilatos en Herodes vrienden met elkaar; want eerder was er vijandschap tussen hen geweest.
23:13 – ܩܪܐ ܕܝܢ ܦܝܠܛܘܣ ܠܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܠܐܪܟܘܢܐ ܕܥܡܐ ܀
23.13 En Pilatos riep de belangrijkste priesters en de heersers van het volk,
23:14 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܩܪܒܬܘܢ ܠܝ ܓܒܪܐ ܗܢܐ ܐܝܟ ܡܗܦܟ ܥܡܟܘܢ ܘܗܐ ܐܢܐ ܥܩܒܬܗ ܠܥܢܝܟܘܢ ܘܥܠܬܐ ܡܕܡ ܠܐ ܐܫܟܚܬ ܒܓܒܪܐ ܗܢܐ ܡܢ ܟܠ ܕܡܪܫܝܢ ܐܢܬܘܢ ܒܗ ܀
23.14 en zei tot hen, gij hebt deze man tot mij gebracht als een bederver van uw volk; en, zie! ik heb hem onderzocht voor uw aangezicht, maar heb in deze man geen reden gevonden van alles dat gij hem hebt beschuldigd:
23:15 – ܐܠܐ ܐܦ ܠܐ ܗܪܘܕܣ ܫܕܪܬܗ ܓܝܪ ܠܘܬܗ ܘܗܐ ܠܐ ܡܕܡ ܕܫܘܐ ܠܡܘܬܐ ܣܥܝܪ ܠܗ ܀
23.15 ook Herodes niet; want ik zond hem tot hem, en, zie! niets is tot hem gedaan dat de dood waardig is:
23:16 – ܐܪܕܝܘܗܝ ܗܟܝܠ ܘܐܫܒܩܝܘܗܝ ܀
23.16 ik zal hem daarom kastijden, en hem wegzenden.
23:17 – ܥܝܕܐ ܓܝܪ ܐܝܬ ܗܘܐ ܕܢܫܪܐ ܠܗܘܢ ܚܕ ܒܥܕܥܕܐ ܀
23.17 Want hij had een gewoonte om één vrij te laten aan hen op het festival.
23:18 – ܩܥܘ ܕܝܢ ܟܠܗ ܟܢܫܐ ܘܐܡܪܝܢ ܫܩܘܠܝܗܝ ܠܗܢܐ ܘܫܪܝ ܠܢ ܠܒܪ ܐܒܐ ܀
23.18 Maar heel de menigte riep uit, zeggende, neem deze, en laat aan ons Baraba vrij;
23:19 – ܗܘ ܐܝܢܐ ܕܡܛܠ ܐܣܛܣܝܣ ܘܩܛܠܐ ܕܗܘܐ ܒܡܕܝܢܬܐ ܪܡܐ ܗܘܐ ܒܝܬ ܐܣܝܪܐ ܀
23.19 hij die, vanwege de opstand en moord die hij gedaan had in de stad, in het huis van de geketenden was gegooid.
23:20 – ܬܘܒ ܕܝܢ ܡܠܠ ܥܡܗܘܢ ܦܝܠܛܘܣ ܟܕ ܨܒܐ ܕܢܫܪܐ ܠܝܫܘܥ ܀
23.20 Maar Pilatos sprak wederom met hen, gewillig zijnde om Jeshu vrij te laten.
23:21 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܩܥܝܢ ܗܘܘ ܘܐܡܪܝܢ ܙܩܘܦܝܗܝ ܙܩܘܦܝܗܝ ܀
23.21 Maar ze riepen uit, zeggende, hang hem op! hang hem op!
23:22 – ܗܘ ܕܝܢ ܕܬܠܬ ܙܒܢܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢܐ ܓܝܪ ܕܒܝܫ ܥܒܕ ܗܢܐ ܡܕܡ ܥܠܬܐ ܕܫܘܝܐ ܠܡܘܬܐ ܠܐ ܐܫܟܚܬ ܒܗ ܐܪܕܝܘܗܝ ܗܟܝܠ ܘܐܫܒܩܝܘܗܝ ܀
23.22 Hij zei ook de derde keer tot hen, waarom, wat voor kwaad heeft deze gedaan? Reden, welke dan ook, die de dood waardig is, vind ik niet in hem: ik zal hem daarom kastijden, en hem wegzenden.
23:23 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܬܟܒܝܢ ܗܘܘ ܒܩܠܐ ܪܡܐ ܘܫܐܠܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܕܢܙܩܦܘܢܝܗܝ ܘܥܫܢ ܗܘܐ ܩܠܗܘܢ ܕܝܠܗܘܢ ܘܕܪܒܝ ܟܗܢܐ ܀
23.23 Maar zij eisten met een hoge stem dat ze hem met spoed zouden kunnen ophangen; en de stemmen van hun en van de hogepriesters die zegevierden.
23:24 – ܦܝܠܛܘܣ ܕܝܢ ܦܩܕ ܕܬܗܘܐ ܫܐܠܬܗܘܢ ܀
23.24 En Pilatos gebood dat aan hun eis zou worden voldaan.
23:25 – ܘܫܪܐ ܠܗܘܢ ܠܗܘ ܕܡܛܠ ܐܣܛܣܝܣ ܘܩܛܠܐ ܪܡܐ ܗܘܐ ܒܝܬ ܐܣܝܪܐ ܗܘ ܕܫܐܠܘ ܠܝܫܘܥ ܕܝܢ ܐܫܠܡ ܠܨܒܝܢܗܘܢ ܀
23.25 En hij bevrijde tot hen hem die, vanwege opstand en moord, in het huis van de geketenden was gegooid, hem om wie ze hadden gevraagd: maar Jeshu leverde hij over aan hun wil.
