Aramaic Tanakh*
Sipra d’Kakhane
Torah rol – Leviticus.
1:1 In die tijd,
Maryah riep tot Moshe
en sprak met hem
vanuit de tent van samenkomst,
zeggende,
1:2 “Spreek tegen de zonen van Isra’el en zeg tegen hen,
“Wanneer enig mens van u een offer brengt aan Maryah,
gij zult uw offer brengen
van dieren van de runderkudde
of de schapenkudde.
1:3 ‘Indien zijn offer een brandoffer is van de runderkudde,
hij zal het offeren,
een mannetje zonder gebrek;
hij zal het offeren aan de deuropening van de tent van samenkomst,
opdat hij moge worden aanvaard
voor Maryah.
1:4 ‘Hij zal zijn hand op het hoofd van het brandoffer leggen,
opdat het moge worden aanvaard-
voor hem-
om namens hem verzoening te doen.
1:5 ‘ Hij zal de jonge stier slachten voor Maryah;
en Aharon zijn zonen de priesters
zullen het bloed opofferen
en het bloed rondom op het altaar sprenkelen
dat bij de deuropening van de tent van samenkomst is.
1:6 ‘Hij zal dan het brandoffer villen
en het in stukken snijden.
1:7 ‘De zonen van Aharon de priester
zullen vuur op het altaar leggen
en hout op het vuur schikken.
1:8 ‘Daarna,
de zonen van Aharon
de priesters
zullen de stukken schikken,
het hoofd en het niervet boven het hout
dat op het vuur is
hetwelk op het altaar is.
1:9 ‘Zijn ingewanden,
echter,
en zijn poten zal hij met water wassen.
En de priester zal alles ervan in rook opofferen
op het altaar
tot een brandoffer,
een offergave door vuur van een welriekende geur voor Maryah.
ס
1:10 ‘Maar indien zijn offer van de kudde is,
van de schapen of van de geiten,
tot een brandoffer,
hij zal het offeren
een mannetje zonder gebrek.
1:11 ‘Hij zal dat slachten
aan de kant van het altaar noordwaarts
voor Maryah,
en de zonen van Aharon
de priesters
zullen zijn bloed rondom op het altaar sprenkelen.
1:12 ‘Hij zal het dan in stukken snijden
met zijn hoofd en zijn niervet,
en de priester zal ze op het hout schikken
dat op het vuur is
hetwelk op het altaar is.
1:13 ‘De ingewanden,
echter,
en de poten zal hij wassen met water.
En de priester zal alles ervan offeren,
en het opofferen in rook op het altaar;
het is een brandoffer,
een offergave door vuur van een welriekende geur voor Maryah.
פ
1:14 ‘Maar indien zijn offer aan Maryah een brandoffer van vogels is,
dan zal hij zijn offer brengen van duiven
of van jonge duiven.
1:15 ‘De priester zal het naar het altaar brengen,
en zijn kop afwringen
en het opofferen in rook op het altaar;
en zijn bloed moet worden afgetapt aan de kant van het altaar.
1:16 ‘Hij zal ook zijn krop met zijn veren wegnemen
en het naast het altaar gooien oostwaarts,
naar de plaats van de as.
1:17 ‘Dan zal hij het afscheuren
bij zijn vleugels ,
maar hij zal het niet in stukken verdelen.
En de priester zal het in rook opofferen
op het altaar op het hout
hetwelk op het vuur is,
het is een brandoffer,
een offergave door vuur van een welriekende geur voor Maryah.
ס
2:1 ‘Nu,
wanneer iemand een graanoffer aanbiedt
als een offer aan Maryah,
zijn offergave zal van fijn meel zijn,
en hij zal er olie opgieten
en er wierook opleggen.
2:2 ‘Hij zal het dan brengen aan de zonen van Aharon
de priesters,
en hij zal daarvan zijn handvol nemen
van zijn fijn meel
en van zijn olie
samen met alles van zijn wierook.
En de priester zal het het opofferen in rook
als zijn herdenkingsdeel op het altaar,
een offergave door vuur van een welriekende geur voor Maryah.
2:3 ‘De rest van het graanoffer
behoort aan Aharon en zijn zonen;
een allerheiligste zaak,
van de offergaven door vuur aan Maryah.
ס
2:4 ‘Nu,
wanneer gij een offer brengt
van een graanoffer gebakken in een oven,
het zullen ongezuurde koeken zijn van fijn meel
gemengd met olie,
of matzah besmeert met olie.
ס
2:5 ‘Indien uw offer een graanoffer is
gemaakt op de koekenplaat,
het zal van fijn meel zijn,
ongezuurd,
gemengd met olie;
2:6 gij zult het in stukjes breken en er olie op gieten;
het is een graanoffer.
ס
2:7 ‘Nu,
indien uw offer een graanoffer is,
gemaakt in een pan,
het zal worden gemaakt van fijn meel met olie.
2:8 ‘Wanneer gij het graanoffer
dat van deze dingen is gemaakt
naar Maryah inbrengt,
het zal worden aangeboden aan de priester
en hij zal het naar het altaar brengen.
2:9 ‘De priester
zal dan van het graanoffer
zijn herdenkingsdeel opnemen
en zal het opofferen in rook
op het altaar
als een offergave door vuur
van een welriekende geur voor Maryah.
2:10 ‘De rest van het graanoffer
behoort aan Aharon en zijn zonen toe:
een allerheiligste zaak
van de offers door vuur aan Maryah.
2:11 ‘Geen graanoffer,
dat gij naar Maryah brengt,
zal met zuurdesem worden gemaakt,
want gij zult niet opofferen in rook
enige zuurdesem
of enige honing
als een offer door vuur aan Maryah.
2:12 ‘Als een offer van eerste vruchten
zult gij ze naar Maryah brengen,
maar zij zullen niet opstijgen
tot een welriekende geur op het altaar.
2:13 ‘Elk graanoffer van het uwe,
bovendien,
zult gij op smaak brengen met zout,
zodat het zout van het verbond van uw Aloha
niet zal ontbreken van uw graanoffer;
met al uw offergaven zult gij zout offeren.
ס
2:14 ‘Ook als gij een graanoffer brengt
van vroeg gerijpte dingen aan Maryah,
zult gij verse toppen van graan brengen
geroosterd in het vuur,
klein gemalen korrels van de nieuwe groei,
voor het graanoffer van uw vroeg gerijpte dingen.
2:15 ‘Gij zult er dan olie op doen
en er wierook op leggen;
het is een graanoffer.
2:16 ‘De priester zal zijn herdenkingsgedeelte in rook opofferen,
een deel van zijn klein gemalen korrels
en zijn olie
met al zijn wierook
als een offer door vuur aan Maryah.
פ
3:1 ‘Nu,
indien zijn offergave een een offer van vredeoffers is,
indien hij gaat om te offeren vanuit de runderkudde,
hetzij mannetje of vrouwtje,
hij zal het offeren zonder gebreken
voor Maryah.
3:2 ‘Hij zal zijn hand op het hoofd van zijn offer leggen
en het slachten bij de deuropening van de tent van samenkomst,
en Aharon zijn zonen
de priesters
zullen het bloed rondom op het altaar sprenkelen.
3:3 ‘Van het offer van de vredeoffers
zal hij een offer door vuur aanbieden
aan Maryah,
het vet dat de ingewanden bedekt
en al het vet dat op de ingewanden is,
3:4 en de twee nieren
met het vet dat op hen is,
wat op de lendenen is
en de lob over de lever,
die hij met de nieren zal weghalen.
3:5 ‘Dan zullen de zonen van Aharon het opofferen in rook
op het altaar
op het brandoffer,
die op het hout is dat op het vuur is;
het is een offer door vuur
van een welriekende geur voor Maryah.
פ
3:6 ‘Maar indien zijn offer
voor een offer van vredeoffers
aan Maryah
van de schapenkudde is,
hij zal het offeren,
mannetje of vrouwtje,
zonder gebrek.
3:7 ‘Als hij een lam gaat offeren voor zijn offer,
dan zal hij het offeren voor Maryah,
3:8 en hij zal zijn hand op het hoofd van zijn offer leggen
en het slachten voor de tent van samenkomst,
en Aharon zijn zonen zullen zijn bloed rondom op het altaar sprenkelen.
3:9 ‘Van het offer van vredeoffers zal hij brengen
als een offer door vuur aan Maryah,
zijn vet,
de hele vette staart
die hij dicht bij de ruggengraat zal verwijderen,
en het vet dat de ingewanden bedekt
en al het vet dat op de ingewanden is,
3:10 en de twee nieren
met het vet dat op hen is,
dat op de lendenen is,
en de lob over de lever,
die hij met de nieren zal weghalen.
3:11 ‘Dan zal de priester het opofferen in rook
op het altaar als voedsel,
een offer door vuur aan Maryah.
פ
3:12 ‘Bovendien,
indien zijn offer een geit is,
dan zal hij het offeren voor Maryah,
3:13 en hij zal zijn hand op haar hoofd leggen
en het slachten voor de tent van samenkomst,
en de zonen van Aharon
zullen haar bloed rondom op het altaar sprenkelen.
3:14 ‘Daarvan zal hij zijn offer offeren
als een offer door vuur aan Maryah,
het vet dat de ingewanden bedekt
en al het vet dat op de ingewanden is,
3:15 en de twee nieren
met het vet dat op hen is,
dat op de lendenen is,
en de lob over de lever,
die hij met de nieren zal weghalen.
3:16 ‘De priester zal hen opofferen in rook
op het altaar als voedsel,
een offer door vuur van een welriekende geur;
al het vet behoort aan Maryah.
3:17 ‘Het is een eeuwigdurende inzetting-
door al uw generaties heen-
waar gij ook woont:
dat gij noch vet noch bloed zult eten.'”
פ
4:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
4:2 “Spreek tegen de zonen van Isra’el,
zeggende,
‘Indien een persoon ongewild zondigt
in een van de dingen
welke Maryah heeft geboden
om niet gedaan te worden,
en een van hen zal begaan,
4:3 indien de gezalfde priester zo zondigt
als om schuld te brengen op het volk,
laat hem dan aan Maryah
een stier offeren zonder gebrek
als een zondeoffer voor de zonde
die hij heeft begaan.
4:4 ‘Hij zal de stier brengen
naar de deuropening van de tent van samenkomst
voor Maryah,
en hij zal zijn hand op het hoofd van de stier leggen
en de stier slachten
voor Maryah.
4:5 ‘Dan zal de gezalfde priester wat bloed van de stier nemen-
en het naar de tent van samenkomst brengen,
4:6 en de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen
en zevenmaal wat van dat bloed sprenkelen
voor Maryah ,
voor de sluier van het heiligdom.
4:7 ‘De priester zal ook wat van dat bloed
op de hoornen van het altaar van geurige wierook doen,
dat voor Maryah is
in de tent van samenkomst;
en al het bloed van de stier
zal hij uitstorten aan de voet van het altaar van brandoffer
dat bij de deuropening is van de tent van samenkomst.
4:8 ‘Hij zal er al het vet van verwijderen-
van de stier van het zondeoffer:
het vet dat de ingewanden bedekt,
en al het vet dat op de ingewanden is,
4:9 en de twee nieren
met het vet dat op hen is,
dat op de lendenen is,
en de lob over de lever,
die hij met de nieren zal verwijderen
4:10 (Precies zoals het wordt verwijdert-
van de os van het offer van vredeoffers),
en de priester zal hen in rook opofferen
op het altaar van brandoffer.
4:11 ‘Maar de huid van de stier
en al zijn vlees
met zijn hoofd
en zijn poten
en zijn ingewanden
en zijn afval,
4:12 dat is,
al de rest van de stier,
moet hij naar een reine plaats uitbrengen
buiten het kamp
waar de as wordt uitgestort;
en verbrand het op hout met vuur,
waar de as wordt uitgestort
zal het worden verbrand.
פ
4:13 ‘Nu,
indien de gehele gemeente van Isra’el
onbedoeld een dwaling begaat
en de kwestie aan de aandacht van de gemeente ontsnapt,
en zij begaan een van de dingen
die Maryah heeft geboden om niet te worden gedaan,
en zij worden schuldig;
4:14 wanneer de zonde die zij hebben begaan bekend wordt,
dan zal de gemeente een stier van de kudde offeren
voor een zondeoffer
en het voor de tent van samenkomst brengen.
4:15 ‘Dan zullen de oudsten van de gemeente
hun handen op het hoofd van de stier leggen
voor Maryah,
en de stier zal voor Maryah worden geslacht.
4:16 ‘Dan zal de gezalfde priester
wat van het bloed van de stier brengen
naar de tent van samenkomst;
4:17 en de priester zal zijn vinger in het bloed dopen
en het zeven keer sprenkelen voor Maryah,
voor de sluier.
4:18 ‘Hij zal wat van het bloed op de horens van het altaar doen
dat voor Maryah is in de tent van samenkomst;
en al het overige bloed zal hij uitstorten
aan de voet van het altaar van brandoffer
dat bij de deuropening is van de tent van samenkomst.
4:19 ‘Hij zal al zijn vet ervan weghalen
en het opofferen in rook op het altaar.
4:20 ‘Hij zal ook met de stier doen
precies zoals hij deed met de stier van het zondeoffer;
zo zal hij ermee doen.
Zo zal de priester verzoening voor hen doen,
en zij zullen vergeven worden.
4:21 ‘Dan moet hij de stier uitbrengen-
naar een plaats buiten het kamp-
en hem verbranden –
gelijk hij de eerste stier verbrandde;
hij is het zondeoffer voor de gemeente.
פ
4:22 ‘Wanneer een leider zondigt,
en ongewild één van al de dingen doet
die Maryah zijn Aloha heeft geboden
om niet gedaan te worden,
en hij wordt schuldig,
4:23 indien zijn zonde die hij heeft begaan
hem bekend is,
zal hij voor zijn offer een geitenbok brengen
een mannetje zonder gebrek.
4:24 ‘Hij zal zijn hand leggen
op het hoofd van de geitenbok
en hem slachten
in de plaats waar zij het brandoffer slachten
voor Maryah;
het is een zondeoffer.
4:25 ‘Dan moet de priester wat van het bloed nemen-
van het zondeoffer met zijn vinger-
en het op de hoorns van het altaar van brandoffer doen;
en de rest van zijn bloed zal hij uitstorten
aan de voet van het altaar van brandoffer.
4:26 ‘Al zijn vet zal hij opofferen in rook op het altaar
zoals in het geval van het vet van het offer van vredeoffers.
Zo zal de priester verzoening voor hem doen
met betrekking tot zijn zonde,
en hij zal vergeven worden.
פ
4:27 ‘Nu,
indien iemand van het gewone volk ongewild zondigt
in het doen van enige van die dingen
welke Maryah heeft geboden om niet gedaan te worden,
en schuldig wordt.
4:28 indien zijn zonde die hij heeft begaan hem bekend is,
dan zal hij voor zijn offer een geit brengen,
een vrouwtje zonder gebrek,
voor zijn zonde die hij heeft begaan.
4:29 ‘Hij zal zijn hand op het hoofd van het zondeoffer leggen
en het zondeoffer slachten
op de plaats van het brandoffer.
4:30 ‘De priester zal wat van haar bloed nemen
met zijn vinger
en het op de hoorns van het altaar van brandoffer doen;
en al de rest van haar bloed
zal hij uitstorten aan de voet van het altaar.
4:31 ‘Dan zal hij al haar vet weghalen,
precies zoals het vet werd weggehaald
van het offer van vredeoffers;
en de priester zal het opofferen in rook op het altaar
voor een welriekende geur aan Maryah.
Zo zal de priester voor hem verzoening doen,
en hij zal vergeven worden.
פ
4:32 ‘Maar indien hij een lammetje brengt
als zijn offer voor een zondeoffer,
hij zal het brengen,
een vrouwtje zonder gebrek.
4:33 ‘Hij zal zijn hand op het hoofd van het zondeoffer leggen
en het slachten voor een zondeoffer
in de plaats waar zij het brandoffer slachten.
4:34 ‘De priester moet wat van het bloed van het zondeoffer nemen
met zijn vinger
en het op de hoorns van het altaar van brandoffer doen,
en al de rest van het bloed
zal hij uitstorten aan de voet van het altaar.
4:35 ‘Dan zal hij al het vet daarvan weghalen,
precies zoals het vet van het lammetje wordt weggehaald
van het offer van de vredeoffers,
en de priester zal die opofferen in rook op het altaar,
op de offers door vuur voor Maryah.
Zo zal de priester verzoening voor hem doen
met betrekking tot zijn zonde
hetwelk hij heeft begaan,
en hij zal vergeven worden.
פ
5:1 ‘Nu,
indien een mens zondigt-
nadat hij een publiekelijke vervloeking hoorde-
om te getuigen wanneer hij een getuige is,
hetzij hij heeft gezien
of anderszins geweten,
indien hij het niet vertelt,
dan zal hij zijn schuld dragen.
5:2 ‘Of indien een mens enig onrein ding aanraakt,
of het nu een karkas van een onrein beest is
of het karkas van onrein vee
of een karkas van onreine krioelende dingen,
hoewel het voor hem verborgen is,
en hij onrein is,
dan zal hij schuldig zijn.
5:3 ‘Of indien hij menselijke onreinheid aanraakt,
van wat voor soort zijn onreinheid ook moge zijn-
waarmee hij onrein wordt,
en het is verborgen voor hem
en vervolgens komt hij het te weten,
hij zal schuldig zijn.
5:4 ‘Of indien een mens ondoordacht met zijn lippen zweert
om kwaad te doen of om goed te doen,
in welke zaak dan ook
dat een mens ondoordacht
met een eed moge spreken ,
en het is verborgen voor hem,
en vervolgens komt hij het te weten,
hij zal in één van deze schuldig zijn.
5:5 ‘Zo zal het zijn wanneer hij in één van deze schuldig wordt,
dat hij dat zal bekennen in welke hij heeft gezondigd.
5:6 ‘Hij zal ook zijn schuldoffer aan Maryah brengen
voor zijn zonde die hij heeft begaan,
een vrouwtje van de kudde,
een lam of een geit als een zondeoffer.
Zo zal de priester voor hem verzoening doen betreffende zijn zonde.
5:7 ‘Maar indien hij geen lam kan betalen,
dan zal hij zijn schuldoffer aan Maryah brengen
voor datgene in hetwelk hij heeft gezondigd,
twee tortelduiven of twee jonge duiven,
één voor een zondeoffer
en de andere voor een brandoffer.
5:8 ‘Hij zal ze naar de priester brengen,
die eerst dat zal offeren wat voor het zondeoffer is
en haar kop zal afknijpen aan de voorkant van haar nek,
maar hij zal het niet afsnijden.
5:9 Hij zal ook wat van het bloed van het zondeoffer
aan de kant van het altaar sprenkelen,
terwijl de rest van het bloed zal worden vergoten
aan de voet van het altaar:
het is een zondeoffer.
5:10 ‘De andere dan zal hij als een brandoffer bereiden
volgens de verordening.
Zo zal de priester namens hem verzoening doen
betreffende zijn zonde
welke hij heeft begaan,
en het zal hem worden vergeven.
ס
5:11 ‘Maar indien zijn middelen zelfs ontoereikend zijn
voor twee tortelduiven of twee jonge duiven,
dan zal hij voor zijn offer voor hetgeen hij heeft gezondigd,
het tiende van een ephah van fijn meel brengen
voor een zondeoffer;
hij zal er geen olie op doen
of er wierook op plaatsen,
omdat het een zondeoffer is.
5:12 ‘Hij zal het naar de priester brengen,
en de priester moet er zijn handvol van nemen
als zijn herdenkingsdeel
en het opofferen in rook op het altaar,
samen met de offers door vuur van Maryah;
het is een zondeoffer.
5:13 ‘Zo zal de priester verzoening voor hem doen betreffende zijn zonde
die hij heeft begaan in enige van deze,
en het zal hem vergeven worden;
de rest zal vervolgens van de priester worden,
zoals bij het graanoffer.'”
ס
5:14 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
5:15 “Indien een mens trouweloos handelt
en onopzettelijk zondigt tegen de heilige dingen van Maryah,
dan zal hij zijn schuldoffer aan Maryah brengen:
een ram zonder gebrek van de kudde,
volgens uw schatting in zilver door shekels,
naar de voorwaarden van de shekel van het allerheiligste,
voor een schuldoffer.
5:16 “Hij zal vergelding doen
voor hetgeen hij heeft gezondigd tegen het heilige ding,
en zal er een vijfde deel aan toevoegen
en het aan de priester geven.
De priester zal dan verzoening voor hem doen
met de ram van het schuldoffer,
en het zal hem vergeven worden.
פ
5:17 “Nu,
indien een mens zondigt
en één van de dingen doet
waarvan Maryah heeft geboden
om niet gedaan te worden,
hoewel hij zich niet bewust was,
hij is toch schuldig
en zal zijn straf dragen.
5:18 Hij moet dan van de kudde
een ram zonder gebrek
naar de priester brengen,
volgens uw schatting,
voor een schuldoffer.
Zo zal de priester verzoening voor hem doen
betreffende zijn dwaling
in welke hij ongewild zondigde
en het niet wist,
en het zal hem worden vergeven.
5:19 “Het is een schuldoffer;
hij was zeker schuldig voor Maryah.”
פ
6:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
6:2 “Wanneer een mens zondigt
en trouweloos handelt tegen Maryah,
en zijn metgezel bedriegt
met betrekking tot een borgstelling
of een aan hem toevertrouwde zekerheid,
of door diefstal,
of als hij zijn metgezel heeft afgeperst,
6:3 of gevonden heeft wat er verloren was
en erover gelogen en valselijk gezworen heeft,
zodat hij zondigt
met betrekking tot één van die dingen
die een mens doen mag;
6:4 dan zal het zijn,
wanneer hij zondigt en schuldig wordt,
dat hij moet teruggeven wat hij nam door diefstal
of wat hij verkreeg door afpersing,
of de borg die hem was toevertrouwd
of het verloren ding die hij vond,
6:5 of wat dan ook waarover hij valselijk heeft gezworen;
hij zal er volledige teruggave voor doen
en er een vijfde meer aan toevoegen.
Hij moet het teruggeven aan degene aan wie het toebehoort
op de dag dat hij zijn schuldoffer presenteert.
6:6 “Dan moet hij zijn schuldoffer aan Maryah
naar de priester brengen,
een ram zonder gebrek van de kudde,
volgens uw schatting,
voor een schuldoffer,
6:7 en de priester zal voor hem verzoening doen voor Maryah,
en hij zal worden vergeven voor welke ook van die dingen
welke hij gedaan moge hebben
om daardoor schuldig te worden.”
פ
6:8 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
6:9 “Beveelt Aharon en zijn zonen,
zeggende,
‘Dit is de wet voor het brandoffer:
het brandoffer zelf
moet op de vuurhaard op het altaar blijven
de gehele nacht lang
tot aan de morgen,
en het vuur op het altaar
moet daarop brandende worden gehouden.
6:10 ‘De priester moet zijn linnen kleed aantrekken,
en hij moet onderkleding over zijn vlees aantrekken;
en hij zal de as opnemen
waarop het vuur
het brandoffer op het altaar doet vergaan,
en plaats die naast het altaar.
6:11 ‘Dan zal hij zijn klederen uittrekken
en andere klederen aantrekken,
en de as buiten het kamp dragen
naar een reine plaats.
6:12 ‘Het vuur op het altaar zal daarop brandende worden gehouden.
Het zal niet uitgaan,
maar de priester zal er elke morgen hout op branden;
en hij zal er het brandoffer op leggen
en de vette delen van de vredeoffers in rook daarop opofferen.
6:13 ‘Vuur moet voortdurend brandende worden gehouden op het altaar;
het mag niet uitgaan.
ס
6:14 ‘Nu,
dit is de wet van het graanoffer:
de zonen van Aharon
zullen het voor Maryah presenteren
voor het altaar.
6:15 Dan zal één van hen
een handvol van het fijne meel van het graanoffer opheffen,
met zijn olie en al de wierook
die op het graanoffer is,
en hij zal het opofferen in rook op het altaar,
tot een welriekende geur,
als zijn herdenkingsoffer voor Maryah.
6:16 ‘Wat er nog van over is
dat moeten Aharon en zijn zonen eten.
Het zal gegeten worden als ongezuurde koeken op een heilige plaats;
zij moeten dat eten in de voorhof van de tent van samenkomst.
6:17 ‘Het mag niet met zuurdeeg gebakken worden.
Ik heb het als hun deel gegeven van Mijn offers door vuur;
het is hoogst heilig,
zoals het zondeoffer en het schuldoffer.
6:18 ‘Elke manspersoon onder de zonen van Aharon mag het eten;
het is een blijvende verordening doorheen uw generaties,
van de offers door vuur aan Maryah.
Al wie hen aanraakt zal geheiligd worden.'”
פ
6:19 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
6:20 “Dit is het offer
die Aharon en zijn zonen
aan Maryah moeten presenteren
op de dag dat hij gezalfd is;
het tiende van een ephah van fijn meel
als een regelmatig graanoffer,
de helft ervan in de morgen
en de helft ervan in de avond.
6:21 “Het zal worden bereid met olie op een bakplaat.
Wanneer het goed gemengd is,
moet gij het inbrengen.
Gij moet het graanoffer presenteren
in gebakken stukken
als een welriekende geur aan Maryah.
6:22 “De gezalfde priester die in zijn plaats vanonder zijn zonen zal zijn,
zal het offeren.
Door een voortdurende verordening
zal het voor Maryah geheel in rook opgeofferd worden.
6:23 “Zo zal elk graanoffer van de priester
geheel en al worden verbrand.
Het mag niet gegeten worden.”
פ
6:24 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
6:25 “Spreek tegen Aharon en zijn zonen,
zeggende,
‘Dit is de wet van het zondeoffer:
in de plaats waar het brandoffer wordt geslacht
zal het zondeoffer worden geslacht voor Maryah;
het is hoogst heilig.
6:26 ‘De priester die het offert voor de zonde zal het eten.
Het zal worden gegeten in een heilige plaats,
in de voorhof van de tent van samenkomst.
6:27 ‘Al wie zijn vlees aanraakt zal worden geheiligd;
en wanneer er wat van zijn bloed op een een kledingstuk spettert,
in een heilige plaats zult gij dat wassen wat bespat was.
6:28 ‘Ook het aardewerken vat
waarin het was gekookt
moet gebroken worden;
en indien het was gekookt in een bronzen vat,
dan zal het worden geschuurd en gespoeld in water.
6:29 ‘Elke manspersoon onder de priesters mag ervan eten;
het is hoogst heilig.
6:30 ‘Maar geen zondeoffer
waarvan iets van het bloed in de tent van samenkomst is gebracht
om verzoening te doen in de heilige plaats
zal worden gegeten;
het moet met vuur worden verbrand.
פ
7:1 Nu,
dit is de wet van het schuldoffer;
het is hoogst heilig.
7:2 ‘In de plaats waar zij het brandoffer slachten
moeten zij het schuldoffer slachten,
en hij zal het bloed rondom op het altaar sprenkelen.
7:3 ‘Dan zal hij er al zijn vet van offeren:
de vette staart
en het vet dat de ingewanden bedekt,
7:4 en de twee nieren met het vet dat op hen is,
dat op de lendenen is,
en de lob op de lever zal hij met de nieren verwijderen.
7:5 ‘De priester zal hen opofferen in rook op het altaar
als een offer door vuur aan Maryah;
het is een schuldoffer.
7:6 ‘Elke manspersoon onder de priesters mag ervan eten.
Het zal worden gegeten in een heilige plaats;
het is hoogst heilig.
7:7 ‘Het schuldoffer is zoals het zondeoffer,
er is één wet voor hen;
de priester die er verzoening mee doet-
hij zal het hebben.
7:8 ‘Ook de priester die ieder mens zijn brandoffer aanbiedt,
die priester zal voor zichzelf de huid van het brandoffer hebben-
dat hij aangeboden heeft.
7:9 ‘Evenzo,
zal elk graanoffer dat in de oven is gebakken-
en alles wat in een pan-
of op een bakplaat bereid is-
aan de priester die het aanbiedt toebehoren.
7:10 ‘Elk graanoffer,
vermengd met olie of droog,
zal aan al de zonen van Aharon toebehoren,
aan allen gelijk.
פ
7:11 ‘Nu,
dit is de wet van het offer van vredeoffers
dat zal worden aangeboden aan Maryah.
7:12 ‘Indien hij het offert bij wijze van dankzegging,
dan zal hij tezamen met het offer van dankzegging
ongezuurde koeken vermengd met olie offeren,
en ongezuurde matzah besmeert met olie,
en koeken van goed geroerd fijn meel vermengd met olie.
7:13 ‘Met het offer van zijn vredeoffers voor dankzegging,
moet hij zijn offer met koeken van gezuurd brood aanbieden.
7:14 ‘Van deze moet hij er één van elk offer aanbieden
als een bijdrage aan Maryah;
het zal aan de priester toebehoren
die het bloed van de vredeoffers sprenkelt.
7:15 ‘Wat nu het vlees betreft
van het offer van zijn dankzegging vredeoffers,
het zal worden gegeten op de dag van zijn offer;
hij zal er niets van overlaten tot de ochtend.
7:16 ‘Maar indien het slachtoffer van zijn offer een gelofte is
of een vrijwillig offer,
zal het gegeten worden op de dag dat hij zijn offer offert,
en op de volgende dag mag wat ervan over is gegeten worden;
7:17 maar wat overgebleven is-
van het vlees van het slachtoffer-
op de derde dag-
zal worden verbrand met vuur.
7:18 ‘Indien er dus ooit iets van het vlees van het offer van zijn vredeoffers
op de derde dag zou worden gegeten,
hij die dat offert zal niet worden aanvaard,
en het zal niet in zijn voordeel worden gerekend.
Het zal een aanstootgevend ding zijn,
en de mens die ervan eet zal zijn eigen ongerechtigheid dragen.
7:19 ‘Ook het vlees dat iets onrein’s aanraakt zal niet gegeten worden;
het zal met vuur worden verbrand.
Wat het andere vlees betreft,
iedereen die rein is mag dergelijk vlees eten.
7:20 ‘Maar de mens die van het vlees eet van het offer van vredeoffers
dat aan Maryah toebehoort,
in zijn onreinheid,
die mens zal van zijn volk worden afgesneden.
7:21 ‘Wanneer iemand iets onrein’s aanraakt,
hetzij menselijke onreinheid,
of een onrein dier,
of enig onrein verfoeilijk ding,
en dan van het vlees van het offer van vredeoffers eet
dat aan Maryah toebehoort,
die mens zal van zijn volk worden afgesneden.'”
פ
7:22 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
7:23 “Spreek tegen de zonen van Isra’el,
zeggende,
‘Gij zult geen vet eten,
van ossen-
schapen-
of geiten.
7:24 ‘Ook het vet van een dier dat sterft
en het vet van een door beesten verscheurd dier
mag voor ieder ander gebruik worden gebruikt,
maar gij moet het zeker niet eten.
7:25 ‘Want wie het vet van het dier eet
van welk een offer door vuur is geofferd aan Maryah,
de mens die het eet
zal zelfs van zijn volk worden afgesneden.
7:26 ‘Gij moet geen bloed eten,
of het nu van gevogelte of dieren is,
in een van uw woningen.
7:27 Elk mens die enig bloed eet,
die mens zal zelfs van zijn volk worden afgesneden.'”
פ
7:28 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
7:29 “Spreek tegen de zonen van Isra’el,
zeggende,
‘Hij die het offer van zijn vredeoffers aan Maryah offert
zal zijn offer brengen naar Maryah
vanuit het offer van zijn vredeoffers.
7:30 ‘Zijn eigen handen
moeten de offers door vuur aan Maryah brengen.
Hij moet het vet met de borst brengen,
opdat de borst moge gepresenteerd worden
als een wuif-offer voor Maryah.
7:31 ‘De priester zal het vet opofferen in rook op het altaar,
maar de borst zal aan Aharon en zijn zonen toebehoren.
7:32 Gij moet de rechter-dij aan de priester geven,
als een bijdrage van de offers van uw vredeoffers.
7:33 Degene onder de zonen van Aharon
die het bloed van de vredeoffers offert
en het vet,
de rechter dij zal van hem zijn,
als zijn deel.
7:34 ‘Want Ik heb de borst van het wuif-offer-
en de dij van de bijdrage-
van de zonen van Isra’el genomen-
uit de offers van hun vredeoffers,
en heb ze aan Aharon de priester-
en aan zijn zonen gegeven-
als hun eeuwige bijdrage-
van de zonen van Isra’el.
7:35 ‘Dit is hetgeen dat gewijd is aan Aharon-
en hetgeen dat gewijd is aan zijn zonen-
van de offers door vuur aan Maryah,
op die dag toen Hij hen aanbood-
om als priesters voor Maryah te dienen.
7:36 ‘Dit had Maryah geboden-
om aan hen gegeven te worden-
door de zonen van Isra’el-
op de dag dat Hij hen zalfde.
Het is hun eeuwige bijdrage door hun generaties heen.'”
7:37 Dit is de wet van het brandoffer,
het graanoffer
en het zondeoffer
en het schuldoffer
en het heiligingsoffer
en het offer van vredeoffers,
7:38 welke Maryah Moshe geboden had
op Berg Sinai
op de dag dat Hij de zonen van Isra’el geboden had
om hun offers aan Maryah te presenteren
in de Sinai woestijn.
פ
8:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
8:2 “Neem Aharon en zijn zonen met hem,
en de klederen
en de zalvingsolie
en de stier van het zondeoffer,
en de twee rammen
en de mand met matzah,
8:3 en verzamel de gehele gemeente
bij de deuropening van de tent van samenkomst.”
8:4 Dus deed Moshe precies zoals Maryah hem geboden had.
Toen de gemeente was verzameld
bij de deuropening van de tent van samenkomst,
8:5 zei Moshe tegen de gemeente
“Dit is het ding die Maryah geboden heeft om gedaan te worden.”
8:6 Toen liet Moshe Aharon en zijn zonen nabij komen
en waste ze met water.
8:7 Hij legde de tuniek op hem
en omgordde hem met de sjerp,
en kleedde hem met de mantel
en legde de ephod op hem;
en hij omgordde hem met de artistieke band van de ephod,
met welke hij die aan hem vast bond.
8:8 Hij plaatste toen het borststuk op hem,
en op het borststuk legde hij de urim en de tumim.
8:9 Hij plaatste ook de tulband op zijn hoofd,
en op de tulband,
aan de voorkant,
plaatste hij de gouden plaat,
de heilige kroon,
precies zoals Maryah Moshe had bevolen.
8:10 Moshe nam toen de zalfolie
en zalfde de tabernakel
en alles wat daarin was,
en heiligde ze.
8:11 Hij sprenkelde daarvan wat op het altaar-
zevenmaal-
en zalfde het altaar,
en al haar gereedschap,
en het bekken en zijn standaard,
om hen te heiligen.
8:12 Daarna goot hij wat van de zalfolie over Aharon zijn hoofd
en zalfde hem,
om hem te heiligen.
8:13 Vervolgens liet Moshe Aharon zijn zonen nabij komen
en kleedde hen met tunieken,
en omgordde hen met sjerpen
en bond hun hoofddeksels op,
precies zoals Maryah Moshe had bevolen.
8:14 Toen liet hij de stier van het zondeoffer brengen,
en Aharon
en zijn zonen
legden hun handen op het hoofd van de stier van het zondeoffer.
8:15 Daarna slachtte Moshe hem
en nam het bloed
en deed er met zijn vinger
wat van rondom op de hoorns van het altaar,
en zuiverde het altaar.
Toen goot hij de rest van het bloed uit
aan de voet van het altaar
en heiligde het,
om er verzoening voor te doen.
8:16 Hij nam ook al het vet dat op de ingewanden was
en de lob van de lever
en de twee nieren
en hun vet;
en Moshe offerde het op in rook op het altaar.
8:17 Maar de stier en zijn huid
en zijn vlees
en zijn afval
verbrandde hij in het vuur buiten het kamp,
precies zoals Maryah Moshe had bevolen.
8:18 Toen presenteerde hij de ram van het brandoffer,
en Aharon
en zijn zonen
legden hun handen op het hoofd van de ram.
8:19 Moshe slachtte hem
en sprenkelde het bloed rondom op het altaar.
8:20 Toen hij de ram in zijn stukken had gesneden,
offerde Moshe het hoofd-
en die stukken-
en het niervet in rook op.
8:21 Nadat hij de ingewanden en de poten met water had gewassen,
offerde Moshe de gehele ram op in rook op het altaar.
Het was een brandoffer voor een welriekende geur;
het was een offer door vuur aan Maryah,
precies zoals Maryah Moshe had bevolen.
8:22 Toen presenteerde hij de tweede ram,
de ram van wijding,
en Aharon
en zijn zonen
legden hun handen op het hoofd van de ram.
8:23 Moshe slachtte hem
en nam wat van zijn bloed
en deed het op de lel van Aharon zijn rechteroor,
en op de duim van zijn rechterhand
en op de grote teen van zijn rechtervoet.
8:24 Hij liet ook Aharon zijn zonen nabij komen;
en Moshe deed wat van dat bloed
op de lel van hun rechteroor,
en op de duim van hun rechterhand
en op de grote teen van hun rechtervoet.
En daarna sprenkelde Moshe de rest van dat bloed
rondom op het altaar.
8:25 Hij na het vet,
en de vette staart,
en al het vet dat op de ingewanden was,
en de lob van de lever
en de twee nieren en hun vet
en de rechter dij.
8:26 Uit de mand met matzah
die voor Maryah was
nam hij één matzah
en één koek van brood vermengd met olie
en één wafel,
en plaatste hen op de delen van vet
en op de rechter dij.
8:27 Dan legde hij deze allemaal op de handen van Aharon
en op de handen van zijn zonen
en presenteerde ze als een wuif-offer
voor Maryah.
8:28 Toen nam Moshe hen uit hun handen
en offerde hen op in rook op het altaar
met het brandoffer.
Ze waren een wijdingsoffer voor een welriekende geur;
het was een offer door vuur aan Maryah.
8:29 Moshe nam ook de borst
en presenteerde ze voor een wuif-offer voor Maryah;
het was Moshe zijn deel van de ram van wijding,
precies zoals Maryah Moshe had bevolen.
8:30 Dus nam Moshe wat van de zalfolie
en wat van het bloed die op het altaar was
en sprenkelde dat op Aharon,
op zijn klederen,
op zijn zonen,
en op de klederen van zijn zonen met hem;
en hij heiligde Aharon,
zijn klederen,
en zijn zonen,
en de klederen van zijn zonen met hem.
8:31 Toen zei Moshe tegen Aharon en zijn zonen,
“Kookt het vlees bij de deuropening van de tent van samenkomst,
en eet het daar
samen met het brood
dat in de mand van het wijdingsoffer is,
precies zoals Ik bevolen had,
toen Ik zei,
‘Aharon en zijn zonen moeten dat eten.’
8:32 “Het overblijfsel van het vlees
en van het brood
moet gij in het vuur verbranden.
8:33 “Gij moogt gedurende zeven dagen lang
niet buiten de deuropening van de tent van samenkomst gaan,
tot de dag dat de periode van uw wijding vervuld is;
want Hij zal u zeven dagen lang heiligen.
8:34 “Maryah heeft geboden
om te doen zoals deze dag is gedaan,
om namens u verzoening te doen .
8:35 “Bij de deuropening van de tent van samenkomst,
bovendien,
moet gij dag en nacht zeven dagen lang blijven,
en de wacht van Maryah houden,
opdat gij niet zult sterven,
want zo ben ik bevolen geweest.”
8:36 Zo deden Aharon
en zijn zonen
al deze dingen
welke Maryah doorheen Moshe had bevolen.
ס
9:1 Nu,
het gebeurde op de achtste dag-
dat Moshe Aharon riep-
en zijn zonen-
en de oudsten van Isra’el;
9:2 en hij zei tegen Aharon,
“Neem voor uzelf een kalf – een stier,
voor een zondeoffer
en een ram voor een brandoffer,
beide zonder gebrek,
en offer hen voor Maryah.
9:3 “Dan zult gij tegen de zonen van Isra’el spreken,
zeggende,
‘Neem een geitenbok voor een zondeoffer,
en een kalf en een lam,
beide één jaar oud,
zonder gebrek,
voor een brandoffer,
9:4 en een os en een ram
voor vredeoffers,
om voor Maryah te offeren,
en een graanoffer vermengd met olie;
want vandaag zal Maryah aan u verschijnen.'”
9:5 Dus brachten zij wat Moshe had bevolen-
naar de voorkant van de tent van samenkomst,
en de gehele gemeente kwam nabij
en stond voor Maryah.
9:6 Moshe zei,
“Dit is de zaak welke Maryah u heeft bevolen om te doen,
opdat de glorie van Maryah aan u moge verschijnen.”
9:7 Moshe zei toen tegen Aharon,
“Kom nabij het altaar
en offer uw zondeoffer
en uw brandoffer,
opdat gij verzoening voor uzelf moogt doen
en voor het volk;
doe dan de offergave voor het volk,
opdat gij verzoening voor hen moogt doen,
precies zoals Maryah heeft bevolen.”