23:26-33
23:26 – ܘܟܕ ܡܘܒܠܝܢ ܠܗ ܐܚܕܘ ܠܫܡܥܘܢ ܩܘܪܝܢܝܐ ܕܐܬܐ ܡܢ ܩܪܝܬܐ ܘܣܡܘ ܥܠܘܗܝ ܙܩܝܦܐ ܕܢܛܥܢ ܒܬܪܗ ܕܝܫܘܥ ܀
23.26 En terwijl ze hem wegleiden, grepen ze Shemun de Kurinoya vast , die van het land kwam, en ze legden het kruis op hem, zodat hij het achter Jeshu aan zou dragen .
23:27 – ܘܐܬܐ ܗܘܐ ܒܬܪܗ ܣܘܓܐܐ ܕܥܡܐ ܘܢܫܐ ܐܝܠܝܢ ܕܡܪܩܕܢ ܗܘܝ ܘܐܠܝܢ ܥܠܘܗܝ ܀
23.27 En er volgde hem veel volk, en die vrouwen die om hem treurden en jammerden.
23:28 – ܘܐܬܦܢܝ ܠܘܬܗܝܢ ܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܒܢܬ ܐܘܪܫܠܡ ܠܐ ܬܒܟܝܢ ܥܠܝ ܒܪܡ ܥܠ ܢܦܫܟܝܢ ܒܟܝܝܢ ܘܥܠ ܒܢܝܟܝܢ ܀
23.28 En Jeshu keerde zich tot hen, en zei, dochters van Urishlem, schrei niet om mij, maar schrei voor uzelf, en voor uw kinderen.
23:29 – ܕܗܐ ܐܬܝܢ ܝܘܡܬܐ ܕܒܗܘܢ ܢܐܡܪܘܢ ܛܘܒܝܗܝܢ ܠܥܩܪܬܐ ܘܠܟܪܣܬܐ ܕܠܐ ܝܠܕ ܘܠܬܕܝܐ ܕܠܐ ܐܝܢܩܘ ܀
23.29 Want, zie! de dagen zijn komende in welke ze zullen zeggen, gelukkig zijn zij die onvruchtbaar zijn, en de moederschoten die niet hebben gedragen, en de borsten die nooit hebben gezoogd.
23:30 – ܗܝܕܝܢ ܬܫܪܘܢ ܠܡܐܡܪ ܠܛܘܪܐ ܕܦܠܘ ܥܠܝܢ ܘܠܪܡܬܐ ܕܟܣܝܢܢ ܀
23.30 Vervolgens zullen ze beginnen te zeggen tot de ṭūrā (berg weiden), val op ons! en tot de rāmṯā (glooiingen), bedek ons!
23:31 – ܕܐܢ ܒܩܝܣܐ ܪܛܝܒܐ ܗܠܝܢ ܥܒܕܝܢ ܒܝܒܝܫܐ ܡܢܐ ܢܗܘܐ ܀
23.31 Want als zij deze dingen doen met het qaysā raṭṭīḇ (groene hout), wat zal er dan gebeuren met het yabbīš raṭṭīḇ (droge hout)?
23:32 – ܘܐܬܝܢ ܗܘܘ ܥܡܗ ܬܪܝܢ ܐܚܪܢܝܢ ܥܒܕܝ ܒܝܫܬܐ ܕܢܬܩܛܠܘܢ ܀
23.32 En er gingen met hem twee anderen, werkers van het kwaad, om ter dood gebracht te worden.
23:33 – ܘܟܕ ܐܬܘ ܠܕܘܟܬܐ ܚܕܐ ܕܡܬܩܪܝܐ ܩܪܩܦܬܐ ܙܩܦܘܗܝ ܬܡܢ ܘܠܗܢܘܢ ܥܒܕܝ ܒܝܫܬܐ ܚܕ ܡܢ ܝܡܝܢܗ ܘܚܕ ܡܢ ܣܡܠܗ ܀
23.33 En toen zij bij een zekere plaats kwamen Karkaphtha (de kale schedel) genaamd, hingen ze hem daar op, met de werkers van het kwaad, één aan zijn rechterhand, en één aan zijn linkerhand.
23:34-43
23:34 – ܗܘ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܐܡܪ ܗܘܐ ܐܒܐ ܫܒܘܩ ܠܗܘܢ ܠܐ ܓܝܪ ܝܕܥܝܢ ܡܢܐ ܥܒܕܝܢ ܘܦܠܓܘ ܢܚܬܘܗܝ ܘܐܪܡܝܘ ܥܠܝܗܘܢ ܦܣܐ ܀
23.34 Maar Jeshu zelf zei, Aba shebuk lehun, lo gir yodin mono obdin ( abba vergeef hen, want zij weten niet wat zij doen). En ze verdeelden zijn gewaden, en wierpen er de pessā (kleine steentjes) om.
23:35 – ܩܐܡ ܗܘܐ ܕܝܢ ܥܡܐ ܘܚܙܐ ܘܡܡܝܩܝܢ ܗܘܘ ܒܗ ܐܦ ܐܪܟܘܢܐ ܘܐܡܪܝܢ ܠܐܚܪܢܐ ܐܚܝ ܢܚܐ ܢܦܫܗ ܐܢ ܗܘܝܘ ܡܫܝܚܐ ܓܒܝܗ ܕܐܠܗܐ ܀
23.35 Maar het volk stond te aanschouwen, en ook de heersers, bespotten hem, en zeiden, hij redde anderen, laat hem zichzelf redden, als hij de Meshiha is, de verkozene van God.