9:8 Dus Aharon kwam nabij het altaar
en slachtte het kalf van het zondeoffer
dat voor hemzelf was.
9:9 De zonen van Aharon presenteerden het bloed aan hem;
en hij doopte zijn vinger in het bloed
en deed wat op de hoorns van het altaar,
en goot de rest van het bloed uit
aan de voet van het altaar.
9:10 Het vet
en de nieren
en de lob van de lever van het zondeoffer,
offerde hij toen op in rook op het altaar
precies zoals Maryah Moshe had bevolen.
9:11 Het vlees en de huid,
echter,
verbrandde hij met vuur buiten het kamp.
9:12 Daarna slachtte hij het brandoffer;
en Aharon zijn zonen overhandigden het bloed aan hem
en hij sprenkelde het rondom op het altaar.
9:13 Ze overhandigden het brandoffer aan hem in stukken,
met het hoofd,
en hij offerde hen op in rook op het altaar.
9:14 Hij waste ook de ingewanden en de poten,
en offerde ze op in rook
met het brandoffer op het altaar.
9:15 Daarna presenteerde hij het volksoffer,
en nam de geitenbok van het zondeoffer
welke voor het volk was,
en slachtte hem en offerde hem voor zonde,
zoals het eerste.
9:16 Hij presenteerde ook het brandoffer,
en offerde het volgens de verordening.
9:17 Daarna presenteerde hij het graanoffer,
en vulde zijn hand met een beetje ervan-
en offerde het op in rook op het altaar,
naast het brandoffer van de ochtend.
9:18 Daarna slachtte hij de os en de ram,
het offer van vredeoffers
welk voor het volk was;
en Aharon zijn zonen overhandigden het bloed aan hem
en hij sprenkelde het rondom op het altaar.
9:19 Wat betreft de delen van vet
van de os en van de ram,
de vette staart,
en de vet-bedekking,
en de nieren
en de lob van de lever,
9:20 zij plaatsten nu die delen van vet op de borsten;
en hij offerde ze op in rook op het altaar.
9:21 Maar de borsten en de rechter dij
presenteerde Aharon als een wuif offer voor Maryah,
precies zoals Moshe had bevolen.
9:22 Daarna hief Aharon zijn handen op naar het volk
en zegende hen,
en hij stapte neerwaarts
na het zondeoffer
en het brandoffer
en de vredesoffers te hebben gedaan.
9:23 Moshe en Aharon gingen de tent van samenkomst binnen.
Toen zij naar buiten kwamen en het volk zegenden,
verscheen de glorie van Maryah aan al het volk.
9:24 Toen kwam er vuur uit
van de tegenwoordigheid van Maryah
en verteerde het brandoffer
en de delen van vet op het altaar;
en toen al het volk dat zag,
juichten ze en vielen op hun aangezichten.
10:1 Nadav en Avihu nu,
de zonen van Aharon,
namen elk hun wierookvat,
en nadat zij vuur daarin hadden gedaan,
plaatsten zij wierook daarop
en offerden vreemd vuur voor Maryah,
hetgeen Hij hun niet had bevolen.
10:2 En er kwam vuur uit
van de tegenwoordigheid van Maryah
en verteerde hen,
en ze stierven voor Maryah.
10:3 Toen zei Moshe tegen Aharon,
“Dat is wat Maryah sprak,
zeggende,
‘Door hen die in Mijn nabijheid komen-
zal Ik als heilig worden behandeld,
En voor al het volk zal Ik geëerd worden.'”
Zo dus,
bewaarde Aharon het stilzwijgen,
10:4 Moshe riep ook naar Misha’el en Eltzafan,
de zonen van ‘Uzi’el-
Aharon zijn oom ,
en zei tegen hen,
“Kom naar voren,
breng uw bloedverwanten
van de voorkant van het heiligdom weg
naar de buitenkant van het kamp.”
10:5 Dus kwamen ze naar voren
en brachten hen
nog steeds in hun tunieken
naar de buitenkant van het kamp,
zoals Moshe had gezegd.
10:6 Toen zei Moshe tegen Aharon
en tegen zijn zonen El’azar en Itamar
“Ontbloot uw hoofden niet
en verscheur uw klederen ook niet,
opdat gij niet zult sterven
en dat Hij niet toornig zal worden tegen de gehele gemeente.
Maar uw bloedverwanten,
het gehele huis van Isra’el,
zullen de verbranding bewenen
welke Maryah heeft teweeggebracht.
10:7 “Gij zult zelfs niet uitgaan
vanuit de deuropening van de tent van samenkomst,
of gij zult sterven;
want Maryah zijn zalfolie is op u.”
Zo deden zij volgens het woord van Moshe.
פ
10:8 Maryah sprak toen tegen Aharon,
zeggende,
10:9 “Drink geen wijn of sterke drank,
noch gij noch uw zonen met u,
wanneer gij de tent van samenkomst inkomt,
opdat gij niet zult sterven-
het is een eeuwigdurende verordening doorheen uw generaties-
10:10 en om zo een onderscheid te maken
tussen het heilige en het onheilige,
en tussen het onreine en het reine,
10:11 en om zo de zonen van Isra’el al de verordeningen te onderwijzen
welke Maryah tegen hen gesproken heeft door Moshe.”
פ
10:12 Vervolgens,
Moshe sprak tegen Aharon,
en tegen zijn overlevende zonen,
El’azar en Itamar,
“Neem het graanoffer
dat overgelaten is van de offers door vuur voor Maryah
en eet het ongezuurde naast het altaar,
want het is hoogst heilig.
10:13 “Gij zult het eten,
bovendien,
in een heilige plaats,
omdat het uw plicht
en uw zonen hun plicht is
vanuit de offers door vuur van Maryah;
want zo ben ik bevolen geweest.
10:14 “De borst van het wuif-offer,
echter,
en de dij van de offergave
moet gij eten in een reine plaats,
gij en uw zonen en uw dochters met u;
want zij zijn als uw plicht
en uw zonen hun plicht gegeven geweest
vanuit de offers van de vredeoffers
van de zonen van Isra’el.
10:15 De dij geofferd door het op te heffen-
en de borst geofferd door te wuiven-
zullen zij samen met de offers door vuur-
van de delen van vet brengen,
om te presenteren als een wuif-offer voor Maryah;
zo zal het een voortdurend ding zijn-
door u en uw zonen met u verschuldigd ,
precies zoals Maryah heeft bevolen.”
10:16 Maar Moshe zocht zorgvuldig
naar de geitenbok van het zondeoffer,
en zie,
hij was opgebrand!
Dus was hij toornig op Aharon zijn overlevende zonen,
El’azar en Itamar,
zeggende,
10:17 “Waarom hebt gij het zondeoffer niet bij de heilige plaats gegeten?
Want het is hoogst heilig,
en Hij gaf het aan u om de schuld van de gemeente weg te dragen,
om verzoening voor hen te doen voor Maryah.
10:18 “Ziet,
vermits* zijn bloed niet naar binnen werd gebracht,
in het heiligdom,
gij moest het zeker in het heiligdom hebben gegeten,
precies zoals ik gebood.”
10:19 Maar Aharon sprak tegen Moshe,
“Ziet,
vandaag nog presenteerden zij hun zondeoffer
en hun brandoffer voor Maryah.
Wanneer er mij dingen zoals deze overkwamen,
als ik vandaag een zondeoffer had gegeten,
zou het dan goed zijn geweest in de ogen van Maryah?”
10:20 Toen Moshe dat hoorde,
leek het goed in zijn ogen.
פ
11:1 Maryah sprak wederom tegen Moshe en tegen Aharon,
zeggende tegen hen,
11:2 “Spreek tegen de zonen van Isra’el,
zeggende,
‘Dit zijn de schepselen-
welke gij eten moogt-
van al de dieren welke op de aarde zijn.
11:3 ‘Al wat de hoef verdeelt,
waardoor gespleten hoeven ontstaan,
en het voedsel herkauwt,
onder de dieren,
dat moogt gij eten.
11:4 ‘Niettemin,
gij moet niet van deze eten,
onder degenen die enkel het voedsel herkauwen,
of onder degenen die enkel de hoef verdelen;
de kameel bijvoorbeeld,
want alhoewel het voedsel herkauwt
verdeelt het de hoef niet,
die is onrein voor u.
11:5 ‘Evenzo,
de rots-das,
want alhoewel het voedsel herkauwt,
verdeelt het de hoef niet,
die is onrein voor u;
11:6 ook de haas,
want alhoewel het voedsel herkauwt,
verdeelt het de hoef niet,
die is onrein voor u;
11:7 en het zwijn,
want alhoewel het de hoef verdeelt,
waardoor een gespleten hoef ontstaat,
het herkauwt het voedsel niet,
die is onrein voor u.
11:8 ‘Gij moet van hun vlees niet eten
noch hun karkassen aanraken;
zij zijn onrein voor u.
11:9 ‘Deze moogt gij eten,
al wat in het water is:
alles wat vinnen en schubben heeft,
deze in de wateren,
in de zeeën of in de rivieren,
moogt gij eten.
11:10 ‘Maar al wat in de zeeën
en in de rivieren is
dat geen vinnen en schubben heeft
onder al het krioelende leven van de wateren,
en onder al de levende schepselen die in de wateren zijn,
zij zijn verfoeilijke dingen voor u.
11:11 ja, deze zullen walgelijk voor u zijn;
gij moet niet van hun vlees eten,
en hun karkassen moet gij verafschuwen.
11:12 ‘Al wat in het water geen vinnen en schubben heeft
is een walgelijk ding voor u.
11:13 ‘Deze,
bovendien,
moet gij onder de vogels verafschuwen;
ze zijn verfoeilijk,
niet om gegeten te worden:
de adelaar
en de gier
en de visarend,
11:14 en de wouw
en de valk naar haar soort,
11:15 elke raaf naar haar soort,
11:16 en de struis
en de nachtuil
en de zeemeeuw
en de havik naar zijn soort,
11:17 en de kleine uil
en de aalscholver
en de grote uil,
11:18 en de witte uil
en de pelikaan
en de aasgier,
11:19 en de ooievaar,
de reiger naar zijn soort,
en de hop,
en de vleermuis.
11:20 ‘Al de gevleugelde insecten
die op alle vier de poten lopen
zijn verfoeilijk voor u.
11:21 ‘Toch,
deze moogt gij eten
onder al de gevleugelde insecten
die op alle vier de poten lopen:
degenen die boven hun voeten verbonden benen hebben
waarmee ze op de grond springen.
11:22 ‘Deze van hen moogt gij eten:
de sprinkhaan naar zijn soort,
en de verwoestende sprinkhaan naar zijn soort,
en de krekel naar zijn soort,
en de grond sprinkhaan naar zijn soort.
11:23 ‘Maar alle andere insecten die viervoetig zijn-
zijn een verfoeilijk ding voor u.
11:24 ‘Door deze,
bovendien,
zult gij onrein worden gemaakt:
al wie hun karkassen aanraakt
wordt onrein tot de avondstond,
11:25 en al wie een van hun karkassen opraapt
zal zijn kleren wassen
en tot de avondstond onrein zijn.
11:26 ‘Betreffende al de beesten die de hoef verdelen
maar geen gespleten hoef vormen,
of welke geen voedsel herkauwen,
ze zijn onrein voor u:
al wie ze aanraakt wordt onrein.
11:27 ‘Al wat op zijn poten loopt,
onder al de schepselen die op alle vier de poten lopen,
zijn onrein voor u;
al wie hun karkassen aanraakt
wordt onrein tot de avondstond,
11:28 en degene die hun karkassen opraapt
zal zijn kleren wassen
en onrein zijn tot de avondstond;
ze zijn onrein voor u.
ס
11:29 ‘Nu,
deze zijn de onreine voor u
onder de wriemelende dingen die op de aarde wriemelen:
de mol,
en de muis,
en de grote hagedis naar zijn soort,
11:30 en de gekko,
en de land-krokodil,
en de skink,
en het zand-reptiel,
en de kameleon.
11:31 ‘Deze zijn de onreine voor u
onder al de wriemelende dingen;
al wie hen aanraakt als zij gestorven zijn
wordt onrein tot de avondstond.
11:32 ‘Ook alles waarop één van hen moge vallen
wanneer ze gestorven zijn
wordt onrein;
inbegrepen elk houten artikel,
of kleding,
of een vel,
of een zak–
elk artikel van welk gebruik wordt gemaakt–
het moet in water worden gelegd
en het zal onrein zijn tot de avondstond,
daarna wordt het rein.
11:33 ‘Wat betreft elke aardewerken pot
waarin één van hen moge vallen,
wat er ook in is het wordt onrein-
en gij moet de pot breken.
11:34 ‘Alle spijs dat gegeten moge worden,
waarop het water valt,
zal onrein worden,
en alle vloeistof in elke pot
dat gedronken moge worden zal onrein worden.
11:35 ‘Alles,
bovendien,
waarop een deel van hun karkas moge vallen wordt onrein;
hetzij een oven of een stoof
het zal verbrijzeld worden;
zij zijn onrein
en zullen onrein voor u blijven.
11:36 ‘Nochtans,
een fontein
of een waterbak die water verzamelt
moet rein zijn,
alhoewel degene die hun karkas aanraakt onrein zal zijn.
11:37 ‘Indien een deel van hun karkas
op enig zaadje om te zaaien valt
dat moet worden gezaaid,
is het rein.
11:38 ‘Hoewel,
indien er water op het zaadje gedaan wordt-
en een deel van hun karkas daarop valt,
is het onrein voor u.
ס
11:39 ‘Ook wanneer er één van de dieren sterft
die gij hebt voor voedsel,
degene die zijn karkas aanraakt
wordt onrein tot de avondstond.
11:40 ‘Ook hij,
die iets eet van zijn karkas
zal zijn kleren wassen
en onrein zijn tot de avondstond,
en degene die zijn karkas opraapt
zal zijn kleren wassen
en onrein zijn tot de avondstond.
11:41 ‘Elk wriemelend ding nu
dat op de aarde wriemelt
is een verfoeilijk ding,
niet om gegeten te worden.
11:42 ‘Al wat op zijn buik kruipt,
en al wat op alle vier de poten loopt,
al wat vele voeten heeft,
met betrekking tot elk wriemelend ding
dat op de aarde wriemelt,
gij zult hen niet eten,
want zij zijn een verfoeilijk ding.
11:43 ‘Maak uzelf niet verfoeilijk
door één van deze wriemelende dingen die wriemelen;
en gij moet uzelf niet onrein maken met hen
opdat gij daardoor verontreinigd zoude worden.
11:44 Want Ik ben Maryah uw Aloha,
heiligt u daarom,
en wees heilig,
want Ik ben heilig.
En gij moet uzelf niet onrein maken
met één van de wriemelende dingen die op de aarde wriemelen.
11:45 ‘Want Ik ben Maryah
die u opbracht vanuit het land van Egypte
om uw Aloha te zijn;
zo zult gij heilig zijn,
want Ik ben heilig.'”
11:46 ‘Dit is de wet,
betreffende het beest en de vogel,
en elk levend ding dat in de wateren beweegt
en alles wat op de aarde wriemelt,
11:47 haar doel is om een onderscheidt te maken
tussen het onreine en het reine,
en tussen het eetbare schepsel
en het schepsel dat niet gegeten mag worden.
פ
12:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
12:2 Spreek tegen de zonen van Isra’el,
zeggende:
“Wanneer een vrouw geboorte geeft
en een mannelijk kind baart,
dan zal zij gedurende zeven dagen onrein zijn,
als in de dagen van haar menstruatie zal zij onrein zijn.
12:3 ‘Op de achtste dag,
het vlees van zijn voorhuid
zal worden besneden.
12:4 ‘Dan zal zij in het bloed van haar reiniging blijven
gedurende drie-en-dertig dagen;
zij zal geen geheiligd ding aanraken,
noch het heiligdom betreden
totdat de dagen van haar reiniging voltooid zijn.
12:5 ‘Maar als zij een vrouwelijk kind baart,
dan zal zij onrein zijn gedurende twee weken,
zoals in haar menstruatie;
en zij zal in het bloed van haar reiniging blijven
gedurende zes-en-zestig dagen.
12:6 ‘Wanneer de dagen van haar reiniging zijn voltooid,
voor een zoon of voor een dochter,
zal zij aan de priester
bij de deuropening van de tent van samenkomst
een één jarig oud lam
voor een brandoffer brengen,
en een jonge duif
of een tortelduif voor een zondeoffer.
12:7 ‘Dan zal hij het offeren voor Maryah
en verzoening voor haar doen,
en zij zal worden gereinigd van het vloeien van haar bloed.
Dit is de wet voor haar die een kind baart,
hetzij een mannelijk of een vrouwelijk.
12:8 ‘Maar indien zij geen lam kan betalen,
dan zal zij twee tortelduiven
of twee jonge duiven nemen,
het ene voor een brandoffer
en het andere voor een zondeoffer;
en de priester zal verzoening voor haar doen,
en zij zal rein zijn.'”
פ
13:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe
en tegen Aharon,
zeggende,
13:2 “Wanneer een mens op de huid van zijn lichaam
een zwelling
of een korstje
of een lichte vlek ontwikkeld,
en het wordt tot een infectie van tzara’at (lepra)
op de huid van zijn lichaam,
dan zal hij naar Aharon de priester worden gebracht
of naar één van zijn zonen de priesters.
13:3 “De priester moet naar het litteken op de huid van het lichaam kijken,
en als het haar in de infectie wit is geworden
en de infectie dieper lijkt te zijn dan de huid van zijn lichaam,
is het een infectie van tzara’at (lepra);
wanneer de priester naar hem heeft gezien,
moet hij hem onrein verklaren.
13:4 “Maar indien de lichte vlek wit is op de huid van zijn lichaam,
en het niet dieper lijkt te zijn dan de huid,
en het haar daarop niet wit is geworden
dan moet de priester hem die de infectie heeft
gedurende zeven dagen afzonderen.
13:5 “De priester moet naar hem kijken op de zevende dag,
en indien in zijn ogen de infectie niet veranderd is
en de infectie zich niet heeft verspreidt op de huid,
dan moet de priester hem gedurende zeven dagen meer afzonderen.
13:6 “De priester moet hem op de zevende dag opnieuw bekijken,
en indien de infectie is vervaagd
en het litteken zich niet op de huid heeft verspreid,
dan moet de priester hem rein verklaren;
het is slechts een korstje.
En hij zal zijn kleren wassen
en rein zijn.
13:7 “Maar indien de korst zich verder op de huid verspreidt
nadat hij zich aan de priester heeft getoond voor zijn reiniging,
zal hij opnieuw voor de priester verschijnen.
13:8 “De priester zal kijken,
en indien de korst zich op de huid heeft verspreidt,
dan moet de priester hem onrein verklaren;
het is tzara’at (lepra).
פ
13:9 “Wanneer de infectie van tzara’at (lepra) op een mens is,
dan zal hij naar de priester worden gebracht.
13:10 “De priester moet dan kijken,
en indien er een witte zwelling in de huid is,
en het heeft het haar wit gemaakt,
en er spoedig rauw vlees in de zwelling is,
13:11 het is een chronische tzara’at (lepra)
op de huid van zijn lichaam,
en de priester moet hem onrein verklaren;
hij moet hem niet afzonderen,
want het is duidelijk-
hij is al onrein.
13:12 “Indien de tzara’at (lepra) verder uitbreekt over zijn huid,
en de tzara’at (lepra) de hele huid bedekt
van hem die de infectie
vanaf zijn hoofd
zelfs tot zijn voeten heeft,
zo ver als de priester zien kan,
13:13 dan zal de priester kijken,
en zie,
indien de tzara’at geheel zijn lichaam heeft bedekt,
zal hij hem die de infectie heeft
rein verklaren;
het is geheel wit geworden
en hij is rein.
13:14 “Maar wanneer er rauw vlees op hem verschijnt,
hij zal onrein zijn.
13:15 “De priester moet naar het rauwe vlees kijken,
en hij zal hem onrein verklaren;
het rauwe vlees is onrein,
het is tzara’at (lepra).
13:16 “Of indien het rauwe vlees opnieuw draait
en verandert is naar wit,
dan zal hij naar de priester komen,
13:17 en de priester moet naar hem kijken,
en zie,
indien de infectie tot wit is veranderd,
dan moet de priester
hem die de infectie heeft
rein verklaren;
hij is rein.
פ
13:18 “Wanneer het lichaam een zweer op zijn huid heeft
en het is genezende,
13:19 en in de plaats van de zweer
is er een witte zwelling-
of een roodachtig-witte,
lichte vlek,
dan zal het worden getoond aan de priester;
13:20 en de priester moet kijken,
en zie,
indien het lager lijkt te zijn dan de huid,
en het haar erop wit is geworden,
dan moet de priester hem onrein verklaren;
het is de infectie van tzara’at (lepra),
het is uitgebroken in de zweer.