23:36 – ܘܡܒܙܚܝܢ ܗܘܘ ܒܗ ܐܦ ܐܣܛܪܛܝܘܛܐ ܟܕ ܩܪܒܝܢ ܠܘܬܗ ܘܡܩܪܒܝܢ ܠܗ ܚܠܐ ܀
23.36 En ook de soldaten, bespotten hem, naderden hem, en boden hem azijn aan,
23:37 – ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܐܢ ܐܢܬ ܗܘ ܡܠܟܐ ܕܝܗܘܕܝܐ ܐܚܐ ܢܦܫܟ ܀
23.37 en zeiden tot hem, indien gij de koning van de Jihudoyee zijt, red uzelf.
23:38 – ܐܝܬ ܗܘܐ ܕܝܢ ܐܦ ܟܬܒܐ ܕܟܬܝܒ ܠܥܠ ܡܢܗ ܝܘܢܐܝܬ ܘܪܗܘܡܐܝܬ ܘܥܒܪܐܝܬ ܗܢܘ ܡܠܟܐ ܕܝܗܘܕܝܐ ܀
23.38 En daar was ook een kṯāḇā (schrijfsel ) die was geschreven boven hem in yawnayit (Grieks), waruh_wma)yit (Romeins), w(eb,ra)yit (Aramees),
hānú malkā di Yihúdāye
DIT IS HEM DE KONING DER JIHUDOYEE .
23:39 – ܚܕ ܕܝܢ ܡܢ ܗܢܘܢ ܥܒܕܝ ܒܝܫܬܐ ܕܨܠܝܒܝܢ ܗܘܘ ܥܡܗ ܡܓܕܦ ܗܘܐ ܥܠܘܗܝ ܘܐܡܪ ܐܢ ܐܢܬ ܗܘ ܡܫܝܚܐ ܦܨܐ ܢܦܫܟ ܘܦܨܐ ܐܦ ܠܢ ܀
23.39 En een van die werkers van het kwaad die met hem waren opgehangen, lasterde tegen hem, zeggende, indien gij de Meshiha zijt, red uzelf, en red ons ook.
23:40 – ܘܟܐܐ ܒܗ ܚܒܪܗ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܦ ܠܐ ܡܢ ܐܠܗܐ ܕܚܠ ܐܢܬ ܕܐܦ ܐܢܬ ܒܗ ܐܢܬ ܒܕܝܢܐ ܀
23.40 Maar zijn metgezel berispte hem, en zei tot hem, vreest gij zelfs Aloha niet? want ook gij zijt in dit oordeel.
23:41 – ܘܚܢܢ ܟܐܢܐܝܬ ܐܝܟ ܕܫܘܝܢ ܗܘܝܢ ܓܝܪ ܘܐܝܟ ܕܥܒܕܢ ܐܬܦܪܥܢ ܗܢܐ ܕܝܢ ܡܕܡ ܕܣܢܐ ܠܐ ܥܒܝܕ ܠܗ ܀
23.41 En wij rechtvaardig, naarmate wij verdient hebben, en naarmate worden wij gestraft voor wat wij hebben gedaan;
23:42 – ܘܐܡܪ ܠܝܫܘܥ ܐܬܕܟܪܝܢܝ ܡܪܝ ܡܐ ܕܐܬܐ ܐܢܬ ܒܡܠܟܘܬܟ ܀
23.42 maar deze heeft niets gedaan dat verfoeilijk is. En hij zei tot Jeshu, herinner mij, mijn heer, wanneer gij in uw koninkrijk zijt gekomen!
23:43 – ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟ ܕܝܘܡܢܐ ܥܡܝ ܬܗܘܐ ܒܦܪܕܝܣܐ ܀
23.43 Jeshu zei tot hem, Amin omar-no lok d’yaumono ami tehve pardē/aysā (de waarheid zeg ik aan u vandaag, dat gij met mij in het heilig paradijs zult zijn.
23:44-49
23:44 – ܐܝܬ ܗܘܝ ܕܝܢ ܐܝܟ ܫܥܐ ܫܬ ܘܗܘܐ ܚܫܘܟܐ ܥܠ ܟܠܗ ܐܪܥܐ ܥܕܡܐ ܠܬܫܥ ܫܥܝܢ ܀
23.44 NU was het ongeveer zes uur, en daar was duisternis over heel de aarde tot negen uur.
23:45 – ܘܫܡܫܐ ܚܫܟ ܘܐܨܛܪܝ ܐܦܝ ܬܪܥܐ ܕܗܝܟܠܐ ܡܢ ܡܨܥܬܗ ܀
23.45 En de zon verduisterde, en de poort van de tempel barstte door het midden.
23:46 – ܘܩܥܐ ܝܫܘܥ ܒܩܠܐ ܪܡܐ ܘܐܡܪ ܐܒܝ ܒܐܝܕܝܟ ܣܐܡ ܐܢܐ ܪܘܚܝ ܗܕܐ ܐܡܪ ܘܫܠܡ ܀
23.46 En Jeshu riep met een hoge stem, en zei, Abi, b’ida-k so-m-no ruchi ( Vader in uw handen leg ik mijn adem ). Dit zei hij, en blies de adem uit.
23:47 – ܟܕ ܚܙܐ ܕܝܢ ܩܢܛܪܘܢܐ ܡܕܡ ܕܗܘܐ ܫܒܚ ܠܐܠܗܐ ܘܐܡܪ ܫܪܝܪܐܝܬ ܗܢܐ ܓܒܪܐ ܙܕܝܩܐ ܗܘܐ ܀
23.47 Maar toen de centurion zag wat gedaan was, verheerlijkte hij Aloha, zeggende, waarlijk, dit was een rechtvaardig man.