13:21 “Maar indien de priester ernaar kijkt,
en zie,
er zijn geen witte haren daarin
en het is niet lager dan de huid
en is vervaagd,
dan moet de priester hem afzonderen
gedurende zeven dagen;
13:22 en indien het zich verder verspreidt op de huid,
dan moet de priester hem onrein verklaren;
het is een infectie.
13:23 “Maar indien de lichte plek op haar plaats blijft
en zich niet verspreidt,
is het slechts het litteken van de zweer;
en de priester moet hem rein verklaren.
ס
13:24 “Of indien het lichaam op haar huid
een brandwonde behoud door vuur,
en het rauwe vlees van de brandwonde
wordt een lichte plek,
roodachtig-wit,
of wit,
13:25 dan moet de priester ernaar kijken.
En indien het haar in de lichte plek wit is geworden
en het lijkt dieper te zijn dan de huid,
is het tzara’at (lepra);
het is uitgebroken in de brandwonde.
Daarom,
moet de priester hem onrein verklaren;
het is een infectie van tzara’at (lepra).
13:26 Maar indien de priester ernaar kijkt,
en inderdaad,
er is geen wit haar in de lichte plek
en het is niet dieper dan de huid,
maar ziet er vervaagd uit,
dan moet de priester hem afzonderen
gedurende zeven dagen;
13:27 en de priester zal naar hem kijken op de zevende dag.
Indien het zich verder in de huid verspreidt,
dan moet de priester hem onrein verklaren;
het is een infectie van tzara’at (lepra).
13:28 Maar indien de lichte plek op haar plaats blijft
en zich niet heeft verspreidt in de huid,
maar er vervaagd uitziet,
is het de zwelling van de brandwonde;
en de priester moet hem rein verklaren,
want het is slechts het litteken van de brandwonde.
פ
13:29 “Nu,
indien een man of vrouw een infectie heeft op het hoofd-
of een man in zijn baard,
13:30 dan moet de priester naar de infectie kijken,
en indien het dieper lijkt te zijn dan de huid
en er is dun geelachtig haar daarin,
dan zal de priester hen onrein verklaren;
het is een korstvorming,
het is tzara’at (lepra) van het hoofd of van de baard.
13:31 “Maar indien de priester kijkt naar de infectie van de korstvorming,
en inderdaad,
het lijkt niet dieper te zijn dan de huid
en er is geen zwart haar daarin,
dan moet de priester
die persoon met de korstvorming infectie afzonderen
gedurende zeven dagen.
13:32 “Op de zevende dag moet de priester naar de infectie kijken,
en als de korstvorming zich niet heeft verspreidt
en geen geelachtig haar daarin is gegroeid,
en het uiterlijk van de korstvorming is niet dieper dan de huid,
13:33 dan moet hij zich laten scheren,
maar hij moet de korstvorming niet laten scheren;
en de priester moet de persoon met de korstvorming-
nogmaals zeven dagen afzonderen.
13:34 “Op de zevende dag dan
moet de priester naar de korstvorming kijken,
en indien de korstvorming zich niet in de huid heeft verspreidt
en het lijkt niet dieper te zijn dan de huid,
moet de priester hem rein verklaren;
en hij zal zijn kleren wassen
en rein zijn.
13:35 “Maar indien de korstvorming zich verder verspreidt in de huid-
na zijn reiniging,
13:36 dan moet de priester kijken naar hem,
en indien de korstvorming zich in de huid heeft verspreidt,
hoeft de priester niet naar het geelachtige haar te zoeken;
hij is onrein.
13:37 “Indien echter in zijn ogen
de korstvorming gebleven is,
en daarin zwart haar gegroeid is,
de korstvorming is genezen,
hij is rein;
en de priester moet hem rein verklaren.
ס
13:38 “Wanneer een man
of een vrouw
lichte vlekken op de huid van het lichaam heeft,
zelfs witte lichte vlekken,
13:39 dan moet de priester kijken,
en indien de lichte vlekken
op de huid van hun lichamen
een vaag wit zijn,
het is slechts eczeem
die uitgebroken is op de huid;
hij is rein.
ס
13:40 “Nu,
indien een man het haar van zijn hoofd verliest,
is hij kaal;
maar hij is rein.
13:41 “Indien zijn hoofd kaal word-
aan de voor en zijkanten,
is hij kaal op het voorhoofd;
maar hij is rein.
13:42 “Maar indien er op het kale hoofd
of het kale voorhoofd,
een roodachtig witte infectie optreed,
is het tzara’at (lepra) die uitbreekt op zijn kale hoofd
of op zijn kale voorhoofd,
13:43 “Dan moet de priester naar hem kijken;
en indien de zwelling van de infectie roodachtig wit is
op zijn kale hoofd
of op zijn kale voorhoofd,
gelijk de verschijning van tzara’at (lepra)
in de huid van het lichaam,
13:44 hij is een mens met tzara’at (lepra),
hij is onrein.
De priester moet hem ongetwijfeld onrein verklaren;
zijn infectie is op zijn hoofd.
13:45 “Wat de tzara’at (lepra) lijder betreft
die de infectie heeft,
zijn kleren zullen worden verscheurd,
en de haren van zijn hoofd zullen worden ontbloot,
en hij moet zijn snor bedekken en roepen,
‘Onrein!’
‘Onrein!’
13:46 Hij zal onrein blijven-
al de dagen tijdens welke hij de infectie heeft;
hij is onrein.
Hij zal alleen leven;
zijn woning zal buiten het kamp zijn.
ס
13:47 “Wanneer een kledingstuk
een vlek van tzara’at (lepra) in zich heeft,
of het nu een wollen kledingstuk is
of een linnen kledingstuk,
13:48 hetzij in schering of inslag-
van linnen of van wol,
hetzij in huid-
of in enig artikel gemaakt van leder,
13:49 indien de vlek groenachtig of roodachtig is
in het kledingstuk of in de huid,
of in de schering of in de inslag,
of in enig artikel van leder,
het is een tzara’at (lepra) vlek
en moet worden getoond aan de priester.
13:50 “Dan zal de priester kijken naar de vlek-
en moet het artikel-
met de vlek-
in quarantaine plaatsen-
gedurende zeven dagen.
13:51 “Hij moet dan kijken naar de vlek op de zevende dag;
indien de vlek zich in het kledingstuk heeft verspreid,
hetzij in de schering of in de inslag,
of in het leer,
ongeacht het doel waarvoor het leder is gebruikt,
de vlek is een besmettelijke tzara’at (lepra),
het kledingstuk is onrein.
13:52 “Dus moet hij het kledingstuk verbranden,
hetzij de schering of de inslag,
in wol of in linnen,
of enig artikel van leder waarin de vlek voorkomt,
want het is een besmettelijke tzara’at (lepra);
het moet helemaal in het vuur worden verbrand.
13:53 “Maar indien de priester zal kijken,
en inderdaad
de vlek heeft zich niet verspreid in het kledingstuk,
hetzij in de schering of in de inslag,
of in enig artikel van leder,
13:54 dan moet de priester hen bevelen
om het ding te wassen waarin de vlek voorkomt,
en hij moet het in quarantaine plaatsen
gedurende nog zeven dagen.
13.55 “Nadat het artikel met de vlek is gewassen geweest,
zal de priester opnieuw kijken,
en indien de vlek niet van uiterlijk is veranderd,
hoewel de vlek zich niet heeft verspreid,
het is onrein;
gij moet het in vuur verbranden,
het is verrot
ongeacht of een wegvreten
voor naaktheid heeft gezorgd
aan de bovenkant
of aan de voorkant ervan.
13:56 “Als de priester dan kijkt,
en indien de vlek is verbleekt nadat het gewassen is geweest,
dan moet hij ze van het kledingstuk
of van de huid,
of van de schering
of van de inslag afscheuren;
13:57 en indien het opnieuw in het kledingstuk verschijnt,
hetzij in de schering of in de inslag,
of in enig artikel van leder,
is het besmettelijk;
het artikel met de vlek
zal in het vuur worden verbrand.
13:58 “Het kledingstuk,
hetzij de schering of de inslag,
of enig artikel van leder
waarvan de infectie is weggegaan
terwijl gij het waste,
het zal dan een tweede keer worden gewassen
en het zal rein zijn.”
13:59 Dit is de wet voor de infecties van tzara’at (lepra)
in een kledingstuk van wol of linnen,
hetzij in de schering of in de inslag,
of in enig artikel van leder,
om het rein of onrein te verklaren.
פ
14:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
14:2 “Dit zal de wet van de mens met tzara’at (lepra) zijn-
op de dag van zijn reiniging.
Hij moet nu naar de priester worden gebracht,
14:3 en de priester moet uitgaan
naar de buitenkant van het kamp.
Zo zal de priester kijken,
en indien de infectie van tzara’at (lepra)
is genezen in de mens met tzara’at (lepra),
14:4 dan zal de priester orders geven
om twee levende reine vogels
en cederhout
en scharlaken garen
en hysop-bladeren te nemen
voor degene die gereinigd moet worden.
14:5 “De priester zal ook orders geven
om de ene vogel te slachten
in een aardewerken pot
boven stromend water.
14:6 “Wat de levende vogel betreft,
hij moet hem samen met het cederhout-
en het scharlaken garen-
en de hysop-bladeren nemen,
en moet hen en de levende vogel onderdompelen-
in het bloed van die vogel-
die boven het stromende water is geslacht.
14:7 “Hij moet dan zevenmaal degene besprenkelen-
die van de tzara’at (lepra) gereinigd moet worden-
en hij moet hem rein verklaren,
Daarna moet hij de levende vogel in vrijheid stellen-
in het open veld.
14:8 “Degene die gereinigd wordt
zal dan zijn kleren wassen
en al zijn haar afscheren
en baden in water
en rein zijn.
Nu
daarna,
mag hij het kamp binnengaan,
maar hij zal buiten zijn tent blijven
gedurende zeven dagen.
14:9 “Het zal op de zevende dag zijn
dat hij al zijn haar zal afscheren:
en hij zal zijn hoofd
en zijn baard
en zijn wenkbrauwen afscheren,
zelfs al zijn haar.
Hij zal dan zijn kleren wassen
en zijn lichaam in water baden
en rein zijn.
14:10 “Nu
op de achtste dag
moet hij twee mannelijke lammeren nemen
zonder gebrek,
en een éénjarige ooilam
zonder gebrek,
en drie tienden van een ephah van fijn meel
vermengd met olie voor een graanoffer,
en één log van olie;
14:11 en de priester die hem rein verklaart
zal de man die gereinigd moet worden
en het bovengenoemde
voor Maryah presenteren
bij de deuropening van de tent van samenkomst.
14:12 “Dan moet de priester het ene mannelijke lam nemen
en dat voor een schuldoffer brengen,
met de log van olie,
en hen als een wuif-offer voor Maryah presenteren.
14:13 “Daarna moet hij het mannelijke lam slachten
in de plaats waar zij het zondeoffer
en het brandoffer slachten,
bij de plaats van het heiligdom-
want het schuldoffer,
(is) gelijk het zondeoffer,
(het) behoort aan de priester;
het is hoogst heilig.
14:14 “De priester moet dan wat van het bloed nemen-
van het schuldoffer,
en de priester moet het op de lel doen-
van het rechteroor-
van degene die gereinigd moet worden,
en op de duim van zijn rechterhand-
en op de grote teen van zijn rechtervoet.
14:15 “De priester moet ook wat van de log van olie nemen,
en het in zijn linkerpalm uitgieten;
14:16 de priester moet dan zijn rechter-vinger in de olie dopen
die in zijn linkerpalm is,
en met zijn vinger-
zevenmaal wat van die olie voor Maryah sprenkelen.
14:17 “Van de resterende olie die in zijn palm is,
moet de priester er wat op de rechter oorlel doen-
van degene die gereinigd wordt,
en op de duim van zijn rechterhand,
en op de grote teen van zijn rechtervoet,
op het bloed van het schuldoffer;
14:18 de rest van de olie in zijn palm,
moet de priester op het hoofd doen-
van degene die gereinigd wordt.
Zo moet de priester namens hem verzoening doen
voor Maryah.
14:19 “De priester moet daarna het zondeoffer offeren
en verzoening doen
voor degene die gereinigd moet worden van zijn onreinheid.
Daarna dan,
moet hij het brandoffer slachten.
14:20 “De priester
moet het brandoffer
en het graanoffer
op het altaar opofferen.
Zo moet de priester verzoening voor hem doen,
en hij zal rein zijn.
ס
14:21 “Maar indien hij arm is
en zijn middelen ontoereikend zijn,
dan moet hij één mannelijk lam nemen
voor een schuldoffer
als een wuif-offer
om verzoening voor hem te doen,
en één tiende van een ephah van fijn meel
vermengd met olie
voor een graanoffer,
en één log van olie,
14:22 en twee tortelduiven
of twee jonge duiven
welke binnen zijn mogelijkheid zijn,
de ene zal een zondeoffer zijn
en de ander een brandoffer.
14:23 “De achtste dag dan
zal hij hen voor zijn reiniging naar de priester brengen,
bij de deuropening van de tent van samenkomst,
voor Maryah.
14:24 “De priester moet het lam van het schuldoffer
en de log van olie nemen,
en de priester zal hen offeren voor een wuif-offer
voor Maryah.
14:25 “Daarna moet hij het lam van het schuldoffer slachten;
en de priester moet wat van het bloed van het schuldoffer nemen
en het op de lel van het rechteroor doen
van degene die gereinigd moet worden
en op de duim van zijn rechterhand
en op de grote teen van zijn rechtervoet.
14:26 “De priester moet ook wat van die olie
in zijn eigen linkerpalm gieten;
14:27 en met zijn rechterhand vinger
moet de priester wat van die olie
die in zijn linkerpalm is sprenkelen
zevenmaal
voor Maryah.
14:28 “De priester moet dan wat van de olie in zijn palm
op de lel van het rechteroor doen
van degene die gereinigd moet worden,
en op de duim van zijn rechterhand
en op de grote teen van zijn rechtervoet
op de plaats van het bloed van het schuldoffer.
14:29 “Bovendien,
de rest van de olie die in de palm van de priester is
moet hij op het hoofd doen
van degene die gereinigd moet worden,
om verzoening namens hem te doen
voor Maryah.
14:30 “Hij moet dan
één van de tortelduiven
of jonge duiven offeren,
welke binnen zijn mogelijkheid zijn.
14:31 “Hij moet offeren wat hij zich kan veroorloven,
de ene voor een zondeoffer
en de ander voor een brandoffer,
samen met het graanoffer.
Zo moet de priester verzoening doen voor Maryah
namens degene die gereinigd moet worden.
14:32 “Dit is de wet voor hem-
in wie er een infectie van tzara’at (lepra) is,
wiens middelen beperkt zijn voor zijn reiniging.”
פ
14:33 Maryah sprak verder tegen Moshe en tegen Aharon,
zeggende:
14:34 “Wanneer gij het land van Kena’an binnengaat,
dat Ik u geef als een bezit,
en Ik plaats een vlek van tzara’at (lepra)
op een huis in het land van uw bezit,
14:35 dan moet degene die het huis bezit komen
en de priester vertellen,
zeggende,
‘Iets als een vlek van tzara’at (lepra)
is voor mij zichtbaar geworden in het huis.’
14:36 “De priester moet dan bevelen
dat zij het huis leegmaken
voordat de priester naar binnen gaat
om naar de vlek te kijken,
opdat in het huis niet alles onrein hoeft te worden;
en daarna zal de priester naar binnen gaan
om naar het huis te kijken.
14:37 “Zo zal hij naar de vlek kijken,
en indien de vlek op de wanden van het huis
groenachtige of roodachtige indrukkingen heeft
en dieper lijkt dan het oppervlak,
14:38 dan moet de priester vanuit het huis komen,
naar de deuropening,
en het huis onder quarantaine stellen
gedurende zeven dagen.
14:39 “De priester moet op de zevende dag terugkeren
en een onderzoek doen.
indien de vlek zich inderdaad
op de wanden van het huis heeft verspreid,
14:40 dan moet de priester hen bevelen
om de stenen met de vlek erop eruit te trekken
en die weg te gooien op een onreine plaats buiten de stad.
14:41 “Hij moet het huis rondom van binnen
helemaal doen afschrapen,
en zij zullen de pleister
dat zij hebben afschraapt
op een onreine plaats buiten de stad storten.
14:42 “Dan moeten zij andere stenen nemen
en die stenen vervangen,
en hij moet andere pleister nemen
en dat huis herpleisteren.
14:43 “Indien,
echter,
die vlek opnieuw uitbreekt in het huis
nadat hij de stenen heeft uitgerukt
en het huis heeft geschraapt,
en nadat het herpleistert is geweest,
14:44 dan moet de priester binnen komen
en een onderzoek doen,
indien hij ziet dat de vlek zich inderdaad in het huis heeft verspreid,
is het een besmettelijke tzara’at (lepra) in dat huis;
het is onrein.
14:45 “Hij moet daarom het huis afbreken,
zijn stenen,
en zijn hout,
en al het pleisterwerk van het huis,
en hij zal hen buiten de stad meenemen
naar een onreine plaats.
14:46 “Bovendien,
al wie het huis binnengaat-
gedurende de tijd dat hij het onder quarantaine heeft gesteld,
wordt onrein tot s’avonds.
14:47 “Evenzo,
moet al wie in dat huis neerligt
zijn kleren wassen,
en al wie in dat huis eet
moet zijn kleren wassen.
14:48 “Indien,
anderzijds,
de priester binnenkomt en een onderzoek doet
en de vlek heeft zich inderdaad niet in het huis verspreid
nadat het huis herpleistert is geweest,
dan moet de priester het huis rein verklaren
omdat de vlek niet opnieuw is verschenen.
14:49 “Om het huis dan te reinigen,
moet hij twee vogels nemen
en cederhout
en een scharlaken snoer
en hysop-bladeren,
14:50 en hij moet die ene vogel slachten
in een aardewerken vat boven stromend water.
14:51 “Dan moet hij het cederhout nemen
en de hysop-bladeren
en het scharlaken snoer,
met de levende vogel,
en hen in het bloed van de geslachte vogel dopen
evenals in het stromend water,
en dat huis zevenmaal besprenkelen.
14:52 “Hij zal dus dat huis reinigen
met het bloed van de vogel
en met het stromend water,
samen met de levende vogel
en met het cederhout
en met de hysop
en met het scharlaken snoer.
14:53 “Nochtans,
moet hij de levende vogel loslaten buiten de stad
in het open veld,
Zo moet hij verzoening voor het huis doen,
en het zal rein zijn.”
14:54 Dit is de wet voor elke vlek van tzara’at (lepra)-
zelfs voor een schurftvlek ,
14:55 en voor tzara’at (lepra) in een kledingstuk of een huis,
14:56 en voor een zwelling,
en voor een schurftkorst,
en voor een lichte vlek-
14:57 om te leren wanneer ze onrein zijn
en wanneer ze onrein zijn.
Dit is de wet van tzara’at (lepra).
פ
15:1 Maryah sprak ook tegen Moshe
en tegen Aharon,
zeggende,
15:2 “Spreek tegen de zonen van Isra’el,
en zeg tegen hen,
‘Wanneer een man een ontlading van zijn lichaam heeft,
is zijn ontlading onrein.
15:3 ‘Dit,
bovendien,
zal zijn onreinheid in zijn ontlading zijn:
het is zijn onreinheid-
hetzij zijn lichaam toestaat dat zijn ontlading vloeit-
hetzij dat zijn lichaam zijn ontlading tegenhoud.
15:4 ‘Elk bed waarop die mens met de ontlading ligt wordt onrein,
en elk ding waarop hij zit wordt onrein.
15:5 ‘Iedereen,
bovendien,
die zijn bed aanraakt
moet zijn kleren wassen
en zich in water baden,
en zal onrein zijn
tot s’avonds;
15:6 en al wie op het ding zit
waarop die mens met de ontlading heeft gezeten,
moet zijn kleren wassen
en zich in water baden,
en zal onrein zijn
tot s’avonds.
15:7 ‘Ook al wie die mens met de ontlading aanraakt
moet zijn kleren wassen
en zich in water baden,
en zal onrein zijn
tot s’avonds.
15:8 ‘Of indien de man met de ontlading spuugt op één die rein is,
ook hij moet zijn kleren wassen
en zich in water baden
en zal onrein zijn
tot s’avonds.
15:9 ‘Elk zadel
waarop de mens met de ontlading rijdt
wordt onrein.
15:10 ‘Al wie dan één van de dingen aanraakt
welke onder hem waren
zal onrein zijn
tot s’avonds,
en hij die ze draagt
zal zijn kleren wassen
en zich in water baden
en onrein zijn
tot s’avonds.