23:48 – ܘܟܠܗܘܢ ܟܢܫܐ ܐܝܠܝܢ ܕܟܢܝܫܝܢ ܗܘܘ ܠܚܙܬܐ ܗܕܐ ܟܕ ܚܙܘ ܡܕܡ ܕܗܘܐ ܗܦܟܘ ܟܕ ܛܪܦܝܢ ܥܠ ܚܕܝܗܘܢ ܀
23.48 En geheel de menigte, zij die waren verzameld om dit te zien, toen zij zagen wat was gedaan, keerden terug, slaande op hun borsten.
23:49 – ܘܩܝܡܝܢ ܗܘܘ ܡܢ ܪܘܚܩܐ ܟܠܗܘܢ ܝܕܘܥܘܗܝ ܕܝܫܘܥ ܘܢܫܐ ܐܝܠܝܢ ܕܐܬܝ ܗܘܝ ܥܡܗ ܡܢ ܓܠܝܠܐ ܘܚܙܝܢ ܗܘܘ ܗܠܝܢ ܀
23.49 En al de bekenden van Jeshu stonden daar in de verte, en de vrouwen die met hem kwamen vanuit Galila; en zij zagen deze dingen.
23:50- 24:12
23:50 – ܓܒܪܐ ܕܝܢ ܚܕ ܕܫܡܗ ܝܘܣܦ ܒܘܠܘܛܐ ܡܢ ܪܡܬܐ ܡܕܝܢܬܐ ܕܝܗܘܕ ܓܒܪܐ ܗܘܐ ܛܒܐ ܘܙܕܝܩܐ ܀
23.50 MAAR een zeker man, wiens naam Jauseph was, een senator van Rometha, een stad van Jehud, een man die goed en rechtvaardig was:
23:51 – ܗܢܐ ܠܐ ܫܠܡ ܗܘܐ ܠܨܒܝܢܗܘܢ ܘܠܣܘܥܪܢܗܘܢ ܘܡܣܟܐ ܗܘܐ ܠܡܠܟܘܬܐ ܕܐܠܗܐ ܀
23.51 deze had niet ingestemd met hun wil en met hun daad; en hij verwachte het koninkrijk van Aloha:
23:52 – ܗܢܐ ܩܪܒ ܠܘܬ ܦܝܠܛܘܣ ܘܫܐܠ ܦܓܪܗ ܕܝܫܘܥ ܀
23.52 deze benaderde Pilatos, en smeekte om het lichaam van Jeshu;
23:53 – ܘܐܚܬܗ ܘܟܪܟܗ ܒܚܝܨܐ ܕܟܬܢܐ ܘܣܡܗ ܒܒܝܬ ܩܒܘܪܐ ܢܩܝܪܐ ܗܘ ܕܠܐ ܐܢܫ ܥܕܟܝܠ ܐܬܬܣܝܡ ܗܘܐ ܒܗ ܀
23.53 en hij nam het eraf, en wikkelde het in een doek van linnen, en legde het in een uitgehouwen graftombe, waarin nog niemand tot nu toe was gelegd geworden.
23:54 – ܘܝܘܡܐ ܥܪܘܒܬܐ ܗܘܬ ܘܫܒܬܐ ܢܓܗܐ ܗܘܬ ܀
23.54 En het was de dag van voorbereiding; en de shabath begon te lichten.
23:55 – ܩܪܝܒܢ ܗܘܝ ܕܝܢ ܢܫܐ ܗܠܝܢ ܕܐܬܝ ܥܡܗ ܡܢ ܓܠܝܠܐ ܘܚܙܝܝܗܝ ܠܩܒܪܐ ܘܐܝܟܢܐ ܐܬܬܣܝܡ ܦܓܪܗ ܀
23.55 En de vrouwen naderden ook, zij die met hem waren gekomen vanuit Galila, en zij zagen de graftombe, en waar het lichaam was gelegd;
23:56 – ܘܗܦܟ ܛܝܒ ܒܣܡܐ ܘܗܪܘܡܐ ܘܒܫܒܬܐ ܫܠܝ ܐܝܟ ܕܦܩܝܕ ܀
23.56 en, keerden terug, ze bereiden balsems en aromaten, en rusten op de shabath, zoals het is geboden.
24:1 – ܒܚܕ ܒܫܒܐ ܕܝܢ ܒܫܦܪܐ ܥܕ ܚܫܘܟ ܐܬܝ ܠܒܝܬ ܩܒܘܪܐ ܘܐܝܬܝ ܗܪܘܡܐ ܗܠܝܢ ܕܛܝܒ ܗܘܝ ܘܐܝܬ ܗܘܝ ܥܡܗܝܢ ܢܫܐ ܐܚܪܢܝܬܐ ܀
24.1 Maar op de eerste dag in de week, in de ochtend, terwijl het nog donker was, kwamen ze naar de graftombe, en brachten die aromaten die zij hadden bereid;
24:2 – ܘܐܫܟܚ ܟܐܦܐ ܕܡܥܓܠܐ ܡܢ ܒܝܬ ܩܒܘܪܐ ܀
24.2 en met hen waren daar andere vrouwen. En ze vonden de steen van de graftombe weggerold,
24:3 – ܘܥܠܝܢ ܘܠܐ ܐܫܟܚܝܗܝ ܠܦܓܪܐ ܕܝܫܘܥ ܀
24.3 en ze gingen binnen, maar vonden het lichaam van Jeshu niet.