15:11 ‘Evenzo,
al wie diegene met de ontlading aanraakt
zonder zijn handen in water te hebben gespoeld
moet zijn kleren wassen
en zich in water baden
en onrein zijn
tot s’avonds.
15:12 ‘Echter,
een aardewerken vat
die de mens met de ontlading aanraakt
zal worden gebroken,
en elk houten vat
moet in water worden gespoeld.
15:13 ‘Wanneer nu de man met de ontlading-
van zijn ontlading wordt gereinigd,
dan moet hij-
voor zijn reiniging-
zeven dagen voor zichzelf aftellen;
hij moet dan zijn kleren wassen–
en zijn lichaam baden in stromend water–
en (hij) zal rein worden.
15:14 ‘Op de achtste dag dan,
moet hij voor zich twee tortelduiven
of twee jonge duiven nemen,
en voor Maryah komen
bij de deuropening van de tent van samenkomst
en die aan de priester geven;
15:15 en de priester moet hen offeren,
één voor een zondeoffer-
en de ander voor een brandoffer.
Zo moet de priester verzoening namens hem doen-
voor Maryah-
vanwege zijn ontlading.
ס
15:16 ‘Nu,
indien een man een zaaduitstoot heeft,
dan moet hij zijn ganse lichaam in water baden
en onrein zijn
tot s’avonds.
15:17 ‘Wat betreft een kledingstuk
of een huid
waarop er zaaduitstoot is,
het moet met water worden gewassen
en onrein zijn
tot s’avonds.
15:18 ‘Indien een man bij een vrouw ligt
zodat er een zaaduitstoot is,
zij moeten zij beiden in water baden
en onrein zijn
tot s’avonds.
פ
15:19 ‘Wanneer een vrouw een afscheiding heeft,
indien haar afscheiding in haar lichaam bloed is,
zal zij in haar maandelijkse onzuiverheid blijven
gedurende zeven dagen;
en al wie haar aanraakt
zal onrein zijn
tot s’avonds.
15:20 ‘Alles ook waarop zij ligt
gedurende haar maandelijkse onzuiverheid
zal onrein zijn,
en alles waarop zij zit
zal onrein zijn.
15:21 ‘Al wie haar bed aanraakt
moet zijn kleren wassen
en zich in water baden
en onrein zijn
tot s’avonds.
15:22 ‘Al wie een ding aanraakt waarop zij zit
moet zijn kleren wassen
en zich in water baden
en onrein zijn
tot s’avonds.
15:23 ‘Of het nu op het bed is
of op het ding waarop zij zit,
wanneer hij het aanraakt,
hij zal onrein zijn
tot s’avonds.
15:24 ‘Indien een man daadwerkelijk bij haar ligt
zodat haar maandelijkse onzuiverheid op hem is,
hij zal onrein zijn
zeven dagen,
en elk bed waarop hij ligt
zal onrein zijn.
ס
15:25 ‘Nu,
indien een vrouw vele dagen lang
een afscheiding van haar bloed heeft,
niet in de periode van haar maandelijkse onzuiverheid,
of indien zij na die periode een afscheiding heeft ,
al de dagen van haar onzuivere afscheiding
zal zij doorgaan alsof (zij) in haar maandelijkse onzuiverheid (is);
zij is onrein.
15:26 ‘Elk bed waarop zij ligt
al de dagen van haar afscheiding
zal voor haar zijn zoals haar bed bij de menstruatie;
en elk ding waarop zij zit
zal onrein zijn,
zoals haar onreinheid op dat moment.
15:27 ‘Evenzo,
al wie deze (dingen) aanraakt zal onrein zijn
en moet zijn kleren wassen
en zich in water baden
en onrein zijn
tot s’avonds.
15:28 ‘Wanneer zij rein wordt van haar afscheiding,
moet zij voor haar zelf zeven dagen aftellen;
en daarna zal zij rein zijn.
15:29 ‘Dan,
op de achtste dag-
moet zij voor zichzelf twee tortelduiven-
of twee jonge duiven nemen-
en ze naar de priester brengen,
tot bij de deuropening van de tent van samenkomst.
15:30 ‘De priester moet die ene voor een zondeoffer
en die ander voor een brandoffer offeren.
Zo moet de priester verzoening namens haar doen
voor Maryah
vanwege haar onzuivere afscheiding.’
15:31 “Zo moet gij de zonen van Isra’el
van hun onreinheid gescheiden houden,
opdat zij in hun onreinheid niet zullen sterven
door hun verontreiniging
van Mijn tabernakel
welke te midden van hen is.”
15:32 Dit is de wet voor diegene met een ontlading,
en voor de man die een zaaduitstoot heeft,
zodat hij daardoor onrein is,
15:33 en voor de vrouw die ziek is vanwege haar maandelijkse onzuiverheid,
en voor diegene die een ontlading of afscheiding heeft,
hetzij een man of een vrouw,
of een man die bij een onreine vrouw ligt.
פ
16:1 Nu,
Maryah sprak tegen Moshe
na de dood van de twee zonen van Aharon,
toen zij de tegenwoordigheid van Maryah hadden genaderd
en stierven.
16:2 Maryah zei tegen Moshe:
“Vertel uw broer Aharon
dat hij op geen enkel moment
in de heilige plaats
binnen in de sluier zal gaan,
voor het verzoendeksel dat op de ark is,
of hij zal sterven;
want Ik zal in de wolk boven het ark-verzoendeksel verschijnen.
16:3 “Aharon moet de heilige plaats binnengaan met deze:
met een jonge stier voor een zondeoffer
en een ram voor een brandoffer.
16:4 “Hij moet de heilige linnen tuniek aantrekken,
en de linnen onderkleding moet op zijn lichaam zijn,
en hij moet worden omgord met de linnen sjerp
en getooid met de linnen tulband
(Dit zijn heilige gewaden).
Hij moet zijn lichaam in water baden-
en ze daarna aantrekken.
16:5 “Hij moet van de gemeente van de zonen van Isra’el
twee mannelijke geiten nemen
voor een zondeoffer
en één ram
voor een brandoffer.
16:6 “Daarna moet Aharon de stier voor het zondeoffer offeren
dat voor hemzelf is,
opdat hij verzoening moge doen
voor hemzelf
en voor zijn huishouden.
16:7 “Hij moet de twee bokken nemen
en ze presenteren voor Maryah
bij de deuropening van de tent van samenkomst.
16:8 “Aharon moet loten voor die twee bokken werpen,
het ene lot voor Maryah
en het andere lot voor ‘Az’azel.
16:9 “Dan moet Aharon die bok offeren
op welken het lot voor Maryah is gevallen,
en moet hem tot een zondeoffer maken.
16:10 Maar de bok op welken het lot viel voor ‘Az’azel
moet levend worden gepresenteerd voor Maryah,
om gebruikt te worden om er verzoening over doen,
door hem weg te sturen de woestijn in-
voor ‘Az’azel.
16:11 “Dan moet Aharon de stier van het zondeoffer offeren-
dat voor hemzelf is,
en voor hemzelf-
en voor zijn huishouden verzoening doen,
en hij moet de stier van het zondeoffer slachten-
dat voor hemzelf is.
16:12 “Hij moet een wierookvat nemen-
vol met kolen van vuur-
vanop het altaar voor Maryah,
en twee handenvol van fijngemalen zoete wierook,
en het binnen de sluier brengen.
16:13 “Hij moet de wierook op het vuur werpen
voor Maryah,
opdat de wolk van wierook
het ark-verzoendeksel
dat op de ark van de getuigenis is
moge bedekken,
anders zal hij sterven.
16:14 “Bovendien,
moet hij wat van het bloed van de stier nemen-
en het met zijn vinger op het ark-verzoendeksel
aan de oostkant sprenkelen;
ook moet hij voor het ark-verzoendeksel-
zevenmaal wat van het bloed-
met zijn vinger sprenkelen.
16:15 “Daarna moet hij de bok van het zondeoffer slachten
dat voor het volk is,
en zijn bloed binnen in de sluier brengen
en met zijn bloed doen
zoals hij deed met het bloed van de stier,
en het op het ark-verzoendeksel-
en voor het ark-verzoendeksel sprenkelen.
16:16 “Hij moet verzoening doen voor de heilige plaats,
vanwege de onzuiverheden van de zonen van Isra’el
en vanwege hun overtredingen met betrekking tot al hun zonden;
en hij moet hetzelfde doen voor de tent van samenkomst
die daar bij hen-
te-midden van hun onzuiverheden verblijft.
16:17 “Wanneer hij in de heilige plaats binnengaat
om verzoening te doen,
mag er niet één in de tent van samenkomst zijn
totdat hij naar buiten komt,
opdat hij verzoening moge doen
voor hemzelf
en voor zijn huishouden
en voor de gehele samenkomst van Isra’el.
16:18 “Dan moet hij uitgaan naar het altaar dat voor Maryah is
en daar verzoening voor doen,
en moet wat van het bloed van de stier
en van het bloed van de bok nemen
en het op de hoorns van het altaar doen;
aan alle kanten.
16:19 “Met zijn vinger moet hij er zevenmaal wat van het bloed op sprenkelen-
en het reinigen,
en het van de onzuiverheden van de zonen van Isra’el heiligen.
16:20 “Wanneer hij de verzoening heeft beëindigd
voor de heilige plaats
en de tent van samenkomst
en het altaar,
moet hij de levende bok offeren.
16:21 “Dan moet Aharon beide van zijn handen
op het hoofd van de levende bok leggen,
en over hem al de ongerechtigheden van de zonen van Isra’el
en al hun overtredingen belijden-
– met betrekking tot al hun zonden;
en hij moet ze op het hoofd van de bok leggen
en hem wegzenden in de woestijn
door de hand van een man die in gereedheid staat.
16:22 “De bok moet al hun ongerechtigheden op zich wegdragen
naar verlaten land;
en hij moet de bok in de woestijn laten gaan.
16:23 “Dan moet Aharon terugkomen in de tent van samenkomst-
en de linnen kleding uittrekken
die hij aantrok
toen hij naar de heilige plaats ging,
en hij moet hen daar achterlaten.
16:24 “Hij moet zijn lichaam met water baden
in een heilige plaats
en zijn andere kleren aantrekken,
en tevoorschijn komen
en zijn brandoffer
en het brandoffer voor het volk offeren
en verzoening doen
voor hemzelf
en voor het volk.
16:25 “Dan moet hij het vet van het zondeoffer
op het altaar in rook op offeren.
16:26 “Diegene die de bok voor Az’azel laat gaan
moet zijn kleren wassen
en zijn lichaam met water baden;
daarna mag hij dan naar het kamp terug komen.
16:27 “Maar de stier van het zondeoffer
en de bok van het zondeoffer,
wiens bloed werd binnengebracht
om verzoening te doen in de heilige plaats,
moet buiten het kamp gebracht worden,
en zij moeten daar hun huiden,
hun vlees,
en hun afval
in het vuur verbranden.
16:28 “Dan moet degene die hen verbrand
zijn kleren wassen
en zijn lichaam met water baden,
daarna mag hij dan naar het kamp terug komen.
16:29 “Dit zal een permanente verordening voor u zijn:
in de zevende maand,
op de tiende dag van de maand,
moet gij uw zielen verootmoedigen
en niet één werk doen,
zowel de ingeborene,
als de vreemdeling die onder u verblijft;
16:30 want het is op deze dag
dat verzoening voor u zal worden gedaan
om u te reinigen;
gij zult rein zijn van al uw zonden
voor Maryah.
16:31 “Het is een sabbath van plechtige rust voor u,
opdat gij uw zielen moogt verootmoedigen;
het is een permanente verordening.
16:32 “Zo moet de priester die gezalfd is
en gewijd om als priester te dienen
in de plaats van zijn vader
verzoening doen:
hij zal dus de linnen kleding aantrekken,
de heilige kleding,
16:33 en verzoening doen voor het heilige heiligdom,
en hij zal verzoening doen voor de tent van samenkomst
en voor het altaar.
Hij zal ook verzoening doen voor de priesters
en voor al het volk van de samenkomst.
16:34 “Nu zult gij dit hebben als een permanente verordening,
om verzoening te doen-
voor de zonen van Isra’el-
vanwege al hun zonden-
eenmaal per jaar.”
En precies zoals Maryah Moshe geboden had,
zo deed hij het.
פ
17:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
17:2 “Spreek tegen Aharon
en tegen zijn zonen
en tegen al de zonen van Isra’el
en zeg tegen hen,
‘Dit is wat Maryah geboden heeft,
zeggende,
17:3 “Elke man vanuit het huis van Isra’el-
die een os-
of een lam-
of een geit in het kamp slacht,
of die het buiten het kamp slacht,
17:4 en het niet naar de deuropening heeft gebracht
van de tent van samenkomst
om het te presenteren als een offer aan Maryah
voor de tabernakel van Maryah,
bloedschuld moet aan die mens worden toegerekend.
Hij heeft bloed vergoten
en die mens zal van onder zijn volk worden afgesneden.
17:5 “De reden is dus
dat de zonen van Isra’el hun offers mogen brengen
welke zij aan het offeren waren in het open veld,
zodat zij hen tot Maryah mogen inbrengen,
bij de deuropening van de tent van samenkomst
naar de priester,
en hen als offers van vredeoffers aan Maryah offeren.
17:6 “De priester moet het bloed op het altaar van Maryah sprenkelen
bij de deuropening van de tent van samenkomst,
en het vet in rook opofferen
als een aangenaam aroma voor Maryah.
17:7 “Zij zullen hun offers niet langer offeren-
aan de geitenduivels-
met welke zij de hoer spelen.
Dit zal een permanente verordening voor hen zijn-
gedurende hun generaties.”‘
17:8 “Dan zult gij tegen hun zeggen,
‘Ieder mens van het huis van Isra’el,
of van de vreemdelingen die onder hen verblijven,
die een brandoffer of offer offert,
17:9 en het niet naar de deuropening brengt
van de tent van samenkomst
om het aan Maryah te offeren,
die mens moet ook van zijn volk worden afgesneden.
17:10 ‘En ieder mens van het huis van Isra’el,
of van de vreemdelingen die onder hen verblijven,
die enig bloed eet,
Ik zal Mijn aangezicht stellen
tegen die persoon die bloed eet
en zal hem afsnijden van onder zijn volk.
17:11 ‘Want het leven van het vlees is in het bloed,
en Ik heb het aan u op het altaar gegeven
om verzoening voor uw zielen te doen;
want het bloed is het
dat verzoening doet
op grond van het leven.’
17:12 “Daarom zei Ik tegen de zonen van Isra’el,
‘Geen mens onder u mag bloed eten,
evenmin mag een vreemdeling
die onder u verblijft
bloed eten.’
ס
17:13 “Dus wanneer enig mens van de zonen van Isra’el;
of van de vreemdelingen die onder hen verblijven,
bij de jacht een beest
of een vogel vangt
die gegeten mag worden,
hij moet zijn bloed uitgieten
en het met aarde bedekken.
17:14 “Want wat het leven van alle vlees betreft,
zijn bloed is geïdentificeerd met zijn leven.
Daarom zei Ik tegen de zonen van Isra’el,
‘Gij moogt het bloed van enig vlees niet eten,
want het leven van alle vlees is zijn bloed;
wie het ook eet
zal afgesneden worden .’
17:15 “Wanneer enig mens-
een dier eet dat sterft-
of door beesten verscheurd is,
of hij nu een ingeborene of een vreemdeling is,
hij moet zijn kleren wassen
en zich in water baden,
en onrein blijven tot s’avonds;
daarna zal hij rein worden.
17:16 “Maar indien hij die niet wast-
noch zijn lichaam baadt,
dan zal hij de gevolgen van zijn overtreding dragen.”
פ
18:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
18:2 “Spreek tegen de zonen van Isra’el
en zeg tegen hen,
‘Ik ben Maryah uw Aloha.
18:3 ‘Gij zult niet doen wat gedaan is in het land van Egypte-
waarin gij hebt geleefd,
evenmin moet gij doen wat gedaan is in het land van Kena’an-
waarheen Ik u breng;
gij zult in hun wetten niet wandelen.
18:4 ‘Gij moet Mijn uitspraken doen
en Mijn wetten houden,
om dienovereenkomstig hen te leven;
Ik ben Maryah uw Aloha.
18:5 ‘Zo zult gij Mijn wetten
en Mijn uitspraken houden,
door welke een mens moge leven
indien hij hen doet;
Ik ben Maryah.
ס
18:6 ‘niet één van u
mag enig bloedverwant van hem naderen
om zijn naaktheid te ontbloten;
Ik ben Maryah.
ס
18:7 ‘Gij moogt de naaktheid van uw vader niet ontbloten,
dat is,
de naaktheid van uw moeder.
Zij is uw moeder;
gij moogt haar naaktheid niet ontbloten.
ס
18:8 ‘Gij moogt de naaktheid van uw vaders vrouw niet ontbloten;
het is uw vaders naaktheid.
ס
18:9 ‘De naaktheid van uw zuster,
beide – uw vaders dochter
of uw moeders dochter,
hetzij thuis geboren
of buitenhuis geboren,
hun naaktheid moogt gij niet ontbloten.
ס
18:10 ‘De naaktheid van uw zoon’s dochter
of uw dochter’s dochter,
hun naaktheid moogt gij niet ontbloten;
want de hunne
is uw naaktheid.
ס
18:11 ‘De naaktheid van uw vaders vrouw’s dochter,
geboren aan uw vader,
zij is uw zuster,
gij moogt haar naaktheid niet ontbloten.
ס
18:12 ‘Gij moogt de naaktheid van uw vaders zuster niet ontbloten;
zij is uw vaders naaste bloedverwante.
ס
18:13 ‘Gij moogt de naaktheid van uw moeders zuster niet ontbloten,
want zij is uw moeders naaste bloedverwante.
ס
18:14 ‘Gij moogt de naaktheid van uw vaders broer niet ontbloten,
gij moogt tot zijn vrouw niet naderen,
zij is uw tante.
ס
18:15 ‘Gij moogt de naaktheid van uw schoondochter niet ontbloten;
zij is uw zoon’s vrouw,
gij moogt haar naaktheid niet ontbloten.
ס
18:16 ‘Gij moogt de naaktheid van uw broeder’s vrouw niet ontbloten;
het is uw broeder’s naaktheid.
ס
18:17 ‘Gij moogt de naaktheid van een vrouw
en van haar dochter niet ontbloten,
noch moogt gij haar zoons dochter
of haar dochters dochter nemen,
om haar naaktheid te ontbloten;
zij zijn bloedverwanten.
Het is wellustigheid.
18:18 ‘Gij moogt een vrouw niet huwen-
als aanvulling van haar zuster-
als een rivale –
terwijl zij nog levende is,
om haar naaktheid te ontbloten.
18:19 ‘Ook moogt gij een vrouw niet benaderen
om haar naaktheid te ontbloten
tijdens haar maandelijkse onzuiverheid.
18:20 ‘Gij moogt geen gemeenschap hebben
met uw naaste’s vrouw,
om verontreinigd te worden
samen met haar.
18:21 ‘Gij moogt niet één van uw nakomelingen geven
om ze te offeren aan Molekh,
ook moogt gij de naam van uw Aloha niet ontheiligen;
Ik ben Maryah.
18:22 ‘Gij moogt niet bij een man liggen
zoals men bij een vrouw ligt;
het is een gruweldaad.
18:23 ‘Ook moogt gij geen gemeenschap hebben met enig dier
om ermee verontreinigd te worden,
ook mag een vrouw niet voor een dier staan
om ermee te paren;
het is een perversie.
18:24 ‘Verontreinig uzelf niet door één van deze dingen;
want de naties
welke Ik voor u uitwerp
zijn door al deze (dingen) verontreinigd geworden.
18:25 “Want het land is verontreinigd geworden,
daarom heb Ik haar bestraffing over haar gebracht,
dus heeft het land haar inwoners uitgebraakt.
18:26 ‘Maar wat u betreft,
gij moet Mijn verordeningen
en Mijn uitspraken houden
en (gij) moogt geen van deze gruweldaden doen,
noch de ingeborene,
noch de vreemdeling die onder u verblijft
18:27 (want de mannen van het land
die vóór u geweest zijn
hebben al deze gruweldaden gedaan,
en het land is verontreinigd geworden);
18:28 zodat het land u niet zal uitbraken,
mocht gij het verontreinigen,
zoals het de natie heeft uitgebraakt
die vóór u is geweest.
18:29 ‘Want al wie één van deze gruweldaden doet,
die mensen die zo doen
zullen worden afgesneden van onder hun volk.
18:30 ‘Dus moet gij Mijn opdracht houden,
dat gij geen van die gruwelijke gebruiken beoefent
die voor u beoefent geweest zijn,
om uzelf niet met hen te verontreinigen;
Ik ben Maryah uw Aloha.'”