24:4 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܗܢܝܢ ܬܡܝܗܢ ܥܠ ܗܕܐ ܗܐ ܬܪܝܢ ܓܒܪܝܢ ܩܡܘ ܠܥܠ ܡܢܗܝܢ ܘܡܒܪܩ ܗܘܐ ܠܒܘܫܗܘܢ ܀
24.4 En het was terwijl dat zij hierover verbaasd waren, zie! twee mannen stonden tegenover hen, wiens kleding glansde;
24:5 – ܘܗܘܝ ܒܕܚܠܬܐ ܘܟܦܝ ܐܦܝܗܝܢ ܒܐܪܥܐ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗܝܢ ܡܢܐ ܒܥܝܢ ܐܢܬܝܢ ܚܝܐ ܥܡ ܡܝܬܐ ܀
24.5 en zij waren in angst, en bogen hun gezichten naar de aarde. En zij zeiden echter tot hun, waarom zoekt gij de levende bij de doden?
24:6 – ܠܝܬܘܗܝ ܬܢܢ ܩܡ ܠܗ ܥܗܕܝܢ ܕܡܠܠ ܥܡܟܝܢ ܟܕ ܗܘ ܒܓܠܝܠܐ ܀
24.6 Hij is niet hier, hij is opgestaan! herinner wat hij sprak terwijl hij met u in Galila was,
24:7 – ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܕܥܬܝܕ ܗܘ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܕܢܫܬܠܡ ܒܐܝܕܝ ܐܢܫܐ ܚܛܝܐ ܘܢܨܛܠܒ ܘܠܬܠܬܐ ܝܘܡܝܢ ܢܩܘܡ ܀
24.7 en zei, de zoon des mensen moet worden overgeleverd in de handen van mannen der zonde, en hij zal worden gekruisigd, en op de derde der dagen zal hij opstaan.
24:8 – ܘܗܢܝܢ ܐܬܕܟܪܝܢ ܠܡܠܘܗܝ ܀
24.8 en zij herinnerden zijn woorden,
24:9 – ܘܗܦܟ ܡܢ ܩܒܪܐ ܘܐܡܪܝܢ ܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܠܚܕܥܣܪ ܘܠܫܪܟܐ ܀
24.9 en keerden terug van de graftombe, en vertelden al deze dingen aan de elf, en aan de rest.
24:10 – ܐܝܬܝܗܝܢ ܗܘܝ ܕܝܢ ܡܪܝܡ ܡܓܕܠܝܬܐ ܘܝܘܚܢ ܘܡܪܝܡ ܐܡܗ ܕܝܥܩܘܒ ܘܫܪܟܐ ܕܥܡܗܝܢ ܗܠܝܢ ܕܐܡܪ ܗܘܝ ܠܫܠܝܚܐ ܀
24.10 Nu was het Mariam Magdalitha, Yuchana, en Mariam de moeder van Jacub, en de rest die met hen waren, die deze gebeurtenissen aan de apostelen vertelden.
24:11 – ܘܐܬܚܙܝ ܒܥܝܢܝܗܘܢ ܡܠܐ ܗܠܝܢ ܐܝܟ ܫܢܝܬܐ ܘܠܐ ܗܝܡܢܘ ܐܢܝܢ ܀
24.11 En deze woorden verschenen in hun ogen als dromen, en zij geloofden hen niet.
24:12 – ܫܡܥܘܢ ܕܝܢ ܩܡ ܘܪܗܛ ܠܩܒܪܐ ܘܐܕܝܩ ܚܙܐ ܟܬܢܐ ܕܣܝܡܝܢ ܒܠܚܘܕ ܘܐܙܠ ܟܕ ܡܬܕܡܪ ܒܢܦܫܗ ܥܠ ܡܕܡ ܕܗܘܐ ܀
24.12 Maar Shemun stond op, en rende naar de graftombe, en, inkijkende, zag hij de linnen doeken apart liggen; en hij ging weg, in zichzelf afvragend over wat gedaan was.
24:13-35
24:13 – ܘܗܐ ܬܪܝܢ ܡܢܗܘܢ ܒܗ ܒܝܘܡܐ ܐܙܠܝܢ ܗܘܘ ܠܩܪܝܬܐ ܕܫܡܗ ܥܡܐܘܣ ܘܦܪܝܩܐ ܡܢ ܐܘܪܫܠܡ ܐܣܛܕܘܬܐ ܫܬܝܢ ܀
24.13 EN, zie! twee van hen gingen ten dien dage naar een dorp waarvan de naam Emaos was, op een afstand van zestig esṭadyā verwijderd van Urishlem.
24:14 – ܘܗܢܘܢ ܡܡܠܠܝܢ ܗܘܘ ܚܕ ܥܡ ܚܕ ܥܠ ܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܕܓܕܫ ܀
24.14 En ze spraken, de een met de andere, over al deze gebeurtenissen die waren gebeurd.
24:15 – ܘܟܕ ܗܢܘܢ ܡܡܠܠܝܢ ܗܘܘ ܘܒܥܝܢ ܚܕ ܥܡ ܚܕ ܐܬܐ ܗܘ ܝܫܘܥ ܘܡܛܝ ܐܢܘܢ ܘܡܗܠܟ ܗܘܐ ܥܡܗܘܢ ܀
24.15 En terwijl zij redeneerden en onderzochten, de een met de ander, kwam Jeshu zelf en ging bij hen, en wandelde met hen.