פ
19:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende:
19:2 “Spreek tegen de gehele gemeente van de zonen van Isra’el
en zeg tegen hen,
‘Gij volk-
moet heilig zijn,
omdat Ik
Maryah uw Aloha
heilig ben.
19:3 ‘Eenieder van u
moet zijn moeder en zijn vader eerbiedigen,
en gij moet Mijn sabbaths houden;
Ik ben Maryah uw Aloha.
19:4 ‘Wendt u niet tot afgoden
en maakt voor uzelf geen gesmolten goden ;
Ik ben Maryah uw Aloha.
19:5 ‘Wanneer gij nu een offer van vredeoffers
aan Maryah offert,
zult gij het zo offeren
dat gij moogt aanvaard worden.
19:6 ‘Het moet worden gegeten
op dezelfde dag dat gij het offert,
en de volgende dag;
maar wat tot de derde dag overblijft-
moet met vuur worden verbrand.
19:7 ‘Dus als het op de derde dag wordt gegeten-
hoe dan ook,
het is een overtreding,
en het zal niet worden geaccepteerd.
19:8 ‘Eenieder die het eet zal zijn ongerechtigheid dragen,
omdat hij het heilige ding van Maryah heeft ontheiligd;
en die mens moet van zijn volk worden afgesneden.
19:9 ‘Wanneer gij nu de oogst van uw land oogst,
moogt gij niet tot de uiterste hoeken van uw akker maaien,
evenmin moogt gij de oren van graan verzamelen-
door de oogsters achtergelaten.
19:10 ‘Verzamel de druiven niet-
achtergelaten op de wijnstok,
of gevallen op de grond na de oogst;
laat ze achter voor de behoeftige-
en de vreemdeling.
Ik ben Maryah uw Aloha.
19:11 ‘Gij moogt niet stelen,
noch bedriegen,
noch tegen elkaar liegen.
19:12 ‘Gij moogt niet valselijk zweren bij Mijn naam,
wat de naam van uw Aloha zou ontheiligen;
Ik ben Maryah.
19:13 ‘Gij moogt uw naaste niet onderdrukken,
noch hem beroven.
Het loon van een ingehuurde man
moet niet de hele nacht tot de ochtend bij u blijven.
19:14 ‘Gij moogt een dove mens niet vervloeken,
noch voor de blinde een struikelblok leggen,
maar gij moet eerder uw Aloha vereren;
Ik ben Maryah.
19:15 ‘Gij moogt geen onrecht doen in oordeel;
gij moogt voor de armen niet partijdig zijn
noch uitstellen voor de aanzienlijken,
maar uw naaste moet gij oprecht beoordelen.
19:16 ‘Gij moogt niet als een lasteraar onder uw volk rondgaan ,
en gij moogt niet tegen het leven van uw naaste handelen;
Ik ben Maryah.
19:17 ‘Uw landgenoot moogt gij niet in uw hart haten;
gij moogt uw naaste zeker terechtwijzen,
maar zult de zonde vanwege hem niet verdragen.
19:18 ‘Gij moogt geen wraak nemen,
nog enige wrok koesteren tegen de zonen van uw volk,
maar gij moet uw naaste liefhebben als uzelf;
Ik ben Maryah.
19:19 ‘Gij moet Mijn verordeningen houden.
Gij moogt van uw vee niet twee soorten ineen fokken;
gij moogt uw veld niet met twee soorten zaad bezaaien,
noch een kledingstuk op u dragen
van twee soorten materiaal
(die) met elkaar vermengd (zijn).
19:20 ‘Indien een man nu vleselijk met een vrouw ligt
die een slaaf is
verworven voor een andere man,
maar die op geen enkele wijze verlost is-
noch haar vrijheid verkregen heeft-
zal er een bestraffing zijn;
zij mogen echter niet,-
ter dood worden gebracht,
omdat zij niet vrij was.
19:21 ‘Hij moet zijn schuldoffer aan Maryah brengen
bij de deuropening van de tent van samenkomst,
één ram voor een schuldoffer.
19:22 ‘De priester moet ook voor hem verzoening doen
met die ram van het schuldoffer,
vóór Maryah,
voor zijn zonde-
die hij heeft begaan;
en de zonde die hij heeft begaan
zal hem worden vergeven.
פ
19:23 ‘Wanneer gij het land betreedt
en allerlei soorten bomen voor voedsel plant,
dan moet gij hun vrucht als verboden beschouwen.
Drie jaren zal dit aan u verboden worden;
het mag niet gegeten worden.
19:24 ‘Maar in het vierde jaar
zal al zijn vrucht heilig zijn,
een offer van lof voor Maryah.
19:25 ‘In het vijfde jaar moogt gij van zijn vrucht eten,
zodat zijn opbrengst voor u mag toenemen;
Ik ben Maryah uw Aloha.
19:26 ‘Gij moogt niets met het bloed eten,
en geen voorspelling of waarzegging beoefenen.
19:27 ‘Gij moogt het haar bij uw slapen niet afronden
noch de randen van uw baard schade toebrengen.
19:28 ‘Wanneer iemand sterft-
moogt gij geen snijwonden in uw lichaam maken
noch enige inprik-tekens op uzelf maken:
Ik ben Maryah.
19:29 ‘Vernedert uw dochter niet
door haar tot een hoer te maken,
zodat het land niet tot hoererij zal vervallen
en het land vol van schanddaden wordt.
19:30 ‘Gij moet Mijn sabbaths houden
en Mijn heiligdom eerbiedigen;
Ik ben Maryah.
19:31 ‘Wendt u niet tot tussenpersonen of spiritisten;
zoekt hen niet op
om door hen te worden verontreinigd.
Ik ben Maryah uw Aloha.
19:32 ‘Gij moet voor de grijs-hoofdige opstaan-
en de oude eren,
en gij moet uw Aloha eerbiedigen;
Ik ben Maryah.
ס
19:33 ‘Wanneer een vreemdeling bij u in uw land verblijft;
gij moogt hem niet iets verkeerds doen.
19:34 ‘De vreemdeling die bij u verblijft
moet voor u als de ingeborene onder u zijn,
en gij moet hem liefhebben als uzelf,
want gij waart vreemdelingen in het land van Egypte;
Ik ben Maryah uw Aloha.
19:35 ‘Gij moogt niet iets verkeerds doen in oordeel,
bij meting van gewicht,
of inhoud.
19:36 ‘Gij moet rechtvaardige balansen hebben,
rechtvaardige gewichten,
een rechtvaardige ephah,
en een rechtvaardige hin;
Ik ben Maryah uw Aloha,
die u vanuit het land van Egypte bracht.
19:37 ‘Gij moet dus al Mijn wetten en al Mijn verordeningen
in acht nemen en ze doen;
Ik ben Maryah.'”
פ
20:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
20:2 “Gij moet ook zeggen tegen de zonen van Isra’el:
‘Ieder mens van de zonen van Isra’el
of van de vreemdelingen die in Isra’el verblijven
die iets van zijn zaad aan Molekh geeft,
zal zeker ter dood worden gebracht;
het volk van het land moet hem met stenen stenigen.
20:3 ‘Ik zal ook Mijn aangezicht tegen die mens zetten
en zal hem vanonder zijn volk afsnijden,
omdat hij iets van zijn zaad aan Molekh heeft gegeven,
alleen maar om Mijn heiligdom te verontreinigen
en om Mijn heilige naam te ontheiligen.
20:4 ‘Indien het volk van het land,
echter,
die mens ooit zou negeren-
wanneer hij iets van zijn zaad aan Molekh geeft,
alleen maar om hem niet ter dood te brengen,
20:5 ‘dan zal Ikzelf Mijn aangezicht-
tegen die mens en tegen zijn familie zetten,
en Ik zal zowel hem-
en al diegenen die de hoer spelen hem achterna-
om de hoer te spelen Molekh achterna,
van onder hun volk afsnijden.
20:6 ‘Wat betreft de mens die zich tot tussenpersonen-
en tot spiritisten wendt,
om de hoer te spelen hen achterna,
Ik zal ook Mijn aangezicht tegen die mens zetten-
en zal hem van onder zijn volk afsnijden.
20:7 ‘Daarom,
heiligt uzelf
gij volk moet heilig zijn,
want Ik ben Maryah uw Aloha.
20:8 ‘Gij moet Mijn wetten houden
en hen beoefenen;
Ik ben Maryah
die u heiligt.
20:9 ‘Indien er iemand is
die zijn vader of zijn moeder vervloekt
moet hij zeker ter dood worden gebracht;
hij heeft zijn vader of zijn moeder vervloekt,
zijn bloedschuld is op hem.
20:10 ‘Indien er een man is die overspel pleegt
met een andere man zijn vrouw,
iemand die overspel pleegt met zijn vriend zijn vrouw,
zowel de overspelige als de overspeelster
moeten zeker ter dood worden gebracht.
20:11 ‘Indien er een man is die bij zijn vader’s vrouw ligt,
hij heeft zijn vader’s naaktheid ontbloot;
beide van hen moeten zeker ter dood worden gebracht,
hun bloedschuld is op hen.
20:12 ‘Indien er een man is die bij zijn schoondochter ligt,
beide van hen moeten zeker ter dood worden gebracht;
zij hebben incest gepleegd,
hun bloedschuld is op hen.
20:13 ‘Indien er een man is die bij een man ligt
zoals diegenen die bij een vrouw liggen,
beide van hen hebben een verfoeilijke daad gepleegd;
zij moeten zeker ter dood worden gebracht.
Hun bloedschuld is op hen.
20:14 ‘Indien er een man is die met een vrouw en haar moeder trouwt,
het is onzedelijkheid;
zowel hij als zij moeten met vuur worden verbrand,
zodat er geen onzedelijkheid in uw midden zal zijn.
20:15 ‘Indien er een man is die bij een dier ligt,
hij moet zeker ter dood worden gebracht;
gij moet ook het dier doden.
20:16 ‘Indien er een vrouw is die een dier benadert
om ermee te paren,
gij moet de vrouw en het dier doden;
zij moeten zeker ter dood worden gebracht.
Hun bloedschuld is op hen.
20:17 ‘Indien er een man is die zijn zuster neemt,
zijn vader’s dochter of zijn moeder’s dochter,
zodat hij haar naaktheid ziet
en zij zijn naaktheid ziet,
het is een schande;
en zij moeten worden afgesneden
voor het aanblik van de zonen van hun volk.
Hij heeft zijn zuster’s naaktheid ontbloot;
hij draagt zijn schuld.
20:18 ‘Indien er een man is die bij een menstruerende vrouw ligt
en haar naaktheid ontbloot,
hij heeft haar vloei blootgelegd,
en zij heeft de vloei van haar bloed blootgelegd;
dus moeten beide van hen worden afgesneden
van onder hun volk.
20:19 ‘Gij moogt ook niet de naaktheid blootleggen
van uw moeder’s zuster
of van uw vader’s zuster,
want zulk een heeft zijn bloedverwante naakt gemaakt;
zij moeten hun schuld dragen.
20:20 ‘Indien er een man is die bij zijn oom’s vrouw ligt
hij heeft zijn oom’s naaktheid ontbloot;
zij moeten hun zonden dragen.
Zij moeten kinderloos sterven.
20:21 ‘Indien er een man is die zijn broer’s vrouw neemt,
het is weerzinwekkend;
hij heeft zijn broer’s naaktheid ontbloot.
Zij zullen kinderloos zijn.
20:22 ‘Gij moet daarom al Mijn wetten-
en al Mijn verordeningen houden-
en ze doen,
zodat het land-
waarnaar Ik u breng om te leven-
u niet uitbraken zal.
20:23 ‘Bovendien,
gij moet de gebruiken van de natie niet volgen
welke Ik voor u uit zal drijven,
want zij deden al deze dingen,
en daarom heb Ik ze verafschuwd.
20:24 ‘Daarom heb Ik tegen u gezegd,
“Gij moet hun land bezitten,
en Ik zelf zal het aan u geven om het te bezitten,
een land vloeiende van melk en honing.”
Ik ben Maryah uw Aloha,
die u van de volkeren afgescheiden heeft.
20:25 ‘Gij moet daarom een onderscheid maken
tussen het reine en het onreine dier,
en tussen de onreine en de reine vogel;
en gij moogt uzelf niet verfoeilijk maken
door dier of door vogel
of door iets dat op de grond kruipt,
die Ik voor u heb afgescheiden
om als onrein te beschouwen.
20:26 ‘Zo moet gij heilig voor Mij zijn,
omdat Ik Maryah heilig ben;
en Ik heb u apart gezet van de volkeren-
om de Mijnen te zijn.
20:27 ‘Een man of een vrouw nu
die een tussenpersoon of een spiritist is
moet zeker ter dood worden gebracht.
Zij moeten met stenen worden gestenigd,
hun bloedschuld is op hen.'”
פ
21:1 Vervolgens,
Maryah zei tegen Moshe,
“Spreek tegen de priesters,
de zonen van Aharon,
en zeg tegen hen:
‘Niet één mag zich verontreinigen
voor een dode mens onder zijn volk,
21:2 behalve voor zijn bloedverwanten die het dichtst bij hem zijn,
zijn moeder en zijn vader
en zijn zoon en zijn dochter
en zijn broer,
21:3 ook voor zijn maagdelijke zuster,
die dichtbij hem is
omdat zij geen echtgenoot heeft gehad;
voor haar mag hij zichzelf verontreinigen.
21:4 ‘Hij mag zichzelf niet verontreinigen
als een bloedverwant door huwelijk onder zijn volk,
en zo zichzelf ontheiligen.
21:5 ‘Zij zullen geen kaalheid op hun hoofden maken
noch de randen van hun baarden afscheren
noch sneden in hun vlees maken.
21:6 ‘Zij moeten heilig zijn voor hun Aloha
en de naam niet ontheiligen van hun Aloha,
want zij presenteren de offers door vuur aan Maryah,
de spijs voor hun Aloha;
dus moeten zij heilig zijn.
21:7 ‘Zij mogen geen vrouw nemen
die door hoererij is ontheiligd,
noch mogen zij een vrouw nemen
die van haar echtgenoot gescheiden is;
want hij is heilig voor zijn Aloha.
21:8 ‘Gij moet hem heiligen,
daarom,
omdat hij de spijs van uw Aloha offert;
hij zal heilig voor u zijn;
omdat Ik Maryah,
die u heiligt maakt,
heilig ben.
21:9 ‘Ook de dochter van enige priester,
indien zij haarzelf door hoererij ontheiligd,
ontheiligt zij haar vader;
zij moet door vuur worden verbrand.
ס
21:10 ‘De priester die de hoogste onder zijn boers is,
op wiens hoofd de zalfolie is gegoten geweest-
en die geheiligd is geweest om de kledij te dragen,
mag zijn hoofd niet ontbloten
noch zijn klederen scheuren;
21:11 noch mag hij een dode mens benaderen,
noch zichzelf verontreinigen
zelfs niet voor zijn vader of zijn moeder;
21:12 noch mag hij van het heiligdom uitgaan
noch het heiligdom van zijn Aloha ontheiligen,
omdat de heiliging van de zalfolie van zijn Aloha op hem is;
Ik ben Maryah.
21:13 ‘Hij moet een vrouw nemen in haar maagdelijkheid.
21:14 ‘Een weduwe,
of een gescheiden vrouw,
of een die ontheiligd is door hoererij,
deze mag hij niet nemen;
maar eerder moet hij een maagd van zijn eigen volk trouwen,
21:15 zodat hij zijn zaad onder zijn volk niet zal ontheiligen;
want Ik ben Maryah-
die hem heiligt.'”
ס
21:16 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
21:17 “Spreek tegen Aharon,
zeggende,
‘Geen man van uw zaad-
doorheen hun geslachten-
die een gebrek heeft-
mag naderen
om de spijs van zijn Aloha te offeren.
21:18 ‘Want niet één die een gebrek heeft mag naderen:
een blinde mens,
of een kreupele mens,
of hij die een verminkt aangezicht heeft,
of welke misvormde ledemaat dan ook,
21:19 of een mens met een gebroken voet of gebroken hand,
21:20 of een gebochelde of een dwerg,
of één die een defect heeft in zijn oog
of eczeem
of schurft
of geplette testikels.
21:21 ‘Geen man
onder de nakomelingen van Aharon de priester
die een gebrek heeft
mag nabij komen om Maryah’s offers door vuur te offeren;
vermits hij een gebrek heeft,
mag hij niet nabij komen om de spijs van zijn Aloha te offeren.
21:22 ‘Hij mag de spijs van zijn Aloha eten,
beide-
van de meest heilige-
en van de heilige,
21:23 ‘alleen-
hij mag de sluier niet ingaan-
of nabij het altaar komen,
omdat hij een gebrek heeft,
zodat hij Mijn heiligdommen niet zal ontheiligen.
omdat Ik Maryah ben
die hen heilig maakt.'”
21:24 Zo sprak Moshe tegen Aharon
en tegen zijn zonen
en tegen al de zonen van Isra’el.
פ
22:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
22:2 “Vertel Aharon en zijn zonen
om voorzichtig te zijn
met de heilige gaven van de zonen van Isra’el,
die zij aan Mij heiligen,
alleen maar om Mijn heilige naam niet te ontheiligen;
Ik ben Maryah.
22:3 “Zeg tegen hen,
‘Indien enig man onder al uw nakomelingen-
doorheen uw geslachten-
de heilige gaven nadert-
die de zonen van Isra’el voor Maryah heiligen,
terwijl hij een onreinheid heeft,
die mens zal van voor Mij worden afgesneden;
Ik ben Maryah.
22:4 ‘Geen man van de nakomelingen van Aharon,
die een tzara’at lijder is of die een ontlading heeft,
mag van de heilige gaven eten totdat hij rein is.
En indien één iets aanraakt dat onrein is gemaakt door een lijk
of indien een man een zaaduitstoot heeft,
22:5 of indien een man enige wemelende dingen aanraakt-
door welke hij onrein is gemaakt,
of om het even welke mens-
door wie hij onrein is gemaakt,
wat zijn onreinheid ook is;
22:6 een mens die iets dergelijks aanraakt
zal onrein zijn tot s’avond,
en mag niet van de heilige gaven eten-
tenzij hij zijn lichaam in water heeft gebaad.
22:7 ‘Maar wanneer de zon ondergaat,
zal hij rein zijn,
en nadien mag hij van de heilige gaven eten,
omdat ze zijn spijs zijn.
22:8 ‘Hij mag geen dier eten dat sterft-
of door beesten verscheurd wordt,
om er onrein door te worden;
Ik ben Maryah.
22:9 ‘Zij moeten daarom Mijn bevel in acht nemen,
opdat zij geen zonde daarover zullen dragen
en daardoor sterven
omdat zij het ontheiligen;
Ik ben Maryah
die hen heiligt.
22:10 ‘Geen oningewijde,
echter,
mag de heilige gave eten;
een gast van de priester
of een ingehuurde mens
mag van de heilige gave niet eten.
22:11 ‘Maar indien een priester-
met zijn geld een slaaf als zijn eigendom koopt,
diegene mag ervan eten,
en diegenen die in zijn huis geboren zijn-
mogen van zijn spijs eten.
22:12 ‘Indien een priesters dochter met een oningewijde is getrouwd,
mag zij van het offer van de (heilige) gaven niet eten.
22:13 ‘Maar indien een priesters dochter-
weduwe of gescheiden (vrouw) is,
en geen kind heeft-
en terugkeert naar haar vader’s huis-
zoals in haar jeugd,
mag zij van haar vader’s spijs eten;
maar geen oningewijde mag er van eten.
22:14 ‘Maar indien een mens onopzettelijk een heilige gave eet,
dan moet hij er één vijfde van aan toevoegen
en hij moet de heilige gave aan de priester geven.
22:15 ‘Zij mogen de heilige gaven van de zonen van Isra’el-
welke zij voor Maryah offeren-
niet ontheiligen,
22:16 en doe hen dus de straf dragen-
die schuld brengt-
door hen heilige gaven te eten;
omdat Ik Maryah ben-
die hen heiligt.'”
פ
22:17 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
22:18 “Spreek tegen Aharon en zijn zonen
en tegen al de zonen van Isra’el
en zeg tegen hen,
‘Elke mens van het huis van Isra’el
of van de vreemdelingen in Isra’el
die zijn offer presenteert,
of het nu een van hun geloften
of een van hun vrijwillige offers is,
die zij voor Maryah presenteren
voor een brandoffer-
22:19 om te worden aanvaard voor u-
moet het een mannetje zonder gebrek zijn
van het rundvee,
de schapen ,
of de geiten.
22:20 ‘Al wat een gebrek heeft,
moogt gij niet offeren,
want het zal niet aanvaard worden voor u.
22:21 ‘Wanneer een mens een offer van vredeoffers voor Maryah offert
om een speciale gelofte te vervullen
of voor een vrijwillig offer,
van de runderkudde of de schapenkudde,
het moet volmaakt zijn om aanvaard te worden;
er mag geen gebrek in zijn.
22:22 ‘Zij die blind-
of gebroken-
of verminkt zijn,
of een lopende zweer
of eczeem
of schurft hebben,
moogt gij voor Maryah niet offeren
noch van hen een offer door vuur maken
op het altaar voor Maryah.
22:23 ‘Met betrekking tot een os of een lam
die een overgroeid of onvolgroeid ledemaat heeft,
gij moogt het presenteren voor een vrijwillig offer,
maar voor een gelofte zal het niet worden aanvaard.
22:24 ‘Ook elk ding met zijn geslachtsdelen gekneusd
of verpletterd
of gescheurd
of gesneden,
moogt gij voor Maryah niet offeren,
noch in uw land opofferen,
22:25 evenmin moogt gij zulk een accepteren
uit de hand van een vreemdeling
voor een offer
als de spijs voor uw Aloha;
want hun bederf is in hen,
ze hebben een gebrek,
ze zullen voor u niet worden aanvaard.'”
פ
22:26 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
22:27 “Wanneer een os
of een schaap
of een geit wordt geboren,
moet het zeven dagen bij zijn moeder blijven,
en vanaf de achtste dag
mag het worden aanvaard
als een offer van een offer door vuur
voor Maryah .
22:28 “Maar,
of het nu een os of een schaap is,
gij moogt zowel hem als zijn jong –
niet op één dag doden.
22:29 “Wanneer gij een offer van dankzegging offert voor Maryah,
moet gij het op zo’n manier offeren-
opdat gij aanvaard moogt worden.
22:30 “Het moet op dezelfde dag worden gegeten,
gij moogt er niets van overlaten tot aan de morgen;
Ik ben Maryah.
22:31 “Zo moet gij Mijn instructies houden,
en ze gehoorzamen:
Ik ben Maryah.
22:32 “Gij moogt Mijn heilige naam niet ontheiligen,
maar Ik moet als heilig worden beschouwd
onder de zonen van Isra’el;
Ik ben Maryah
die u heilig maakt,
22:33 die u vanuit het land van Egypte bracht,
om uw Aloha te zijn;
Ik ben Maryah.”
פ
23:1 Maryah sprak opnieuw tegen Moshe,
zeggende,
23:2 “Spreek tegen de zonen van Isra’el
en zeg tegen hen,
‘Maryah’s bestemde tijden
die gij als heilige samen-roepingen moet verkondigen –
Mijn bestemde tijden zijn deze:
23:3 ‘Gedurende zes dagen moet er werk worden gedaan,
maar op de zevende dag is er een sabbath van volledige rust,
een heilige samen-roeping.
Gij moogt niet enig werk doen;
het is een sabbath voor Maryah
in al uw woningen zelfs.
פ
23:4 ‘Deze zijn de bestemde tijden van Maryah,
heilige samen-roepingen
welke gij moet verkondigen
op de voor hen bestemde tijden.
23:5 ‘In de eerste maand,
op de veertiende dag van de maand bij avondschemering
is Maryah’s Pesach.
23:6 ‘Daarna op de vijftiende dag van dezelfde maand
is er het Feest van Matzah (Ongezuurd Brood) voor Maryah:
gedurende zeven dagen moet gij matzah (ongezuurd brood) eten.
23:7 ‘Op de eerste dag moet gij een heilige samen-roeping hebben;
gij moogt geen moeizaam werk doen.
23:8 ‘Maar gedurende zeven dagen
moet gij een offer door vuur voor Maryah presenteren.
Op de zevende dag is er een heilige samen-roeping;
gij moogt geen moeizaam werk doen.'”
פ
23:9 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
23:10 “Spreek tegen de zonen van Isra’el en zeg tegen hen,
‘Wanneer gij het land betreedt
dat Ik aan u ga geven
en haar rijpe gewassen oogst,
dan moet gij een bundel
van de eerste vruchten van uw oogst
naar de priester brengen.
23:11 ‘Hij moet de bundel voor Maryah wuiven
om voor u aanvaard te worden;
op de dag na de sabbath moet de priester het wuiven.
23:12 ‘Op de dag nu wanneer gij de bundel wuift,
moet gij een mannelijk lam offeren
één jaar oud
zonder gebrek
voor een brandoffer voor Maryah.
23:13 ‘Zijn graanoffer moet dan twee tienden van een ephah zijn-
van fijn meel vermengd met olie,
een offer door vuur
voor Maryah
voor een welriekend aroma,
met zijn drankoffer,
één vierde van een hin van wijn.
23:14 ‘Tot op diezelfde dag,
totdat gij het offer van uw Aloha hebt ingebracht,
moogt gij noch brood
noch geroosterd graan
noch nieuwe groei eten.
Het moet een eeuwigdurende verordening zijn
gedurende uw generaties
in al uw woonplaatsen.
ס
23:15 ‘Gij moet ook voor uzelf tellen
vanaf de dag na de sabbath,
vanaf de dag dat gij de bundel van het wuif-offer binnenbracht;
er zullen zeven complete sabbaths zijn.
23:16 ‘Gij moet vijftig dagen tellen
tot de dag na de zevende sabbath;
dan moet gij een nieuw graanoffer aan Maryah presenteren.
23:17 ‘Vanuit uw woonplaatsen
moet gij twee broden voor een wuif-offer inbrengen,
gemaakt van twee tienden van een ephah;
zij moeten van fijn meel zijn,
gebakken met zuurdeeg
als eerstelingen voor Maryah.
23:18 ‘Samen met het brood
moet gij zeven
één jaar oude mannelijke lammeren
zonder gebrek presenteren,
en één stier van de kudde
en twee rammen;
zij moeten een brandoffer zijn voor Maryah,
met hun graanoffer
en hun drankoffers,
een offer door vuur
van een welriekend aroma voor Maryah.
23:19 ‘Gij moet ook één mannelijke geit offeren
voor een zondeoffer
en twee één jaar oude mannelijke lammeren
voor een offer van vredeoffers.
23:20 ‘De priester moet ze dan-
met het brood van de eerstelingen wuiven
voor een wuif-offer
met twee lammeren voor Maryah;
zij moeten heilig zijn voor Maryah,
voor de priester.
23:21 ‘Op diezelfde dag moet gij ook een proclamatie doen,
gij moet een heilige samen-roeping hebben.
Gij moogt geen moeizaam werk doen.
Het moet een eeuwigdurende verordening zijn
in al uw woonplaatsen
gedurende uw generaties.
23:22 ‘Wanneer gij de rijpe gewassen van uw land inoogst,
bovendien,
moogt gij niet tot in de uiterste hoeken van uw akker oogsten
noch de oren van graan
door de oogsters achtergelaten
verzamelen:
gij moet ze voor de behoeftige en de vreemdeling achterlaten.
Ik ben Maryah uw Aloha.'”
פ
23:23 Wederom sprak Maryah tegen Moshe,
zeggende,
23:24 “Spreek tegen de zonen van Isra’el,
zeggende,
‘In de zevende maand
op de eerste van de maand
moet gij een rust hebben,
een herinnering door het blazen van de shofar,
een heilige samen-roeping.
23:25 ‘Gij moogt geen moeizaam werk doen,
maar gij moet een offer door vuur gemaakt
voor Maryah brengen.'”
ס
23:26 Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
23:27 “Op precies de tiende dag van deze zevende maand
is de Dag der Verzoening (Yom-Kippur);
het moet een heilige samen-roeping voor u zijn,
en gij moet uw zielen verootmoedigen
en presenteer een offer door vuur voor Maryah.
23:28 “Gij moogt geen werk doen op diezelfde dag,
want het is een dag van verzoening,
om verzoening namens u te doen
voor Maryah uw Aloha.
23:29 “Indien er enig mens is
die zich niet op diezelfde dag verootmoedigen zal,
hij moet van zijn volk worden afgesneden .
23:30 “Betreffende ieder mens
die op diezelfde dag
enig werk doet,
die mens zal Ik vernietigen
van onder zijn volk.
23:31 “Gij moogt helemaal geen werk doen.
Het moet een eeuwigdurende verordening zijn
gedurende uw generaties in al uw woonplaatsen.
23:32 “Het moet een sabbath van complete rust voor u zijn;
en gij moet uw zielen verootmoedigen;
op de negende van de maand bij avondschemering,
van avond tot avond moet gij uw sabbath houden.”
פ
23:33 Wederom sprak Maryah tegen Moshe,
zeggende,
23:34 “Spreek tegen de zonen van Isra’el,
zeggende,
‘Op de vijftiende van deze zevende maand
is het Feest der Loofhutten (Sukkot)
gedurende zeven dagen voor Maryah.
23:35 ‘Op de eerste dag is er een heilige samen-roeping;
gij moogt geen moeizaam werk doen
van welke aard dan ook.
23:36 ‘Gedurende zeven dagen
moet gij een offer door vuur voor Maryah presenteren.
Op de achtste dag moet gij een heilige samen-roeping hebben
en presenteer een offer door vuur voor Maryah;
het is een plechtige samenkomst.
Gij moogt geen moeizaam werk doen.
23:37 ‘Deze zijn de bestemde tijden van Maryah
welke gij moet proclameren als heilige samen-roepingen,
om offers door vuur aan Maryah te presenteren–
brandoffers
en graanoffers,
offers en drankoffers,
elke dagelijkse aangelegenheid
op zijn eigen dag–
23:38 ‘uitgezonderd die van de sabbaths van Maryah,
en uitgezonderd uw gaven
en uitgezonderd al uw geloften
en uw vrijwillige offers,
welke gij aan Maryah geeft.
23:39 ‘Op precies de vijftiende dag van de zevende maand,
wanneer gij de gewassen van het land hebt ingezameld,
moet gij het feest van Maryah
gedurende zeven dagen vieren,
met een rust op de eerste dag
en een rust op de achtste dag.
23:40 ‘Op de eerste dag nu
moet gij voor uzelf het loof van mooie bomen nemen,
palmtakken
en grote takken van lommerrijke bomen
en wilgen van de beek,
en gij moet u verheugen voor Maryah uw Aloha
gedurende zeven dagen.
23:41 ‘Gij moet het aldus vieren als een feest voor Maryah
gedurende zeven dagen in het jaar.
Het moet een eeuwigdurende verordening zijn
doorheen uw generaties;
gij moet het vieren in de zevende maand.
23:42 ‘Gij moet in loofhutten leven
gedurende zeven dagen;
al de natuurlijk geborenen in Isra’el
moeten in loofhutten leven,
23:43 opdat uw generaties mogen weten
dat Ik de zonen van Isra’el in loofhutten liet leven
toen Ik hun vanuit het land van Egypte uitbracht.
Ik ben Maryah uw Aloha.'”
23:44 ‘Alzo heeft Moshe de bestemde tijden van Maryah
aan de zonen van Isra’el bekend gemaakt.
פ
24:1 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
24:2 “Gebied de zonen van Isra’el
dat zij u zuivere olie van geslagen olijven
voor het licht brengen,
om een lamp voortdurend te laten branden.
24:3 “Buiten de sluier van getuigenis
in de tent van samenkomst,
moet Aharon het van de avond tot de morgen
voortdurend in orde houden
voor Maryah;
dit moet een eeuwigdurende verordening zijn
doorheen uw generaties.
24:4 “Hij moet de lampen voortdurend in orde houden
op de puur gouden menorah
voor Maryah.
פ
24:5 “Dan moet gij fijn meel nemen
en bak er twaalf koeken van;
twee tienden van een ephah moet er in elke koek zijn.
24:6 “Gij moet ze in twee rijen schikken,
zes op een rij,
op de puur gouden tafel voor Maryah.
24:7 “Gij moet zuivere wierook op elke rij leggen
opdat het een gedenkdeel moge zijn
in plaats van het brood,
ja tot een offer door vuur voor Maryah.
24:8 “Elke sabbath dag
moet hij dat voortdurend in orde brengen
voor Maryah;
het is een eeuwigdurende verbond-
voor de zonen van Isra’el.
24:9 “Het zal voor Aharon en zijn zonen zijn,
en zij moeten het in een heilige plaats eten;
want het is voor hem het meest heilige
vanuit Maryah’s offers door vuur,
zijn aandeel voor altijd.”
ס
24:10 De zoon nu van een Israëlitische vrouw,
wiens vader een Egyptenaar was,
ging uit onder de zonen van Isra’el;
en de Israëlitische vrouw haar zoon
en een man van Isra’el
worstelden met elkaar in het kamp.
24:11 De zoon van de Israëlitische vrouw
lasterde de Naam (Yud-Heh-Vav–Heh) in een vloek .
Dus brachten ze hem naar Moshe.
(Nu was zijn moeder’s naam Shlomit,
de dochter van Dibri,
van de stam van Dan.)
24:12 Ze namen hem in hechtenis
opdat het bevel van Maryah
aan hen duidelijk zou worden gemaakt.
פ
24:13 Vervolgens,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
24:14 “Breng diegene die gevloekt heeft buiten het kamp,
en laat allen die hem hoorden hun handen op zijn hoofd leggen;
laat daarna de hele gemeente hem stenigen.
24:15 “Gij moet tegen de zonen van Isra’el spreken,
zeggende,
‘Indien iemand zijn Aloha vervloekt,
dan moet hij zijn zonde dragen.
24:16 ‘Bovendien,
diegene die de Naam van Maryah lastert
moet zeker ter dood worden gebracht;
heel de gemeente moet hem zeker stenigen.
De vreemdeling net zo goed als de ingeborene,
wanneer hij de Naam lastert,
moet ter dood worden gebracht.
24:17 ‘Indien een man het leven van enig menselijk wezen neemt,
moet hij zeker ter dood worden gebracht.
24:18 ‘Diegene die het leven van enig dier neemt
moet het goed maken,
leven voor leven.
24:19 ‘Indien een man zijn naaste verwondt,
precies zoals hij gedaan heeft,
zo moet het aan hem gedaan worden:
24:20 breuk voor breuk,
oog voor oog,
tand voor tand;
precies zoals hij een man heeft verwondt,
zo moet het aan hem worden toegebracht.
24:21 ‘Dus diegene die een dier doodt
moet het goed maken,
maar diegene die een man doodt
moet ter dood worden gebracht.
24:22 ‘Er moet één standaard van oordeel voor u zijn;
het moet zowel voor de vreemdeling
als voor de ingeborene zijn,
want Ik ben Maryah uw Aloha.'”
24:23 Toen sprak Moshe tegen de zonen van Isra’el,
en zij brachten diegene die had vervloekt
buiten het kamp
en stenigden hem met stenen.
Dus deden de zonen van Isra’el,
precies zoals Maryah Moshe had geboden.
פ
25:1 Maryah sprak toen tegen Moshe
bij Berg Sinai,
zeggende,
25:2 “Spreek tegen de zonen van Isra’el
en zeg tegen hen,
‘Wanneer gij het land binnenkomt dat Ik u zal geven,
dan moet het land een sabbath rust voor Maryah hebben.
25:3 ‘Zes jaren moet gij uw akker bezaaien,
en zes jaren moet gij uw wijngaard snoeien
en haar oogst inzamelen,
25:4 maar gedurende het zevende jaar
moet het land een sabbath rust hebben,
een sabbath voor Maryah;
gij moogt uw akker niet bezaaien
noch uw wijngaard snoeien.
25:5 ‘Uw oogst na-groei moogt gij niet in-oogsten,
en uw druiven van niet gesnoeide wijnstokken
moogt gij niet inzamelen;
het land moet een sabbatical jaar hebben.
25:6 ‘Allen van u moeten de sabbath opbrengst van het land
als voedsel hebben,
gij zelf,
en uw mannelijke en vrouwelijke slaven,
en uw ingehuurde knecht en uw vreemde inwoner,
diegenen die als vreemdelingen met u leven.
25:7 ‘Zelfs uw veestapel-
en de dieren die op uw land zijn-
moeten al haar gewassen te eten hebben.
ס
25:8 ‘Gij moet ook zeven sabbaths van jaren voor uzelf aftellen,
zevenmaal zeven jaar,
zodat gij de tijd hebt van de zeven sabbaths van jaren,
te weten,
negen-en-veertig jaren.
25:9 ‘Gij moet dan een shofar alom laten klinken
op de tiende dag van de zevende maand;
op de dag van verzoening
moet gij door heel uw land een shofar laten klinken.
25:10 ‘Gij moet dus het vijftigste jaar heiligen,
en verkondigt een vrijlating
doorheen het land
aan al haar inwoners,
het zal een jubeljaar voor u zijn,
en ieder van u moet terugkeren naar zijn eigen bezitting,
en ieder van u moet terugkeren naar zijn eigen familie.
25:11 ‘Gij zult het vijftigste jaar als een jubeljaar hebben;
gij moogt niet zaaien,
noch haar na-groei oogsten,
noch van haar on-gesnoeide wijnstokken inzamelen.
25:12 ‘Want het is een jubeljaar;
het moet heilig voor u zijn.
Gij moet haar gewassen vanuit het veld eten.
25:13 ‘Op dit jaar van het jubeljaar
zal ieder van u terugkeren
naar zijn eigen bezitting.
25:14 ‘Indien gij een verkoop doet,
bovendien,
aan uw vriend
of koopt uit uw vriend’s hand,
gij moogt elkaar geen onrecht doen.
25:15 ‘Overeenkomende met het getal van jaren
na het jubeljaar,
moet gij van uw vriend kopen;
hij moet aan u verkopen
volgens het getal van jaren van gewassen.
25:16 ‘In verhouding tot de omvang van de jaren
moet gij zijn prijs verhogen,
en in verhouding tot de weinigheid van de jaren
moet gij zijn prijs verlagen,
want het is een getal van gewassen
die hij aan u verkoopt.
25:17 ‘Dus moogt gij elkaar geen onrecht doen,
maar uw Aloha moet gij vrezen;
want Ik ben Maryah uw Aloha.
25:18 ‘Gij moet aldus Mijn wetten in acht nemen
en Mijn uitspraken houden,
precies zo om ze uit te voeren,
opdat gij veilig op het land moogt leven.
25:19 ‘Dan zal het land zijn opbrengst voortbrengen,
zodat gij uw verzadiging kunt eten
en er veilig op leven.
25:20 ‘Maar indien gij zegt,
“Wat gaan wij eten op het zevende jaar
indien wij niet zaaien of onze gewassen inzamelen?”
25:21 dan zal Ik zo Mijn zegen voor u bevelen-
in het zesde jaar-
dat het het gewas zal voortbrengen-
voor drie jaren.
25:22 ‘Wanneer gij het achtste jaar zaait,
kunt gij nog steeds oude dingen van het gewas eten,
het oude eten tot het negende jaar
wanneer zijn gewas binnenkomt.
25:23 ‘Het land,
bovendien,
mag niet blijvend worden verkocht,
want het land is het Mijne:
want gij zijt slechts buitenlanders en vreemdelingen bij Mij.
25:24 ‘Dus voor elk stukje van uw bezitting,
moet gij voor de aflossing van het land voorzien.
ס
25:25 ‘Indien een mede-landgenoot van u-
zo arm wordt-
dat hij een deel van zijn eigendom moet verkopen,
dan moet zijn naaste bloedverwant komen-
en terugkopen wat zijn familielid heeft verkocht.
25:26 ‘Of in geval een man geen bloedverwant heeft,
maar dus zijn middelen herstelt
om voldoende te vinden voor zijn aflossing,
25:27 vervolgens moet hij de jaren sinds zijn verkoop berekenen
en het saldo terugbetalen
aan de man aan wie hij het verkocht,
en dus terugkeren naar zijn eigendom.
25:28 ‘Maar indien hij niet voldoende middelen heeft gevonden
om het voor hemzelf terug te krijgen,
dan zal wat hij heeft verkocht
in de handen van zijn koper blijven
tot het jaar van het jubeljaar toe;
maar in het jubeljaar zal het worden teruggekeerd,
zodat hij naar zijn eigendom moge terugkeren.
ס
25:29 ‘Evenzo,
indien een man een woonhuis verkoopt
in een ommuurde stad,
dan blijft zijn aflossingsrecht geldig
tot een vol jaar na zijn verkoop;
zijn recht van aflossing duurt een vol jaar.
25:30 ‘Maar indien het niet wordt teruggekocht voor hem
binnen de tijd van een vol jaar,
dan gaat het huis dat in de ommuurde stad is
permanent over naar zijn koper gedurende zijn generaties;
het wordt niet teruggekeerd in het jubeljaar.