24:16 – ܘܥܝܢܝܗܘܢ ܐܚܝܕܢ ܗܘܝ ܕܠܐ ܢܣܬܟܠܘܢܝܗܝ ܀
24.16 En hun ogen waren dichtgehouden, opdat ze hem niet zouden kennen.
24:17 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢܐ ܐܢܝܢ ܡܠܐ ܗܠܝܢ ܕܡܡܠܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܚܕ ܥܡ ܚܕ ܟܕ ܡܗܠܟܝܢ ܐܢܬܘܢ ܘܟܡܝܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܀
24.17 En hij zei tot hen, wat zijn deze woorden die gij spreekt met elkaar, terwijl ge wandelt en verdrietig zijt?
24:18 – ܘܥܢܐ ܚܕ ܡܢܗܘܢ ܕܫܡܗ ܩܠܝܘܦܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܢܬ ܗܘ ܟܝ ܒܠܚܘܕܝܟ ܢܘܟܪܝܐ ܡܢ ܐܘܪܫܠܡ ܕܠܐ ܝܕܥ ܐܢܬ ܡܕܡ ܕܗܘܐ ܒܗ ܒܗܢܘܢ ܝܘܡܬܐ ܀
24.18 En één van hen, wiens naam Kleopha was, antwoordde en zei tot hem, zijt gij de enige vreemdeling in Urishlem, die niet weet wat er in deze dagen in haar gedaan is?
24:19 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢܐ ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܥܠ ܝܫܘܥ ܗܘ ܕܡܢ ܢܨܪܬ ܓܒܪܐ ܕܗܘܐ ܢܒܝܐ ܘܚܝܠܬܢ ܗܘܐ ܒܡܠܬܐ ܘܒܥܒܕܐ ܩܕܡ ܐܠܗܐ ܘܩܕܡ ܟܠܗ ܥܡܐ ܀
24.19 Hij zei tot hen, mānā (wat is het) ? zij zeiden tot hem, betreffende Jeshu, die van Natsrath was, een man die een profeet was, en machtig in woord en in daad voor Aloha, en voor geheel het volk.
24:20 – ܘܐܫܠܡܘܗܝ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܩܫܝܫܐ ܠܕܝܢܐ ܕܡܘܬܐ ܘܙܩܦܘܗܝ ܀
24.20 En de belangrijkste priesters en ouderlingen leverden hem over aan het oordeel des dood, en ze hingen hem op.
24:21 – ܚܢܢ ܕܝܢ ܣܒܪܝܢ ܗܘܝܢ ܕܗܘܝܘ ܥܬܝܕ ܗܘܐ ܕܢܦܪܩܝܘܗܝ ܠܝܣܪܝܠ ܘܗܐ ܬܠܬܐ ܝܘܡܝܢ ܗܐ ܡܢ ܕܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܗܘܝ ܀
24.21 Maar wij hadden gehoopt dat hij het was die Isroel zou verlossen; en, zie! drie dagen zijn verstreken sinds al deze dingen werden gedaan.
24:22 – ܐܠܐ ܐܦ ܢܫܐ ܡܢܢ ܐܬܡܗܢ ܩܕܡ ܗܘܝ ܓܝܪ ܠܒܝܬ ܩܒܘܪܐ ܀
24.22 Maar ook vrouwen van ons hebben ons verbaasd; want zij waren vooraan de graftombe;
24:23 – ܘܟܕ ܠܐ ܐܫܟܚ ܦܓܪܗ ܐܬܝ ܐܡܪܢ ܠܢ ܕܡܠܐܟܐ ܚܙܝܢ ܬܡܢ ܘܐܡܪܝܢ ܥܠܘܗܝ ܕܚܝ ܗܘ ܀
24.23 en toen ze zijn lichaam daar niet vonden, kwamen ze en vertelden ons dat ze daar engelen hadden gezien, en dat ze hadden gezegd betreffende hem dat hij levend was.
24:24 – ܘܐܦ ܐܢܫܐ ܡܢܢ ܐܙܠܘ ܠܒܝܬ ܩܒܘܪܐ ܘܐܫܟܚܘ ܗܟܢܐ ܐܝܟ ܡܐ ܕܐܡܪ ܢܫܐ ܠܗ ܕܝܢ ܠܐ ܚܙܘ ܀
24.24 En sommigen van ons gingen ook naar de graftombe, en bevonden gelijk als de vrouwen het hadden gezegd, maar hem zagen ze niet.
24:25 – ܗܝܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܐܘ ܚܣܝܪܝ ܪܥܝܢܐ ܘܝܩܝܪܝ ܠܒܐ ܠܡܗܝܡܢܘ ܒܟܠܗܝܢ ܐܝܠܝܢ ܕܡܠܠܘ ܢܒܝܐ ܀
24.25 Dan zei Jeshu tot hen, O gebrekkige geesten, en harden van hart, om al de dingen te geloven die de profeten hebben gesproken!
24:26 – ܠܐ ܗܘܐ ܗܠܝܢ ܥܬܝܕ ܗܘܐ ܕܢܣܝܒܪ ܡܫܝܚܐ ܘܕܢܥܘܠ ܠܬܫܒܘܚܬܗ ܀
24.26 Was het niet dat de Meshiha deze dingen moest lijden, en zijn heerlijkheid ingaan?
24:27 – ܘܫܪܝ ܗܘܐ ܡܢ ܡܘܫܐ ܘܡܢ ܟܠܗܘܢ ܢܒܝܐ ܘܡܦܫܩ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܥܠ ܢܦܫܗ ܡܢ ܟܠܗܘܢ ܟܬܒܐ ܀
24.27 En, beginnende vanaf Musha en al de profeten, verklaarde hij aan hen betreffende zichzelf vanuit al de geschriften.