25:31 ‘De huizen van de dorpen,
echter,
die geen ommuurde wand hebben
moeten als open velden worden beschouwd;
zij hebben aflossingsrechten-
en worden teruggekeerd in het jubeljaar.
25:32 ‘Betreffende de steden van de L’vi’im,
de L’vi’im hebben een permanent recht van aflossing-
voor de huizen van de steden-
welke hun bezitting zijn.
25:33 ‘Wat,
daarom,
aan de L’vi’im behoort mag worden afgelost-
en een huisverkoop in de stad van dit bezit-
wordt in het jubeljaar teruggekeerd,
want de huizen van de steden van de L’vi’im-
zijn hun bezitting-
onder de zonen van Isra’el.
25:34 ‘Maar weidevelden van hun steden mogen niet worden verkocht,
want dat is hun eeuwigdurend bezit.
ס
25:35 ‘In geval nu een landgenoot van u arm wordt
en zijn middelen met betrekking tot u wankelen,
dan moet gij hem ondersteunen,
zoals een vreemdeling of een tijdelijke inwoner,
zodat hij samen met u moge leven.
25:36 ‘Neem geen woekerrente van hem,
maar vereert uw Aloha,
opdat uw landgenoot samen met u moge leven.
25:37 ‘Gij moogt hem uw zilver niet op rente geven,
noch uw voedsel om gewin.
25:38 ‘Ik ben Maryah uw Aloha,
die u van uit het land van Egypte bracht-
om u het land van Kena’an te geven-
en om uw Aloha te zijn.
ס
25:39 ‘Indien een landgenoot van u
zo arm wordt met betrekking tot u
dat hij zichzelf aan u verkoopt,
moogt hij hem niet aan een slavendienst onderwerpen.
25:40 ‘Hij moet bij u zijn als een ingehuurde knecht,
alsof hij een tijdelijke inwoner was;
hij zal bij u dienen tot het jaar van het jubeljaar.
25:41 ‘Hij zal dan van u uitgaan,
hij en zijn zonen met hem,
en zal teruggaan naar zijn familie,
dat hij kan terugkeren-
naar het eigendom van zijn voorvaders.
25:42 ‘Want Mijn dienaren zijn zij-
die Ik van uit het land van Egypte bracht,
zij mogen niet in een slavenverkoop worden verkocht.
25:43 ‘Gij moogt over hem niet met strengheid heersen,
maar moet uw Aloha vereren.
25:44 ‘Wat uw mannelijke en vrouwelijke slaven betreft
die gij moogt hebben–
gij moogt mannelijke en vrouwelijke slaven verwerven
van de heidense naties die rondom u zijn.
25:45 ‘Bovendien,
ook,
is het van uit de zonen van de tijdelijke inwoners
die als vreemdelingen onder u leven
dat gij aanwinst moogt verwerven,
en van uit hun families die bij u zijn,
die zij in uw land zullen voortgebracht hebben;
ook zij mogen uw bezit worden.
25:46 ‘Gij moogt ze zelfs aan uw zonen na u nalaten,
om als een bezit te ontvangen;
gij moogt ze gebruiken als permanente slaven.
Maar met respect voor uw landgenoten,
de zonen van Isra’el,
gij moogt niet met strengheid over elkaar heersen.
ס
25:47 ‘Indien nu de middelen van een vreemdeling
of van een tijdelijke inwoner bij u voldoende wordt,
en een landgenoot van u wordt zo arm met betrekking tot hem
om zichzelf aan een vreemdeling te verkopen
die tijdelijk bij u verblijft,
of aan de nakomelingen van een vreemdeling’s familie,
25:48 dan zal hij aflossingsrecht hebben-
nadat hij verkocht is.
Een van zijn broers kan hem aflossen,
25:49 of zijn oom,
of zijn oom’s zoon,
mag hem aflossen,
of één van zijn bloedverwanten vanuit zijn familie
mag hem aflossen;
of indien hij voorspoed heeft gehad,
mag hij zichzelf aflossen.
25:50 ‘Hij moet dan met zijn koper berekenen
vanaf het jaar waarin hij zichzelf aan hem verkocht
tot aan het jaar van het jubeljaar;
en de prijs van zijn verkoop
zal overeenstemmen met het getal van jaren.
Dat overeenkomstig de dagen van een ingehuurde knecht is-
dat hij bij hem zal zijn.
25:51 ‘indien er nog vele jaren zijn,
moet hij een deel van zijn aankoopprijs-
in verhouding tot deze terugbetalen-
voor zijn eigen aflossing;
25:52 en indien er slechts weinige jaren overblijven
tot aan het jaar van het jubeljaar,
zo moet hij het met hem berekenen.
In verhouding tot zijn jaren
moet hij het bedrag voor zijn aflossing terugbetalen.
25:53 ‘Zoals een ingehuurde knecht
zal hij van jaar tot jaar bij hem zijn;
hij mag over hem niet heersen-
met strengheid voor uw ogen.
25:54 ‘Indien hij zelfs door deze middelen niet wordt afgelost,
zal hij toch in het jaar van het jubeljaar uitgaan,
hij en zijn zonen met hem.
25:55 ‘Want de zonen van Isra’el zijn Mijn knechten,
zij zijn Mijn knechten
die Ik van uit het land van Egypte bracht.
Ik ben Maryah uw Aloha.
26:1 ‘Gij moogt voor uzelf geen afgoden maken,
evenmin moogt gij voor uzelf een beeld
of een heilige pilaar oprichten,
evenmin moogt gij u een becijferde steen in uw land plaatsen
om u daarvoor neer te buigen;
want Ik ben Maryah uw Aloha.
26:2 ‘Gij moet Mijn sabbaths houden-
en eerbiedigt Mijn heiligdom;
Ik ben Maryah.
פ
26:3 ‘Indien gij in Mijn verordeningen wandelt
en Mijn geboden bewaart
om ze zo terwijl uit te voeren,
26:4 dan zal Ik u regens geven in hun seizoen,
opdat het land zijn opbrengst zal opleveren-
en de bomen van het veld zullen hun vrucht voortbrengen.
26:5 ‘Inderdaad!
uw dorsen zal voor u tot het verzamelen van druiven duren,
en het verzamelen van druiven zal tot de zaaitijd duren.
Gij zult dus ten volle uw voedsel eten-
en verzekerd in uw land leven.
26:6 ‘Ik zal ook vrede in het land schenken,
opdat gij moogt neerliggen met niet één die u doet huiveren.
Ik zal ook schadelijke beesten uit het land verwijderen,
en geen zwaard zal door uw land trekken.
26:7 ‘Maar gij zult uw vijanden najagen
en zij zullen voor u door het zwaard vallen;
26:8 vijf van u zullen er één honderd najagen,
en één honderd van u zullen er tienduizend najagen,
en uw vijanden zullen voor u door het zwaard vallen.
26:9 ‘Dus zal Ik Mij naar u toe wenden,
u vruchtbaar maken-
en uw aantallen vermeerderen,
en Ik zal Mijn verbond met u bekrachtigen.
26:10 ‘Gij moet de oude voorraad opeten-
en ((wat er van) het oude (overblijft) weggooien-
om plaats te maken voor het nieuwe.
26:11 ‘Bovendien,
Ik zal Mijn woning onder u maken,
en Mijn geest zal u niet afwijzen.
26:12 ‘Ik zal ook onder u wandelen,
en uw Aloha zijn,
en gij zult Mijn volk zijn.
26:13 ‘Ik ben Maryah uw Aloha,
die u van uit het land van Egypte bracht
opdat gij hun slaven niet zoudt zijn,
en Ik verbrak de stangen van uw juk
en liet u rechtop gaan.
פ
26:14 ‘Maar indien gij Mij niet gehoorzaamt
en al deze geboden niet uitvoert,
26:15 indien gij,
in plaats daarvan,
Mijn wetten verwerpt,
en indien uw ziel Mijn verordeningen verafschuwt
om dus terwijl niet al Mijn geboden uit te voeren,
en om zo Mijn verbond te verbreken,
26:16 Ik,
op Mijn beurt,
zal dit met u doen:
Ik zal over u een plotselinge verschrikking,
vertering en koorts benoemen die de ogen zullen verspillen
en ervoor zorgen dat de ziel wegkwijnt;
ook,
zult gij uw zaad nutteloos zaaien,
want uw vijanden zullen het opeten.
26:17 ‘Ik zal Mijn aangezicht tegen u stellen
dat gij voor uw vijanden neergeslagen zult worden;
en degenen die u haten zullen over u heersen,
en gij zult vluchten wanneer niet één u achtervolgt.
26:18 ‘Indien ook na deze dingen-
gij Mij niet gehoorzaamt,
dan zal Ik u zeven keer meer voor uw zonden bestraffen.
26:19 ‘Ik zal ook uw hoogmoed van kracht verbreken;
Ik zal ook uw lucht als ijzer maken
en uw grond als brons.
26:20 ‘Uw kracht zal nutteloos worden besteed,
want uw land zal zijn opbrengst niet voortbrengen
en de bomen van het land zullen hun vrucht niet voortbrengen.
26:21 ‘Indien gij dan,
met vijandigheid tegen Mij handelt
en ongewillig zijt om Mij te gehoorzamen;
zal Ik de plaag over u zeven keer volgens uw zonden vermeerderen.
26:22 ‘Ik zal de beesten van het veld onder u loslaten,
die u van uw kinderen zullen beroven
en uw vee vernietigen
en uw aantal verminderen,
totdat uw wegen verlaten zijn.
26:23 ‘En indien gij u door deze dingen niet naar Mij wendt,
maar met vijandigheid tegen Mij handelt,
26:24 dan zal Ik met vijandigheid tegen u handelen;
en Ik,
ja Ik,
zal u zeven keer voor uw zonden slaan.
26:25 ‘Ik zal ook een zwaard over u brengen
dat wraak voor het verbond zal uitvoeren;
en wanneer gij opeengehoopt wordt in uw steden,
zal Ik pest onder u sturen,
zodat gij in vijandelijke handen zult worden overgeleverd.
26:26 ‘Wanneer Ik uw staf van brood breek,
zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken,
en zij zullen uw brood –
in gerantsoeneerde hoeveelheden terugbrengen,
zodat gij zult eten-
en niet verzadigd wordt.
ס
26:27 ‘Nochtans,
indien gij Mij ondanks dit niet gehoorzaamt,
maar met vijandigheid tegen Mij handelt,
26:28 dan zal Ik met toornige vijandigheid tegen u handelen,
en Ik,
ja Ik,
zal u zeven keer bestraffen voor uw zonden.
26:29 ‘Verder,
gij zult het vlees van uw zonen eten,
en gij zult het vlees van uw dochters eten.
26:30 ‘Ik zal dan uw hoge plaatsen vernietigen,
en uw wierook altaren neer maaien,
en uw stoffelijke resten
op de stoffelijke resten van uw afgoden ophopen,
want Mijn geest zal u verafschuwen.
26:31 ‘Ik zal ook uw steden verwoesten
en zal uw heiligdommen verlaten maken,
en Ik zal uw welriekende aroma’s niet ruiken.
26:32 ‘Ik zal het land verlaten maken
zodat uw vijanden die zich daarin vestigen
erover ontzet zullen zijn.
26:33 ‘U,
echter,
zal Ik verstrooien onder de naties
en Ik zal een zwaard achter u uittrekken,
terwijl uw land verlatenheid wordt-
en uw steden worden woestenij.
26:34 ‘Dan zal het land van haar sabbaths genieten
al de dagen van de verlatenheid,
terwijl gij in uw vijand’s land zijt;
dan zal het land rusten en van haar sabbaths genieten.
26:35 ‘Al de dagen van haar verlatenheid
zal het de rust waarnemen
die het op uw sabbaths niet waarnam,
terwijl gij erop leefde.
26:36 ‘Wat betreft diegenen van u die mogelijk worden achtergelaten,
Ik zal ook zwakte in hun harten brengen
in de landen van hun vijanden.
En het geluid van een gedreven blad zal hen najagen,
en zelfs wanneer niet één achtervolgt
zullen zij vluchten alsof van het zwaard,
en zij zullen vallen.
26:37 ‘Zij zullen daarom over elkaar struikelen
alsof ze van het zwaard wegrennen,
hoewel niet één achtervolgende is;
en gij zult geen kracht hebben
om voor uw vijanden op te staan.
26:38 ‘Maar gij zult onder de naties vergaan,
en uw vijand’s land zal u verteren.
26:39 ‘Dus diegenen van u
die misschien worden achtergelaten
zullen wegrotten
vanwege hun ongerechtigheid
in het land van uw vijanden;
en ook vanwege de ongerechtigheden van hun voorvaders
zullen zij met hen wegrotten.
26:40 ‘Als zij hun ongerechtigheid
en de ongerechtigheid van hun voorvaders belijden,
in hun ontrouw die zij tegen Mij pleegden,
en ook in hun handelen met vijandigheid tegen Mij
26:41 -Ik was ook handelende met vijandigheid tegen hen,
om hen in het land van hun vijanden te brengen-
of als hun onbesneden hart wordt vernederd
zodat zij dan vergoeding voor hun ongerechtigheid maken,
26:42 dan zal Ik Mijn verbond met Ya’akov gedenken,
en Ik zal ook Mijn verbond met Yitz’chak gedenken,
en ook Mijn verbond met Avraham,
en Ik zal het land gedenken.
26:43 ‘Want het land zal door hen worden verlaten,
en zal het voor zijn sabbaths goedmaken-
terwijl het zonder hen verlaten is gemaakt .
Zij,
ondertussen,
zullen vergoeding maken voor hun ongerechtigheid,
omdat zij Mijn verordeningen verwierpen
en hun ziel Mijn wetten verafschuwde.
26:44 ‘Toch,
ondanks dit,
wanneer zij in het land van hun vijanden zijn,
zal Ik hen niet verwerpen,
noch zal Ik hen zo verafschuwen
om hen terwijl te vernietigen,
verbrekende Mijn verbond met hun;
want Ik ben Maryah hun Aloha.
26:45 ‘Maar Ik zal voor hen het verbond met hun voorouders gedenken,
welke Ik van uit het land van Egypte bracht-
voor het aanblik van de Naties,
opdat Ik hun Aloha moge zijn.
Ik ben Maryah.'”
26:46 ‘Deze zijn de inzettingen
en de verordeningen
en de wetten
welke Maryah heeft ingesteld
tussen Hemzelf en de zonen van Isra’el
doorheen Moshe op de Berg Sinai.
פ
27:1 Wederom,
Maryah sprak tegen Moshe,
zeggende,
27:2 “Spreek tegen de zonen van Isra’el
en zeg tegen hen,
‘Wanneer een mens een moeilijke gelofte doet,
hij zal worden geschat-
volgens uw schatting van mensen-
behorende aan Maryah.
27:3 ‘als uw schatting
van een man is
van twintig jaren zelfs tot zestig jaren oud,
dan zal uw schatting zijn
van vijftig shekels zilver,
naar de shekel van het heiligdom.
27:4 ‘Of als het een vrouw is,
dan zal uw schatting zijn
van dertig shekels.
27:5 ‘Als het van vijf jaren of zelfs van twintig jaren is
dan zal uw schatting voor de man twintig shekels zijn
en voor de vrouw tien shekels.
27:6 ‘Maar als zij van één maand zijn
zelfs tot vijf jaar oud en meer,
dan zal uw schatting zijn
vijf shekels van zilver voor de man,
en voor de vrouw zal uw schatting zijn
drie shekels van zilver.
27:7 ‘Als zij van zestig jaar oud zijn en meer,
als het een man is,
dan zal uw uw schatting zijn
vijftien shekels,
en voor de vrouw tien shekels.
27:8 ‘Maar als hij armer is dan uw schatting,
dan moet hij voor de priester worden geplaatst
en de priester moet hem schatten;
overeenkomstig de middelen van degene die gelofte deed,
moet de priester hem schatten.
ס
27:9 ‘Welnu ,
Indien het een dier is
van het soort dat de mens
als een offer aan Maryah kan presenteren,
elk dergelijk ding dat men aan Maryah geeft zal heilig zijn.
27:10 ‘Hij zal het niet vervangen of verwisselen,
een goed voor een kwaad,
of een kwaad voor een goed;
of als hij dier voor dier omruilt,
beide dan-
dit en zijn vervanger
zullen heilig worden.
27:11 ‘Indien,
echter,
het een onrein dier is
van het soort dat de mens niet presenteert
als een offer aan Maryah,
dan moet hij het dier voor de priester plaatsen.
27:12 ‘De priester moet het als een van beide schatten,
goed of kwaad;
zoals gij,
de priester,
het schat,
zo zal het zijn.
27:13 ‘Maar indien hij het immers wenst af te lossen,
dan moet hij één vijfde deel ervan-
aan uw schatting toevoegen.
27:14 ‘Welnu,
indien een mens zijn huis als heilig voor Maryah heiligt,
dan moet de priester het schatten
als een van beide
goed of kwaad;
zoals de priester het schat,
zo zal het vaststaan.
27:15 ‘Echter,
indien degene die het heiligde-
zijn huis wenst af te lossen,
dan moet hij één vijfde deel van uw schatting eraan toevoegen,
zodat het van hem mag zijn.
27:16 ‘Wederom,
indien een mens
een deel van de velden van zijn eigen bezit
voor Maryah heiligt,
dan moet uw schatting evenredig zijn
aan het zaad
dat ervoor nodig is:
een homer van gerstzaad
op vijftig shekels van zilver.
27:17 ‘Indien hij zijn veld
gedurende het jaar van het jubeljaar heiligt,
moet het volgens uw schatting van kracht zijn.
27:18 ‘Indien hij zijn veld na het jubeljaar heiligt,
echter,
dan moet de priester de prijs voor hem berekenen
evenredig aan de jaren die overblijven
tot het jaar van het jubeljaar;
en het zal worden afgetrokken van uw schatting.
27:19 ‘Indien degene die het heiligt
ooit zou wensen om het veld af te lossen,
dan moet hij er één vijfde van uw schatting prijs aan toevoegen,
zodat het naar hem kan overgaan.
27:20 ‘Nochtans,
indien hij het veld niet zal aflossen,
maar het veld heeft verkocht aan een andere man,
kan het niet meer worden afgelost;
27:21 en wanneer het terugkeert in het jubeljaar,
zal het veld heilig zijn voor Maryah,
als een apart gezet veld;
het zal voor de priester als zijn bezit zijn.
27:22 ‘Of indien hij voor Maryah
een veld heiligt
dat hij gekocht heeft,
dat geen deel uitmaakt van het veld van zijn eigen bezit
27:23 dan moet de priester voor hem
het bedrag van uw schatting berekenen
tot aan het jaar van het jubeljaar;
en hij moet op die dag uw schatting geven-
als geheiligd aan Maryah.
27:24 ‘In het jaar van het jubeljaar
zal het veld terugkeren
naar degene van wie hij het kocht,
aan wie het bezit van het land behoort.
27:25 ‘Elke schatting van u,
bovendien,
moet naar de shekel van het heiligdom zijn.
De shekel moet twintig gerahs zijn.
ס
27:26 ‘Echter,
een eerstgeborene onder dieren,
die als een eerstgeborene aan Maryah toebehoort,
kan geen mens heiligen;
hetzij os of schaap,
het is van Maryah.
27:27 ‘Maar indien het onder de onreine dieren is,
dan moet hij het aflossen volgens uw schatting
en er één vijfde deel aan toevoegen;
en indien het niet afgelost is,
dan moet het worden verkocht volgens uw schatting.
27:28 ‘Niettemin,
alles wat een mens apart zet voor Maryah
van uit alles wat hij heeft,
van mens of dier of van de velden van zijn eigen bezit,
mag niet verkocht of afgelost worden.
Alles wat gedoemd is tot vernieling-
is hoogst heilig voor Maryah.
27:29 ‘Niet één
die apart is gezet onder mensen-
zal worden verlost;
hij zal zeker ter dood gebracht worden.
27:30 ‘Aldus is,
alle tiende deel van het land,
hetzij van het zaad van het land
of van de vrucht van de boom,
van Maryah;
het is heilig voor Maryah.
27:31 ‘Indien,
daarom,
een mens een deel van zijn tiende wenst af te lossen,
moet hij er één vijfde deel van aan toevoegen.
27:32 ‘Voor elk tiende deel van de runderkudde of de schapenkudde,
wat er ook onder de herdersstaf doorgaat,
het tiende moet heilig zijn voor Maryah.
27:33 ‘Hij hoeft zich geen zorgen te maken
of het goed of kwaad is,
evenmin mag hij het omruilen;
of indien hij het omruilt,
dan zal zowel hij als zijn vervanger heilig worden.
Het mag niet afgelost worden.'”
27:34 Deze zijn de geboden-
welke Maryah aan Moshe gebood-
voor de zonen van Isra’el
op Berg Sinai.
ש