24:28 – ܘܩܪܒܘ ܗܘܘ ܠܩܪܝܬܐ ܗܝ ܕܐܙܠܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܘܗܘ ܡܣܒܪ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܕܐܝܟ ܕܠܕܘܟܐ ܪܚܝܩܐ ܐܙܠ ܗܘܐ ܀
24.28 En zij kwamen nabij dat dorp tot welke zij gaande waren; en hij deed hen veronderstellen dat hij naar een meer verre plaats gaande was.
24:29 – ܘܐܠܨܘܗܝ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܦܘܫ ܠܘܬܢ ܡܛܠ ܕܝܘܡܐ ܗܫܐ ܪܟܢ ܠܗ ܠܡܚܫܟ ܘܥܠ ܕܢܩܘܐ ܠܘܬܗܘܢ ܀
24.29 En ze dwongen hem, en zeiden tot hem, verblijf met ons, omdat de dag nu neigt te verduisteren. En hij ging in om met hen te verblijven.
24:30 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܐܣܬܡܟ ܥܡܗܘܢ ܢܣܒ ܠܚܡܐ ܘܒܪܟ ܘܩܨܐ ܘܝܗܒ ܠܗܘܢ ܀
24.30 En het was, terwijl dat hij met hen aanlag, hij brood nam, en zegende, en brak, en aan hen gaf.
24:31 – ܘܡܚܕܐ ܐܬܦܬܚ ܥܝܢܝܗܘܢ ܘܐܫܬܘܕܥܘܗܝ ܘܗܘ ܐܫܬܩܠ ܠܗ ܡܢܗܘܢ ܀
24.31 En tegelijk werden hen ogen geopend, en ze herkenden hem; en hij werd opgenomen vanonder hen.
24:32 – ܘܐܡܪܝܢ ܗܘܘ ܚܕ ܠܚܕ ܠܐ ܗܘܐ ܠܒܢ ܝܩܝܪ ܗܘܐ ܒܓܘܢ ܟܕ ܡܡܠܠ ܥܡܢ ܒܐܘܪܚܐ ܘܡܦܫܩ ܠܢ ܟܬܒܐ ܀
24.32 En ze zeiden, de een tot de ander, waren onze harten niet zwaar in ons, toen hij sprak met ons op de weg, en ons de geschriften uitlegde?
24:33 – ܘܩܡܘ ܒܗ ܒܫܥܬܐ ܘܗܦܟܘ ܠܐܘܪܫܠܡ ܘܐܫܟܚܘ ܠܚܕܥܣܪ ܕܟܢܝܫܝܢ ܘܠܐܝܠܝܢ ܕܥܡܗܘܢ ܀
24.33 En zij stonden op in hetzelfde uur, en keerden terug naar Urishlem, en vonden er de elf, die verzameld waren, en zij die met hen waren,
24:34 – ܟܕ ܐܡܪܝܢ ܕܫܪܝܪܐܝܬ ܩܡ ܡܪܢ ܘܐܬܚܙܝ ܠܫܡܥܘܢ ܀
24.34 en zeiden, waarlijk onze heer is opgestaan, en is verschenen aan Shemun.
24:35 – ܘܐܦ ܗܢܘܢ ܐܫܬܥܝܘ ܐܝܠܝܢ ܕܗܘܝ ܒܐܘܪܚܐ ܘܐܝܟܢܐ ܐܬܝܕܥ ܠܗܘܢ ܟܕ ܩܨܐ ܠܚܡܐ ܀
24.35 En ze maakten ook die dingen bekend die gebeurd waren op de weg, en hoe hij bekend werd gemaakt aan hen terwijl hij het brood brak.
24.36-53
24:36 – ܘܟܕ ܗܠܝܢ ܡܡܠܠܝܢ ܗܘܘ ܝܫܘܥ ܩܡ ܒܝܢܬܗܘܢ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܫܠܡܐ ܥܡܟܘܢ ܐܢܐ ܐܢܐ ܠܐ ܬܕܚܠܘܢ ܀
24.36 En terwijl zij zo spraken, stond Jeshu onder hen, en zei tot hen, vrede zij met u!
24:37 – ܘܗܢܘܢ ܐܬܪܗܒܘ ܘܗܘܘ ܒܕܚܠܬܐ ܣܒܪܝܢ ܗܘܘ ܓܝܪ ܕܪܘܚܐ ܚܙܝܢ ܀
24.37 IK BEN; vrees niet. En zij werden onrustig, en waren in angst; want zij dachten dat ze een geest zagen.
24:38 – ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܡܢܐ ܡܬܬܙܝܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܘܡܢܐ ܣܠܩܢ ܡܚܫܒܬܐ ܥܠ ܠܒܘܬܟܘܢ ܀
24.38 Jeshu zei tot hen, waarom zijt gij verstoord, en waarom ontstaan er gedachten in uw harten?
24:39 – ܚܙܘ ܐܝܕܝ ܘܪܓܠܝ ܕܐܢܐ ܐܢܐ ܓܘܫܘܢܢܝ ܘܕܥܘ ܕܠܪܘܚܐ ܒܣܪܐ ܘܓܪܡܐ ܠܝܬ ܠܗ ܐܝܟ ܕܚܙܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܐܝܬ ܠܝ ܀
24.39 Zie! naar mijn handen en mijn voeten, dat ik het ben: voel mij, en zie; want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals gij ziet welke ik heb.
24:40 – ܘܟܕ ܗܠܝܢ ܐܡܪ ܚܘܝ ܐܢܘܢ ܐܝܕܘܗܝ ܘܪܓܠܘܗܝ ܀
24.40 En terwijl hij deze woorden sprak, toonde hij hen zijn handen en voeten.
24:41 – ܘܟܕ ܥܕܡܐ ܠܗܫܐ ܠܐ ܡܗܝܡܢܝܢ ܗܘܘ ܡܢ ܚܕܘܬܗܘܢ ܘܡܬܬܡܗܝܢ ܗܘܘ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܝܬ ܠܟܘܢ ܡܕܡ ܬܢܢ ܠܡܐܟܠ ܀
24.41 En toen zij vooralsnog niet geloofden in vreugde, en verwonderd waren, zei hij tot hen, hebt gij hier iets te eten?
24:42 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܝܗܒܘ ܠܗ ܡܢܬܐ ܡܢ ܢܘܢܐ ܕܛܘܝܐ ܘܡܢ ܟܟܪܝܬܐ ܕܕܒܫܐ ܀
24.42 En zij gaven hem een stuk van gebraden vis, en van een honingraat;
24:43 – ܘܢܣܒ ܐܟܠ ܠܥܢܝܗܘܢ ܀
24.43 en hij nam en at het voor hun ogen.
24:44 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܗܠܝܢ ܐܢܝܢ ܡܠܐ ܕܡܠܠܬ ܥܡܟܘܢ ܟܕ ܠܘܬܟܘܢ ܗܘܝܬ ܕܘܠܐ ܗܘ ܕܢܫܬܠܡ ܟܠ ܡܕܡ ܕܟܬܝܒ ܒܢܡܘܣܐ ܕܡܘܫܐ ܘܒܢܒܝܐ ܘܒܡܙܡܘܪܐ ܥܠܝ ܀
24.44 En hij zei tot hen, dit zijn de woorden die ik heb gesproken met u terwijl ik met u was, dat elk ding moet worden vervuld die geschreven is in de wet van Musha, en in de profeten, en in de psalmen, betreffende mij.
24:45 – ܗܝܕܝܢ ܦܬܚ ܪܥܝܢܗܘܢ ܠܡܣܬܟܠܘ ܟܬܒܐ ܀
24.45 Toen opende hij hun verstand, opdat zij de geschriften zouden begrijpen.
24:46 – ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܕܗܟܢܐ ܟܬܝܒ ܘܗܟܢܐ ܙܕܩ ܗܘܐ ܕܢܚܫ ܡܫܝܚܐ ܘܕܢܩܘܡ ܡܢ ܒܝܬ ܡܝܬܐ ܠܬܠܬܐ ܝܘܡܝܢ ܀
24.46 En hij zei tot hen, dat het zo is geschreven, en het zo juist is, dat de Meshiha moest lijden, en zou opstaan van onder de doden in de drie dagen,
24:47 – ܘܕܢܬܟܪܙ ܒܫܡܗ ܬܝܒܘܬܐ ܠܫܘܒܩܢܐ ܕܚܛܗܐ ܒܟܠܗܘܢ ܥܡܡܐ ܘܫܘܪܝܐ ܢܗܘܐ ܡܢ ܐܘܪܫܠܡ ܀
24.47 en dat in zijn naam, berouw zou worden gepredikt en vergeving van zonden onder alle natiën, en dat het begin vanuit Urishlem zou zijn.
24:48 – ܘܐܢܬܘܢ ܐܢܘܢ ܣܗܕܐ ܕܗܠܝܢ ܀
24.48 En gij zijt de getuigen hiervan.
24:49 – ܘܐܢܐ ܐܫܕܪ ܥܠܝܟܘܢ ܡܘܠܟܢܐ ܕܐܒܝ ܐܢܬܘܢ ܕܝܢ ܩܘܘ ܒܐܘܪܫܠܡ ܡܕܝܢܬܐ ܥܕܡܐ ܕܬܠܒܫܘܢ ܚܝܠܐ ܡܢ ܪܘܡܐ ܀
24.49 En ik zal over u de belofte zenden van mijn Vader. Maar verwacht gij in Urishlem de stad totdat gij wordt bekleed met kracht uit den hoge.
24:50 – ܘܐܦܩ ܐܢܘܢ ܥܕܡܐ ܠܒܝܬ ܥܢܝܐ ܘܐܪܝܡ ܐܝܕܘܗܝ ܘܒܪܟ ܐܢܘܢ ܀
24.50 En hij bracht hen uit tot Bethania, en hief zijn handen op, en zegende hen.
24:51 – ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܡܒܪܟ ܠܗܘܢ ܐܬܦܪܫ ܡܢܗܘܢ ܘܣܠܩ ܠܫܡܝܐ ܀
24.51 En het was terwijl dat hij hen zegende, dat hij van hen werd gescheiden, en hij steeg op naar de hemel.
24:52 – ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܣܓܕܘ ܠܗ ܘܗܦܟܘ ܠܐܘܪܫܠܡ ܒܚܕܘܬܐ ܪܒܬܐ ܀
24.52 En zij aanbaden hem, en keerden terug naar Urishlem met grote vreugde. En ten alle tijde waren ze in de tempel,
24:53 – ܘܒܟܠܙܒܢ ܐܝܬܝܗܘܢ ܗܘܘ ܒܗܝܟܠܐ ܟܕ ܡܫܒܚܝܢ ܘܡܒܪܟܝܢ ܠܐܠܗܐ ܐܡܝܢ ܀
24.53 prijzende en zegenende Aloha.
ܐܰܡܺܝܢ amiyn
(dit is echt de waarheid)
______________________________________________________
Copyright en vertaling: 2008 Goethals Jean-Paul.